ECLI:NL:GHAMS:2016:2842

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
21 juni 2016
Publicatiedatum
19 juli 2016
Zaaknummer
200.191.314.01 OK
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Ondernemingsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beslissing over fusie tussen Stichting Vluchtelingenwerk Limburg en Stichting Vluchtelingenwerk West en Oost Brabant

In deze zaak heeft de Ondernemingskamer van het Gerechtshof Amsterdam op 21 juni 2016 uitspraak gedaan in een geschil tussen de Ondernemingsraad van de Stichting Vluchtelingenwerk Limburg (verzoeker) en de Stichting Vluchtelingenwerk Limburg (verweerster) over een voorgenomen fusie. De ondernemingsraad had beroep ingesteld tegen een besluit van 19 april 2016 van de Stichting Vluchtelingenwerk Limburg om te fuseren met de Stichting Vluchtelingenwerk West en Oost Brabant per 1 juli 2016. De ondernemingsraad betoogde dat de fusie niet in redelijkheid kon worden doorgevoerd, omdat deze niet de gewenste resultaten zou opleveren en de belangen van de betrokken partijen onvoldoende waren afgewogen. De Ondernemingskamer heeft vastgesteld dat de fusie tussen de twee stichtingen niet de voorkeur had boven een fusie met drie partijen, maar dat de onzekerheid over de fusie met de derde partij (SNV BC) een onmiddellijke fusie tussen de twee stichtingen noodzakelijk maakte. De Ondernemingskamer oordeelde dat VW Limburg onvoldoende aandacht had besteed aan de gevolgen van de fusie voor de status van het keurmerk van Blik op Werk, dat essentieel is voor de financiering van inburgeringscursussen. De Ondernemingskamer verklaarde dat VW Limburg niet in redelijkheid tot het besluit had kunnen komen, maar alleen voor zover het de gevolgen voor het keurmerk betrof. De Ondernemingskamer verbood VW Limburg om het besluit uit te voeren totdat zekerheid was verkregen dat de fusie geen negatieve gevolgen zou hebben voor de vergoeding van inburgeringscursussen.

Uitspraak

beschikking
___________________________________________________________________
GERECHTSHOF AMSTERDAM
ONDERNEMINGSKAMER
zaaknummer: 200.191.314/01 OK
beschikking van de Ondernemingskamer van 21 juni 2016
inzake
DE ONDERNEMINGSRAAD VAN DE STICHTING VLUCHTELINGENWERK LIMBURG,
gevestigd te Venlo,
VERZOEKER,
advocaat:
mr. A.J.E. Verschuren, kantoorhoudende te Kerkrade,
t e g e n
de stichting
STICHTING VLUCHTELINGENWERK LIMBURG,
gevestigd te Roermond,
VERWEERSTER,
advocaat:
mr. G.M. Gerdes, kantoorhoudende te Utrecht.

1.Het verloop van het geding

1.1
In het vervolg zal verzoeker (ook) worden aangeduid met de ondernemingsraad en verweerster met VW Limburg.
1.2
De ondernemingsraad heeft bij op 18 mei 2016 ter griffie van de Ondernemingskamer ingekomen verzoekschrift met producties bij de Ondernemingskamer beroep ingesteld tegen het besluit van 19 april 2016 van VW Limburg met betrekking tot een juridische fusie per 1 juli 2016 van VW Limburg met de stichting Stichting Vluchtelingenwerk West en Oost Brabant en Bommelerwaard en de Ondernemingskamer verzocht dit besluit te vernietigen, dan wel een beslissing te nemen welke haar in goede justitie geraden acht, en – bij wijze van voorlopige voorziening – VW Limburg te verbieden handelingen te verrichten of te doen verrichten ter uitvoering van dit besluit.
1.3
VW Limburg heeft bij op 9 juni 2016 ter griffie van de Ondernemingskamer ingekomen verweerschrift met producties geconcludeerd tot afwijzing van het verzoek.
1.4
Het verzoek is behandeld ter openbare terechtzitting van de Ondernemingskamer van 16 juni 2016. Bij die gelegenheid hebben de advocaten de standpunten van de onderscheiden partijen toegelicht, wat mr. Gerdes betreft aan de hand van – aan de Ondernemingskamer en de wederpartij overgelegde – aantekeningen. Mr. Gerdes heeft voorts een op voorhand aan de Ondernemingskamer en de wederpartij gezonden verbeterde versie van een onderdeel van productie 8 bij het verweerschrift overgelegd. Mr. Verschuren heeft nadere producties overgelegd, die op voorhand aan de Ondernemingskamer en de wederpartij zijn gezonden. Partijen en hun advocaten hebben vragen van de Ondernemingskamer beantwoord en inlichtingen verstrekt.

