Uitspraak
gerechtsdeurwaarder te [plaats] ,
gemachtigde: mr. [naam] voornoemd,
Gerechtshof Amsterdam
In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 19 juli 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een beslissing van de kamer voor gerechtsdeurwaarders. Klager had op 20 april 2016 een beroepschrift ingediend tegen de beslissing van de kamer van 1 maart 2016, waarin zijn verzet tegen een eerdere beschikking als kennelijk ongegrond was afgewezen. De kamer had in deze beschikking geoordeeld dat er geen rechtsmiddel openstond tegen hun beslissing, conform artikel 39 lid 4 van de Gerechtsdeurwaarderswet. Klager stelde dat deze uitzondering op het rechtsmiddelenverbod van toepassing was, omdat fundamentele rechtsbeginselen zouden zijn veronachtzaamd.
Het hof heeft de ontvankelijkheid van klager in het hoger beroep beoordeeld. Klager voerde aan dat de kamer onjuist had gehandeld door de gerechtsdeurwaarders in staat te stellen een verweerschrift in te dienen, zonder dat de klacht eerst als ongegrond was verklaard. Ook stelde hij dat de termijn van veertien dagen om in verzet te komen te kort was en dat de kamer haar beslissing onvoldoende had gemotiveerd. De gerechtsdeurwaarders betwistten de ontvankelijkheid van klager en stelden dat er geen sprake was van schending van fundamentele rechtsbeginselen.
Het hof oordeelde dat de door klager aangevoerde gronden niet voldoende waren om het rechtsmiddelenverbod te doorbreken. De gang van zaken door de kamer was volgens het hof niet in strijd met de wet en de termijn om in verzet te komen was niet onredelijk. Het hof concludeerde dat klager niet-ontvankelijk was in zijn hoger beroep, omdat er geen sprake was van een eerlijke en onpartijdige behandeling van de zaak. De beslissing van het hof werd openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 19 juli 2016.