ECLI:NL:GHAMS:2016:2720

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
11 maart 2016
Publicatiedatum
8 juli 2016
Zaaknummer
23-001808-15
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake invoer van cocaïne en wapenbezit met betrekking tot verdachte

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 11 maart 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Amsterdam. De verdachte, geboren in 1981 op de Nederlandse Antillen, was eerder vrijgesproken van enkele tenlastegelegde feiten, maar heeft in hoger beroep de vrijspraak betwist. Het hof heeft de verdachte niet-ontvankelijk verklaard in het hoger beroep voor zover dit gericht was tegen de vrijspraak. Het hof heeft zich vervolgens gebogen over de tenlastelegging van wapenbezit en de invoer van cocaïne. De verdachte werd beschuldigd van het voorhanden hebben van vuurwapens en het opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland brengen van cocaïne in samenwerking met anderen. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte betrokken was bij de invoer van cocaïne en het voorhanden hebben van wapens, en heeft de eerdere vrijspraak van de rechtbank vernietigd. De verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van 26 maanden. Het hof heeft daarbij rekening gehouden met de ernst van de feiten, de rol van de verdachte en zijn eerdere veroordelingen voor ernstige misdrijven. De uitspraak benadrukt de gevaren van vuurwapens en de impact van drugshandel op de samenleving.

Uitspraak

Parketnummer: 23-001808-15
Datum uitspraak: 11 maart 2016
TEGENSPRAAK
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 22 april 2015 in de strafzaak onder parketnummer 13-669213-14 tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] (Nederlandse Antillen) op [geboortedag] 1981,
adres: [adres 1] ,
thans gedetineerd in PI Noord Holland Noord, Unit Zuyder Bos te Heerhugowaard.

1.Ontvankelijkheid van de verdachte in het hoger beroep

De verdachte is door rechtbank Amsterdam vrijgesproken van hetgeen aan hem onder 1 en 5D primair en subsidiair is ten laste gelegd. Het hoger beroep is door de verdachte onbeperkt ingesteld en is derhalve mede gericht tegen de in eerste aanleg gegeven beslissing tot vrijspraak. Gelet op hetgeen is bepaald in artikel 404, vijfde lid, van het Wetboek van Strafvordering staat voor de verdachte tegen deze beslissing geen hoger beroep open. Het hof zal de verdachte mitsdien niet-ontvankelijk verklaren in het ingestelde hoger beroep, voor zover dat is gericht tegen de in het vonnis waarvan beroep gegeven vrijspraak.

2.Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 26 februari 2016 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.