2.De vaststaande feiten

2.1
In 2013 is door het landelijk bestuur van de vereniging Vluchtelingenwerk Nederland (hierna: VW NL) aan de directeuren van de twaalf onder de vereniging vallende stichtingen de opdracht gegeven tot het uitwerken en toepassen van de “één-organisatie-gedachte” in al zijn facetten en gericht op schaalvergroting, om zo effectiever te kunnen werken en daardoor beter in staat te zijn om de missie van VW NL te realiseren. Op 27 oktober 2014 heeft de Verenigingsraad van VW NL een principeakkoord bereikt, ertoe strekkende dat de bestaande vereniging met twaalf stichtingen zou worden omgevormd tot een vereniging met vijf regionale stichtingen volgens het Raad van Toezicht-model. De voorgenomen regio-indeling is: Noord-Nederland, Oost-Nederland, Zuid-Nederland, Noord-West Nederland en Zuid-West Nederland.
2.2
Naar aanleiding hiervan hebben VW Limburg, de stichting Stichting Vluchtelingenwerk West en Oost Brabant en Bommelerwaard (hierna: VW WOBB) en de stichting Stichting Nieuwkomers en Vluchtelingenwerk Brabant Centraal (hierna: SNV BC) het voornemen uitgesproken om met ingang van 1 januari 2016 met elkaar te fuseren onder de naam Vluchtelingenwerk Zuid-Nederland (hierna: VW Zuid-Nederland). Op 14 februari 2015 heeft VW Limburg in verband hiermee een adviesaanvraag ingediend bij de ondernemingsraad en de vrijwilligers medezeggenschapsraad (aan welke raad voor bepaalde situaties een advies- en instemmingsrecht is toegekend). Zowel de ondernemingsraad als de medezeggenschapsraad hebben (op respectievelijk 6 en 5 maart 2015) positief geadviseerd. Vervolgens hebben de drie stichtingen op 31 maart 2015 een intentieverklaring getekend.
2.3
Vooruitlopend op de fusie is afgesproken dat de drie directeuren van de stichtingen de mogelijkheid zou worden geboden te solliciteren op de functie directeur/bestuurder VW Zuid-Nederland. Daartoe is een selectiecommissie ingesteld, bestaande uit een vertegenwoordiger van het landelijk bureau van VW NL en drie vertegenwoordigers afkomstig uit de besturen van de drie stichtingen. De selectiecommissie heeft – na verdeelde adviezen van drie adviesgroepen, bestaande uit een ondernemingsraadvertegenwoordiging, een vrijwilligersvertegenwoordiging en een managementvertegenwoordiging – de directeur van VW WOBB als kandidaat voor de functie voorgedragen. Hierna is een conflict ontstaan tussen VW Limburg en VW WOBB enerzijds en SNV BC anderzijds. Dit heeft ertoe geleid dat SNV BC zich op 21 januari 2016 als fusiepartner heeft teruggetrokken.
2.4
VW Limburg en VW WOBB hebben vervolgens besloten het voornemen tot een fusie tussen de drie stichtingen om te zetten in een voorgenomen fusie tussen VW Limburg en VW WOBB. Op 15 februari 2016 heeft VW Limburg advies gevraagd aan de ondernemingsraad en de vrijwilligers medezeggenschapsraad met betrekking tot een juridische fusie tussen VW Limburg en VW WOBB per 1 juli 2016. Bij de adviesaanvraag is het fusieplan, gedateerd 12 februari 2016, met bijlagen gevoegd.
2.5
Pogingen om SNV BC alsnog bij de fusie te betrekken hebben geen succes gehad.
2.6
Op 4 april 2016 heeft de ondernemingsraad negatief geadviseerd over het voornemen van VW Limburg om te fuseren met VW WOBB. De ondernemingsraad noemde daarbij negen gronden voor zijn negatieve advies.
2.7
Op 11 april 2016 heeft een overlegvergadering plaatsgevonden. Tijdens deze vergadering heeft het bestuur van VW Limburg laten weten dat het zich kan vinden in een groot aantal elementen van het advies en deze – in het overdrachtsdocument van het bestuur – als aanbeveling aan de Regionale Stuurgroep en de toekomstige Raad van Toezicht zal overnemen. Met een aantal andere elementen in het advies was het bestuur het niet eens.
2.8
De medezeggenschapsraad heeft positief geadviseerd over het fusievoornemen.
2.9
Op 19 april 2016 heeft VW Limburg besloten dat het proces gericht op de fusie tussen VW Limburg en VW WOBB per 1 juli 2016 voortgezet zal worden. Het besluit bevat onder meer de volgende passages:

