ECLI:NL:GHAMS:2016:2729

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
8 april 2016
Publicatiedatum
8 juli 2016
Zaaknummer
23-002598-14
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep in ontnemingszaak met schikking na veroordeling voor hennepteelt

In deze ontnemingszaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 8 april 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 16 juni 2014. De veroordeelde, geboren in 1944, was eerder veroordeeld voor het telen van hennep en had de verplichting opgelegd gekregen om een bedrag van € 30.000 aan de Staat te betalen ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel. Het Openbaar Ministerie vorderde in eerste aanleg een bedrag van € 57.633,30, maar de veroordeelde ging in hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter.

Tijdens de zittingen op 17 november 2015 en 8 april 2016 heeft het hof de vordering van de advocaat-generaal en de verdediging gehoord. Het hof heeft vastgesteld dat er een schikking tot stand is gekomen tussen de veroordeelde en het Openbaar Ministerie, waarbij de advocaat-generaal heeft gevorderd dat de veroordeelde een bedrag van € 42.500 aan de Staat dient te betalen. Het hof heeft de partijen de gelegenheid geboden om gezamenlijk tot een schikkingsvoorstel te komen, waarbij zij voldoende tijd hebben gekregen om tot een weloverwogen beslissing te komen.

Het hof heeft het vonnis waarvan beroep vernietigd en de schikking bekrachtigd. De verplichting tot betaling van € 42.500 aan de Staat is opgelegd ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel, zoals vastgesteld op basis van de schikking. De beslissing is gegrond op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van 8 april 2016.

Uitspraak

Parketnummer: 23-002598-14 (ontnemingszaak)
Datum uitspraak: 8 april 2016
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 16 juni 2014 op de vordering van het openbaar ministerie ingevolge artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht in de ontnemingszaak met nummer 13‑525465-09 tegen de veroordeelde
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1944,
adres: [adres].

Procesgang

Het Openbaar Ministerie heeft in eerste aanleg gevorderd dat aan de veroordeelde de verplichting zal worden opgelegd tot betaling van een geldbedrag aan de Staat ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel, geschat tot een bedrag van € 57.633,30.
De veroordeelde is bij vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 16 juni 2014 – kort gezegd – veroordeeld ter zake van het telen van hennep.
Voorts heeft de politierechter in de rechtbank Amsterdam bij vonnis van 16 juni 2014 de veroordeelde de verplichting opgelegd tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 30.000 ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel.
De veroordeelde en de officier van justitie hebben hoger beroep ingesteld tegen laatstgenoemd vonnis.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 17 november 2015 en 8 april 2016 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de veroordeelde en de raadsman naar voren is gebracht.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot een andere beslissing komt dan de rechtbank.

Schikking

Het hof heeft aan de advocaat-generaal en de verdediging de gelegenheid geboden om gezamenlijk met een schikkingsvoorstel te komen en zich ervan vergewist dat partijen over en weer aan elkaar voldoende en duidelijke informatie hebben verstrekt ten aanzien van hetgeen wordt beoogd, waartoe het hof de partijen voldoende tijd beschikbaar heeft gesteld om weloverwogen tot een ondubbelzinnige beslissing te komen en dat partijen, naar het hof afleidt uit het verhandelde ter terechtzitting van 8 april 2016, zonder dwang hebben deelgenomen aan de daartoe strekkende onderhandelingen, alsmede dat partijen zich rekenschap hebben gegeven van de inhoud, de strekking en de consequenties van hun voorstel.
De advocaat-generaal heeft vervolgens ter terechtzitting in hoger beroep gevorderd dat aan de veroordeelde de verplichting wordt opgelegd tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 42.500,00 ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel en daarbij gewezen op een tussen de veroordeelde en het Openbaar Ministerie tot stand gekomen schikking.
De advocaat-generaal en de raadsman hebben het hof verzocht genoemde schikking te bekrachtigen en te bepalen dat de veroordeelde een bedrag van € 42.500,00 aan de Staat dient te betalen ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel.
Het hof ziet aanleiding, mede gelet op het vorenstaande, de tot stand gekomen schikking in zijn uitspraak te vervatten en het (overeengekomen) wederrechtelijk verkregen voordeel gelijk te stellen aan de (overeengekomen) betalingsverplichting tot een bedrag van € 42.500,00.

Verplichting tot betaling aan de Staat

Aan de veroordeelde dient, ter ontneming van het door hem wederrechtelijk verkregen voordeel, de verplichting te worden opgelegd tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 42.500,00.

Toepasselijk wettelijk voorschrift

De op te leggen maatregel is gegrond op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht.

BESLISSING

Het hof vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Stelt het bedrag waarop het door de veroordeelde wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat vast op een bedrag van €
42.500,00 (tweeënveertigduizend vijfhonderd euro).
Legt de veroordeelde de verplichting op tot
betaling aan de Staatter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel van een bedrag van
€ 42.500,00 (tweeënveertigduizend vijfhonderd euro).
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. J.D.L. Nuis, mr. P.C. Römer en mr. A. Dantuma-Hieronymus, in tegenwoordigheid van mr. M. Helmers, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 8 april 2016.