3.1.Het gaat in deze zaak om het volgende.
( a) Ten tijde van het geding in eerste aanleg woonden partijen en [A] allen op de [adres] . [appellant] woont daar nog steeds en wel op nummer [ huisnummer 1] , [geïntimeerde] woonde op nummer [huisnummer 2] en [A] woonde op nummer [huisnummer 3] . [geïntimeerde] en [appellant] waren (jarenlang) in een burenruzie verwikkeld.
( b) [appellant] heeft aan de voor- en achterzijde van zijn woning camera’s geplaatst. Deze zullen hierna worden aangeduid als camera 1, 2, 3 of 4. De camera’s 1 en 2 bevinden zich aan de voorzijde van de woning, camera 3 bevindt zich aan de achterzijde van de woning, ter hoogte van de eerste verdieping en camera 4 is ingebouwd in de garage van [appellant] . Aanvankelijk was er een vijfde camera maar die was al voor het uitbrengen van de inleidende dagvaarding door [appellant] verwijderd.
( c) Bij het bestreden vonnis heeft de rechtbank [appellant] op vordering van [geïntimeerde] veroordeeld om:
- het standpunt van de camera’s 1 en 2 te wijzigen zodanig dat de kruislings gerichte camera’s zijn gericht op zijn voordeur en het totaalbeeld niet verder reikt dan maxi-maal een straal van twee meter, gemeten vanaf de gevel van de woning van [appellant] ;
- het standpunt van camera 4 zodanig naar beneden te richten dat het zicht van de camera niet verder reikt dan maximaal twee meter, gemeten vanaf de grens tussen de donkergekleurde en lichtergekleurde (in visgraatmotief gelegde) klinkers in het wegdek;
een en ander op straffe van een dwangsom van € 250,= per overtreding en voor elke dag dat deze overtreding voortduurt met een maximum van € 3.000,=. De rechtbank heeft het vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad verklaard, het meer of anders gevorderde afgewezen en de proceskosten tussen partijen gecompenseerd. Tegen deze beslissing en de gronden waarop zij berust, is het appel van [appellant] gericht.
3.2.1.Met
grief 1betoogt [appellant] dat de rechtbank [geïntimeerde] ten onrechte (impliciet) ontvankelijk heeft verklaard in zijn vordering. [appellant] voert hiertoe aan dat [geïntimeerde] “om en nabij” de datum van het vonnis, 11 november 2015, niet meer in de nabijheid van [appellant] woonde en eind september 2015 “feitelijk” is verhuisd naar [plaats] . In ieder geval stond [geïntimeerde] op 25 november 2015 op zijn nieuwe adres in [plaats] ingeschreven, aldus [appellant] . [geïntimeerde] erkent eind november 2015 te zijn verhuisd maar betwist, zakelijk, dat dit op 11 november 2015 al het geval was.
3.2.2.Op grond van de erkenning van [geïntimeerde] staat vast dat deze vanaf 25 november 2015 niet meer, kort gezegd, in de buurt van [appellant] woont. Echter, omdat [geïntimeerde] betwist dat hij op 11 november 2015 al was verhuisd en [appellant] van zijn desbetreffende stelling geen voldoende concreet bewijs heeft aangeboden, dient het hof ervan uit te gaan dat [geïntimeerde] op 11 november 2015 nog op de [adres] woonde. Dit betekent dat [geïntimeerde] tot 25 november 2015 weliswaar een belang bij zijn vordering had (de omstandigheid dat de woning van [geïntimeerde] toen al te koop stond, doet daaraan niet af), maar daarna niet meer. Dit laatste wordt niet anders doordat [geïntimeerde] een beroep doet op de privacy van de nieuwe bewoners van de door hem bewoonde woning en die van een aantal andere bewoners van de [naam straat] . Deze personen zijn immers geen partij in dit geding. De grief is dus ten dele gegrond en ten dele ongegrond. Het bestreden vonnis zal worden vernietigd, voor zover de daarbij uitgesproken veroordeling betrekking heeft op de periode vanaf 25 november 2015.
3.3.1.Met de
grieven 2 tot en met 6komt [appellant] op tegen de overwegingen 4.11 en 4.12 van het bestreden vonnis en de daarop gebaseerde gedeeltelijke toewijzing van de vordering van [geïntimeerde] .
3.3.2.Het hof kan niet (louter) op grond van de door [appellant] als productie 4 in appel overgelegde foto’s oordelen dat juist is de (door [geïntimeerde] betwiste) stelling van [appellant] dat de beveiligende werking van de camera’s tot nihil is gereduceerd als gevolg van de aanpassing van de camera’s op de wijze als bij het bestreden vonnis is bepaald. Omdat [appellant] bovendien op dit punt geen concreet bewijs aanbiedt, gaat het hof aan die stelling voorbij. Voor het overige geven de stellingen van [appellant] onvoldoende duidelijk aan over welk oordeel van de rechtbank wordt geklaagd en geven zij het hof geen aanleiding anders te beslissen dan de rechtbank heeft gedaan. De grieven falen en het bestreden vonnis, voor zover betrekking hebbend op de veroordeling over de periode tot 25 november 2015, zal worden bekrachtigd.