Het bestuur stelt vast dat de OR in principe achter een voorgenomen fusie staat maar daarbij de voorkeur heeft voor een fusie met drie partijen, ook al zou dan de datum van 01.07.2016 worden overschreden. Het bestuur heeft het advies van de OR om de fusiedatum uit te stellen zorgvuldig overwogen, maar komt alles afwegende tot het oordeel dat een fusie per 1 juli a.s. in het belang is van VWL en een belangrijke bijdrage levert aan het realiseren van de missie van VluchtelingenWerk Nederland. Het bestuur deelt de mening van de OR dat het van belang is om Brabant Centraal actief en op een constructieve manier in het fusieproces te blijven betrekken. Aangezien Brabant Centraal heeft aangegeven dat een fusie van de drie stichtingen per 1 januari 2017 niet reëel lijkt en wij uit de gesprekken die hierover – ook op landelijk niveau – zijn gevoerd, afleiden dat een fusie tussen VWL en WOBB een belangrijke stap is in het proces en naar verwachting juist ook een bijdrage levert aan de uiteindelijke fusie met Brabant Centraal, houdt het bestuur vast aan de voorgenomen fusiedatum van 1 juli a.s.
(…)
1. Aanleidingen tot fusie voortkomend uit de veranderopdracht van 9 maart 2015 en het fuseren van twee in plaats van drie partijen
De OR is van mening dat een fusie tussen de huidige twee partners minder efficiënt is, o.a. op het gebied van de benadering van de witte vlekken (gemeenten waarin VluchtelingenWerk nog geen contractuele afspraken heeft).
Het bestuur is het daar niet mee eens. Het is ervan overtuigd dat de huidige fusie de beste voorwaarden schept voor een zo spoedig mogelijk samengaan met SNV BC, onder andere doordat er na de fusie nieuwe onderhandelingspartners zijn en oude gevoeligheden daardoor in mindere mate een rol spelen. De fusie per 01.07.2016 zal de efficiëntie van handelen, zoals bij de aanpak van witte vlekken ten goede komen. De huidige fusie is dan uiteindelijk niet alleen in het belang van de cliënten en (betaalde en onbetaalde) medewerkers van VWL en WOBB maar naar onze verwachting ook van SNV BC.
De financiële onderbouwing van de fusie kent, evenals de begroting van de huidige stichting WVL, een aantal onzekerheden. De belangrijkste onzekerheden daarbij liggen in de voorspelling voor de toekomst: de schommeling in de instroom van asielzoekers en de reactie daarop van de politieke beleidsmakers. Grotere nauwkeurigheid kan nu ook niet geboden worden. Dit geldt zowel voor een fusie tussen twee als tussen drie partijen. Ook het bestuur denkt dat een grotere omvang van de nieuwe organisatie de mogelijkheden van het opvangen van risico’s vergroot maar de gekozen weg van een fusie tussen twee stichtingen is in zijn ogen de snelste weg naar de gewenste fusie met SNV BC. Bovendien blijken er geen aanzienlijke risico’s op financieel terrein te bestaan: niet uit de due dilligence analyses die eind 2014 werden uitgevoerd en evenmin uit de geconsolideerde begroting 2016 voor de nieuwe organisatie die ook als bijlage bij de adviesaanvraag aan de OR is gezonden. Het bestuur heeft hiermee alle beschikbare informatie aan de OR ter beschikking gesteld.
(…)
5. Aandacht voor de belangrijke rol van de afdeling Inburgering
Het bestuur is het met de OR eens dat de afdeling Inburgering een belangrijke rol heeft en stelt het meedenken van de OR op dit punt zeer op prijs.
De kwaliteit van de inburgeringscursussen heeft in de voorbereidingsperiode ook intensief de aandacht van het bestuur gehad. De directeur-bestuurder van WOBB heeft toegezegd dat de Limburgse werkwijze ook in het werkgebied van het huidige WOBB zal worden ingevoerd. Het nieuwe bestuur zal moeten investeren in de kwaliteit van de inburgeringscursussen en in het voor de gehele stichting verwerven van het keurmerk ‘Blik op Werk’ dat VWL momenteel heeft voor zijn inburgeringscursussen. WVL heeft voldoende professioneel personeel in dienst (docenten, coördinator inburgering) om borg te staan voor de kwaliteit van de inburgeringscursussen en voor het behoud van het keurmerk. Het bestuur zal de directeur-bestuurder van WOBB vragen inzicht te verschaffen in de maatregelen die genomen zijn tot verwerving van het keurmerk ‘Blik op Werk’ per medio 2016 voor WOBB en een stappenplan op te stellen dat moet leiden tot het invoeren van de werkwijze m.b.t. inburgering zoals die binnen VWL wordt gehanteerd. Indien wenselijk kan dit stappenplan worden opgesteld in overleg met personeel van VWL. Deze maatregelen zijn niet alleen van groot belang voor de cliënten maar ook voor de financiële positie van de nieuwe stichting. Zij zouden echter ook bij een fusie tussen drie partners genomen moeten worden.
(…)
BESTUURSBESLUIT
Op grond van

de overwegingen zoals opgenomen in de adviesaanvraag en bovenstaande toelichting,

het feit dat het bestuur van SNV BC niet kan toezeggen dat een fusie met drie partners voor 01.01.2017 kan worden gerealiseerd,

de wens van het landelijk bestuur dat VWL en WOBB per 01.07.2016 met elkaar en in een latere fase alsnog met SNV BC fuseren,

het feit dat de OR an sich achter de voorgenomen fusie staat (zij het bij voorkeur met drie partijen en niet per 1 juli a.s.),

en het feit dat de MR een positief advies heeft uitgebracht.
besluit het bestuur unaniem:
1.
het proces gericht op fusie tussen de stichtingen VWL en WOBB per 01.07.2016 voort te zetten;
2.
een groot aantal aanbevelingen van de OR en de MR over te nemen (cq. te betrekken in het overdrachtsdocument waar het gaat om aanbevelingen die niet ter besluitvorming van het huidige bestuur zijn).
(…)
VERVOLG
Het bestuur is ervan overtuigd dat het met dit besluit een bijdrage levert aan de verbetering van de knelpunten/verbeterpunten die in het fusieplan worden genoemd en aan het realiseren van de uitgangspunten van de nieuwe fusieorganisatie. Daarnaast bevordert het besluit volgens het bestuur de continuïteit van de dienstverlening aan de cliënten en het behartigen van de belangen van de betaalde en niet betaalde medewerkers. Tenslotte denkt het bestuur met dit besluit een belangrijke bijdrage te leveren aan het gewenste verandertraject voor de aansturing en slagvaardigheid van de landelijke vereniging.
(…)”
2.1
Op 26 april 2016 heeft een overleg plaatsgevonden tussen een delegatie van het bestuur van VW Limburg en de ondernemingsraad. Er zijn toen zorgpunten van de ondernemingsraad besproken en vijf concrete stappen afgesproken waaraan voldaan zou moeten worden indien VW Limburg wilde voorkomen dat de ondernemingsraad in beroep zou gaan tegen het bestuursbesluit. Een van die stappen betreft het voor begin juni 2016 installeren van een werkgroep die een stappenplan opstelt dat gericht is op het verwerven van een gemeenschappelijk keurmerk Blik op Werk voor de inburgering van de toekomstige stichting VW Zuid-Nederland.
2.11
In een e-mail van 29 april 2016 heeft de directeur van VW WOBB aan de secretaris van het bestuur van VW Limburg onder meer geschreven:

Ik heb inmiddels diverse pogingen ondernomen om de directeur van Blik op Werk over het keurmerk van VW WOBB en VW Limburg en de consequenties van de fusie hierop, te spreken. Dat is nog niet gelukt.
2.12
Op 11 mei 2016 heeft de ondernemingsraad het bestuur van VW Limburg – onder opgave van redenen – schriftelijk bericht dat het negatieve advies gehandhaafd blijft. De ondernemingsraad heeft onder meer laten weten zich nog steeds ernstige zorgen te maken over het nog ontbreken van een keurmerk van Blik op Werk voor de inburgering in VW WOBB en de mogelijke verstrekkende negatieve financiële en personele consequenties indien dit keurmerk niet wordt behaald. De ondernemingsraad wees daarbij op de e-mail van de directeur van VW WOBB waaruit bleek dat nog steeds onduidelijkheid heerst ten aanzien van het keurmerk en de beoogde fusie. De ondernemingsraad heeft het bestuur verzocht de fusiedatum naar een datum na de bij VW WOBB geplande audit te verplaatsen om zo te bewerkstelligen dat zowel VW Limburg als VW WOBB een definitief keurmerk hebben dat naadloos overgaat in de nieuwe organisatie. Het bestuur heeft geen gevolg gegeven aan dit verzoek.

3.De gronden van de beslissing

3.1
De ondernemingsraad heeft aan zijn beroep ten grondslag gelegd dat – zo leest de Ondernemingskamer – VW Limburg bij afweging van alle betrokken belangen niet in redelijkheid heeft kunnen komen tot het besluit van 19 april 2016. Hij heeft daartoe het volgende aangevoerd.
1. Een fusie van twee partijen heeft niet de gewenste resultaten waar een fusie van drie partijen deze resultaten wel zou hebben gehad. Een fusie van twee partijen heeft een negatief effect op de ‘witte vlekken’ (gemeenten waar Vluchtelingenwerk de inburgering (nog) niet verzorgt). Samenwerking op dit punt tussen de twee partijen in Brabant is in het verleden onmogelijk gebleken; bij een fusie van drie partijen zou het beleid uniform zijn.
2. Het is van belang eerst samen te werken met SNV BC om een fusie met drie partijen na te streven. Het fuseren tussen twee partijen om een derde partij nadien te laten aanhaken is niet efficiënt. Wanneer SNV BC geen deel uitmaakt van de fusie is niet voldaan aan de veranderopdracht. Met de fusie worden oude gevoeligheden bovendien niet weggenomen omdat de directeur van VW WOBB bij VW Zuid-Nederland in functie blijft.
3. Het is bezwaarlijk dat de in het advies van de ondernemingsraad gegeven adviezen en voorwaarden enkel worden geaccepteerd, zonder dat deze in het fusiedocument worden vastgelegd.
4. Het is van belang dat de fusiekosten door drie partijen worden gedekt. De fusie van twee partijen, waarbij een financieel sterke partij wegvalt, maakt de fusie bezwaarlijk.
5. VW Limburg heeft een keurmerk voor inburgering; VW WOBB slechts een aspirant keurmerk. De audit tot het verkrijgen van een definitief keurmerk vindt pas plaats in september 2016, hetgeen grote onzekerheid meebrengt in geval van een fusie. VW Limburg heeft veel inkomsten uit inburgering. Wanneer het keurmerk wegvalt heeft dit grote financiële gevolgen voor VW Limburg en de te vormen regio Zuid-Nederland.
De ondernemingsraad heeft laten weten dit vijfde punt het belangrijkste te achten.
3.2
VW Limburg heeft zich verweerd. De Ondernemingskamer zal hieronder waar nodig op dit verweer ingaan.
3.3
Partijen zijn het erover eens dat een fusie tussen VW Limburg, VW WOBB en SNV BC op zichzelf de voorkeur verdient boven een fusie van alleen VW Limburg en VW WOBB. Uit de inhoud van de overgelegde stukken en het verhandelde ter zitting, is echter voldoende duidelijk geworden dat momenteel zeer onzeker is op welke termijn een fusie tussen deze drie partijen kan worden gerealiseerd. Het ontstane conflict staat eraan in de weg dat SNV BC zich op korte termijn bij de fusie aansluit en onzeker is wanneer de obstakels die een fusie met (ook) SNV BC verhinderen, voldoende uit de weg zullen zijn geruimd.
3.4
VW Limburg staat derhalve voor de keuze een fusie voorlopig – voor onbepaalde tijd – geheel uit te stellen (wat de voorkeur heeft van de ondernemingsraad) of alvast te fuseren met VW WOBB (waartoe het bestuur heeft besloten). De Ondernemingskamer is van oordeel dat de door de ondernemingsraad in het kader van de hiervoor onder 1, 2 en 4 genoemde bezwaren aangevoerde feiten en omstandigheden niet kunnen leiden tot het oordeel dat VW Limburg niet in redelijkheid tot het bestreden besluit heeft kunnen komen. Met de fusie – gecombineerd met wijzigingen in de governance en de juridische structuur – zal een flinke stap worden gezet in de richting van de landelijke doelstelling (waarvan schaalvergroting een belangrijk onderdeel uitmaakt). Dat de fusie van twee partijen niet op alle vlakken het gewenste resultaat zal hebben, is onvoldoende om haar geheel af te keuren. Zo wordt de problematiek van de witte vlekken (in het bijzonder de onderlinge concurrentie tussen VW WOBB en SNV BC) niet opgelost, maar dat is, gelet op de van de fusie tussen VW Limburg en VW WOBB te verwachten baten, geen reden van die fusie af te zien. De vrees dat na een fusie tussen VW Limburg en VW WOBB de drempel voor SNV BC om alsnog aan te haken, hoger wordt, acht de Ondernemingskamer onvoldoende gesubstantieerd. Uit het verhandelde ter zitting is bovendien naar voren gekomen dat de werkprocessen van SNV BC op onderdelen (in ieder geval wat betreft inburgering) beter aansluiten bij die van VW Limburg dan het geval is met de werkprocessen van VW WOBB en dat na de fusie tussen VW Limburg en VW WOBB de werkprocessen van VW Zuid-Nederland (wat betreft de inburgering) in overwegende mate zullen overeenstemmen met de huidige werkprocessen van VW Limburg. Dat het de voorkeur verdient de fusiekosten over drie partijen te spreiden in plaats van over twee, maakt op zichzelf nog niet dat een fusie tussen twee partijen geen doorgang zou moeten vinden. Er zijn geen aanwijzingen dat de fusie tussen VW Limburg en VW WOBB financieel niet verantwoord zou zijn. De hiervoor 1, 2 en 4 genoemde bezwaren van de ondernemingsraad kunnen er derhalve niet toe leiden dat het beroep gegrond moet worden bevonden.
3.5
Dit geldt ook voor het bezwaar onder 3. VW Limburg heeft ervoor gekozen adviezen en voorwaarden die de ondernemingsraad in zijn advies heeft verwoord en waar VW Limburg positief tegenover staat, op te nemen in het overdrachtsdocument ten behoeve van de Regionale Stuurgroep Fusie en/of de nieuwe Raad van Toezicht en niet in het fusiedocument, met als argument dat het onderwerpen betreffen die behoren tot de bevoegdheid van het nieuwe bestuur c.q. de nieuwe Raad van Toezicht van VW Zuid-Nederland. Deze keuze, wat hiervan verder zij, vormt onvoldoende grond voor de conclusie dat VW Limburg niet in redelijkheid tot het bestreden besluit heeft kunnen komen. De Ondernemingskamer merkt terzijde nog op dat de fusie, zoals staat vermeld in de adviesaanvraag, niet zal leiden tot gedwongen ontslagen en in beginsel – zo is ter zitting gebleken – ook niet zal leiden tot vermindering van het aantal arbeidsplaatsen en dat de adviezen en voorwaarden van de ondernemingsraad derhalve geen betrekking hebben op werkgelegenheidsaspecten.
3.6
Het bezwaar onder 5 acht de Ondernemingskamer echter gegrond. Hieromtrent geldt het volgende.
3.7
Vaststaat dat VW Limburg een substantieel deel van haar inkomsten verkrijgt uit de inburgeringscursussen. VW Limburg noemt in haar verweerschrift een percentage van 40%. Zij meldt over het keurmerk voorts het volgende. VW Limburg heeft een keurmerk voor inburgering van Blik op Werk (evenals overigens SNV BC). Een dergelijk keurmerk is vereist wil de Dienst Uitvoering Onderwijs (DUO) de inburgeringskosten vergoeden. VW WOBB heeft dit (nog) niet; zij beschikt over een aspirant keurmerk. Op 22 juli 2016 zal Blik op Werk bepalen of VW Limburg een audit krijgt. Op 8 augustus 2016 zal een audit van VW WOBB plaatsvinden. Indien beide beoordelingen goed zijn, kan een keurmerk voor VW Zuid-Nederland worden verkregen.
3.8
VW Limburg heeft aangevoerd dat in het – in haar visie: onwaarschijnlijke – geval dat aan VW WOBB geen keurmerk zal worden verleend, VW Limburg haar keurmerk kan behouden. Zij wijst op een identieke situatie in de regio Zuid-West Nederland, waarin de beide fuserende stichtingen, ondanks een fusie per 1 januari 2016, het keurmerk blijven houden dat zij voor de fusie hadden (een keurmerk respectievelijk een aspirant keurmerk), totdat zij beide een definitief keurmerk hebben en hun processen zijn geharmoniseerd. Ter terechtzitting heeft de advocaat van VW Limburg medegedeeld dat zij van de directeur van VW Zuid-West Nederland heeft vernomen dat dit zo met Blik op Werk is afgesproken. Uit uitlatingen ter zitting van de kant het bestuur van VW Limburg is gebleken dat VW Limburg geen toezegging heeft verkregen van Blik op Weg en DUO met betrekking tot de vergoeding vanaf 1 juli 2016 aan VW Zuid-Nederland voor inburgeringscursussen.
3.9
De Ondernemingskamer is van oordeel dat VW Limburg niet genoeg aandacht heeft besteed aan de status van haar – voor haar organisatie van groot belang zijnde – keurmerk per de fusiedatum. Zij acht onzorgvuldig dat VW Limburg op dit punt geen zekerheid heeft verkregen, terwijl VW Limburg vanaf 29 april 2016 wist dat ook haar fusiepartner VW WOBB over deze kwestie geen duidelijkheid had weten te verkrijgen (zie 2.11) en dat Blik op Werk bij de eerdere plannen voor een fusie met drie stichtingen – zo bleek ter zitting – als voorwaarde voor een gezamenlijk keurmerk na de fusie stelde dat de fusiepartners ieder afzonderlijk reeds over een keurmerk beschikten (waarbij verder onbesproken is gebleven hoe de situatie zou zijn indien een van de partners nog geen volwaardig keurmerk had). Dat VW Limburg geen problemen verwacht doet aan het vorenstaande niet af omdat niet gebleken is dat die verwachting voldoende gerechtvaardigd is. Deze kwestie had met het oog op de voorgenomen fusie niet ongeregeld kunnen blijven. Om potentiële complicaties te voorkomen, had het op de weg van VW Limburg gelegen de kwestie voor te leggen aan Blik op Werk en DUO, mede omdat na de fusie VW Limburg niet meer bestaat en derhalve gefactureerd zal moeten worden door VW Zuid-Nederland. De enkele verwijzing naar een regeling van VW Zuid-West Nederland acht de Ondernemingskamer niet toereikend. Hoe een en ander daar precies is geregeld en of die situatie volledig vergelijkbaar is met de situatie van VW Limburg, is, zo bleek ter zitting, onvoldoende duidelijk en onvoldoende onderzocht. Daarbij komt dat het, gelet op het belang van het keurmerk, in de gegeven omstandigheden niet volstaat te vertrouwen op een mogelijk precedent elders in het land, maar dat het aan VW Limburg was rechtstreeks concrete, op haar geval toegespitste, afspraken te maken met de instanties die bij de materie betrokken zijn en waarvan VW Limburg in belangrijke mate financieel afhankelijk is.
3.1
De Ondernemingskamer begrijpt het petitum van het verzoekschrift van de ondernemingsraad onder 1 aldus dat de ondernemingsraad mede verzoekt voor recht te verklaren dat VW Limburg bij afweging van de betrokken belangen niet in redelijkheid tot haar besluit had kunnen komen. Dit onderdeel van het verzoek zal worden toegewezen voor zover het berust op het bezwaar dat de gevolgen van de fusie voor de status van het keurmerk van VW Limburg onvoldoende geregeld zijn. Het petitum onder 2, gelezen in samenhang met het petitum onder 1 vat de Ondernemingskamer mede op als een verzoek tot het treffen van een voorziening als bedoeld in artikel 26 lid 5 WOR. De Ondernemingskamer zal bij wijze van voorziening VW Limburg verbieden het besluit uit te voeren voordat zeker is dat de fusie, gelet op het (vooralsnog) ontbreken van een volwaardig keurmerk van VW WOBB, op het punt van de vergoeding van inburgeringscursussen niet leidt tot negatieve consequenties voor VW Limburg respectievelijk VW Zuid-Nederland. Het meer of anders verzochte zal worden afgewezen.

4.De beslissing

De Ondernemingskamer:
verklaart dat VW Limburg bij afweging van de betrokken belangen niet in redelijkheid heeft kunnen komen tot het besluit van 19 april 2016, doch uitsluitend voor zover in het kader daarvan de gevolgen van de fusie voor de status van het keurmerk van Blik op Werk waarover VW Limburg beschikt onvoldoende zijn geregeld;
verbiedt VW Limburg uitvoering te geven aan het besluit voordat VW Limburg zekerheid heeft verkregen dat de fusie geen negatieve gevolgen zal hebben voor de vergoeding van inburgeringscursussen, gegeven het feit dat VW WOBB, in tegenstelling tot VW Limburg, (vooralsnog) geen volwaardig keurmerk van Blik op Werk heeft;
wijst het meer of anders verzochte af;
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gegeven door mr. G.C. Makkink, voorzitter, mr. M.M.M. Tillema en mr. A.J. Wolfs, raadsheren, en prof. dr. mr. F. van der Wel RA en H. de Munnik, raden, in tegenwoordigheid van mr. F.L.A. Straathof, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van de Ondernemingskamer van 21 juni 2016.