3.Tenlastelegging

Aan de verdachte is, voor zover in hoger beroep nog aan de orde, ten laste gelegd dat:
2:hij op of omstreeks 10 oktober 2014 te Vlaardingen en/of Leiderdorp, in elk geval in Nederland,
tezamen en in vereniging met anderen of een ander, althans alleen, een wapen van categorie III, te weten een pistool van het merk CZ, kaliber 7.65 mm Browning en/of munitie van categorie III, te weten
7 patronen, kaliber 7.65 mm Browning, voorhanden heeft gehad en van het uitwisselen, ter beschikking stellen of verhandelen van wapens en/of munitie een gewoonte maakt;
3:hij op of omstreeks 10 oktober 2014 te Amsterdam een wapen van categorie III, te weten een pistool van het merk Glock, type 26, kaliber 9 mm (Luger), en/of munitie van categorie III, te weten 52 patronen, kaliber 9 x 19 mm (9 mm Luger), voorhanden heeft gehad en van het uitwisselen, ter beschikking stellen of verhandelen van wapens en/of munitie een gewoonte maakt;
4:hij op of omstreeks 10 oktober 2014 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, ter uitvoering van het voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met anderen of een ander, althans alleen, een wapen van categorie III over te dragen aan [betrokkene 1] , een vuurwapen, te weten een pistool van het merk CZ, en/of munitie van categorie III, te weten 7 patronen kaliber 7.65 mm, in Vlaardingen heeft gekocht, althans verkregen en/of met die [betrokkene 1] afgesproken dat hij, verdachte en/of zijn mededader dat pistool met munitie in Amsterdam aan die [betrokkene 1] zou(den) overdragen en van het uitwisselen, ter beschikking stellen of verhandelen van wapens en/of munitie een gewoonte maakt;
5 primair:hij op een of meer tijdstip(pen) gelegen in of omstreeks de periode van 1 juli 2014 tot en met
18 november 2014 te Amsterdam en/of Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, in elk geval in Nederland tezamen en in vereniging met anderen of een ander, althans alleen, (telkens) opzettelijk een hoeveelheid/hoeveelheden van een materiaal bevattende cocaïne en/of heroïne, in elk geval (een) middel(en) vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I, binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht en/of binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht als bedoeld in artikel 1 lid 4 Van de Opiumwet, te weten (onder meer):
A) (zaakdossier 1)
in of omstreeks de periode van 30 juli 2014 tot en met 1 augustus 2014, althans in of omstreeks de periode van 1 juli 2014 tot en met 1 augustus 2014 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, en/of te Amsterdam, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht (ongeveer) 900 gram cocaïne en/of heroïne, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne en/of heroïne, in elk geval een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I, waarbij hij, verdachte met een mededader, althans alleen, (onder meer) naar de luchthaven Schiphol is gegaan teneinde een drugskoerier op te halen en/of de verzorging van die koerier geheel of gedeeltelijk op zich heeft genomen en/of toezicht op die koerier heeft gehouden;
B) (zaakdossier 3)
in of omstreeks de periode van 9 september 2014 tot en met 25 september 2014 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, en/of te Amsterdam, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht (ongeveer) 480 gram cocaïne, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, in elk geval een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I, waarbij hij, verdachte met een mededader, althans alleen, (onder meer) naar de luchthaven Schiphol is gegaan teneinde een mededader en/of een drugskoerier weg te brengen;
C)
in of omstreeks de periode van 16 augustus 2014 tot en met 17 augustus 2014 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, en/of te Amsterdam, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne en/of heroïne, in elk geval een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I, waarbij hij, verdachte met een mededader, althans alleen, (onder meer) naar de luchthaven Schiphol is gegaan teneinde een of meer drugskoerier(s) op te halen en/of naar een woning of hotel heeft gebracht en/of die drugskoerier(s) heeft bezocht;
althans indien ten aanzien van een of meer van bovenomschreven geen veroordeling mocht volgen of kunnen volgen:
5 subsidiair:hij op een of meer tijdstip(pen) gelegen in of omstreeks 1 juli 2014 tot en met 18 november 2014 te Amsterdam en/of Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
om (een) feit(en), bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het opzettelijk bereiden, bewerken, verwerken, verkopen, afleveren, verstrekken, vervoeren, vervaardigen en/of binnen het grondgebied van Nederland brengen van cocaïne en/of heroïne, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne en/of heroïne, in elk geval een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I voor te bereiden en/of te bevorderen,
(telkens) zich en/of een of meer anderen gelegenheid en/of inlichtingen tot het plegen van dat/die feit(en) heeft getracht te verschaffen en/of (telkens) voorwerpen en/of stoffen voorhanden heeft gehad, waarvan hij wist of ernstige reden had om te vermoeden dat die voorwerpen en/of stoffen bestemd was/waren voor het plegen van dat/die feiten, immers heeft hij, verdachte, en/of zijn mededader(s):
A) (zaakdossier 1)
in of omstreeks de periode van 30 juli 2014 tot en met 1 augustus 2014, althans in of omstreeks de periode van 1 juli 2014 tot en met 1 augustus 2014 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, en/of te Amsterdam, in elk geval in Nederland, opzettelijk (onder meer) een drugskoerier opgehaald van de luchthaven Schiphol en/of de verzorging van die koerier geheel of gedeeltelijk op zich genomen en/of toezicht op die koerier gehouden;
B) (zaakdossier 3)
in of omstreeks de periode van 9 september 2014 tot en met 25 september 2014 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, en/of te Amsterdam, in elk geval in Nederland, opzettelijk (onder meer) een mededader en/of een drugskoerier weggebracht naar de luchthaven Schiphol;
C)
in of omstreeks de periode van 16 augustus 2014 tot en met 17 augustus 2014 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, en/of te Diemen en/of te Amsterdam, in elk geval in Nederland, opzettelijk (onder meer) een of meer drugskoerier(s) opgehaald van de luchthaven Schiphol en/of die drugskoerier(s) naar een woning of hotel gebracht en/of die drugskoerier(s) bezocht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

4.Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot een andere beslissing komt dan de rechtbank.

5.Standpunten van het Openbaar Ministerie en de verdediging

Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van de onder 2, 3, 4, 5A primair, 5B primair en 5C primair ten laste gelegde feiten.
De raadsman van de verdachte heeft gepleit tot vrijspraak van het onder 3 en onder 5 (A t/m D) primair en subsidiair ten laste gelegde. Voor het onder 2 en 4 ten laste gelegde heeft de raadsman een standpunt ingenomen met betrekking tot de samenloop en kwalificatie van deze feiten.

6.Vrijspraak van het onder 5C primair en subsidiair ten laste gelegde

Hetgeen de verdachte onder 5C primair en subsidiair is ten laste gelegd is niet wettig en overtuigend bewezen. Naar het oordeel van het hof is het uit het dossier blijkende verband tussen de verdachte en de koerier zonder aanvullend (steun)bewijs te ver verwijderd gebleven om tot een bewezenverklaring van het onder 5C primair dan wel subsidiair ten laste gelegde te komen, zodat de verdachte hiervan zal worden vrijgesproken.

7.Bespreking van verweer ten aanzien van het onder 2 en 4 ten laste gelegde

De raadsman van de verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep bepleit dat er sprake is van eendaadse samenloop ten aanzien van de onder 2 en 4 ten laste gelegde feiten. De twee ten laste gelegde feiten komen overeen in eenheid van tijd en plaats en nu het overdragen van wapens niet kan worden voltooid zonder het voorhanden hebben van wapens, kan ook de wezenlijke samenhang tussen de overtredingen niet worden miskend. Voorts zou het rechtsgoed dat wordt beschermd met de strafbepalingen een vergelijkbare strekking hebben. Subsidiair heeft de raadsman zich op het standpunt gesteld dat er sprake is van een voortgezette handeling. Beide wegen dienen echter te leiden tot een andere (het hof begrijpt: lagere) straf dan door de rechtbank is opgelegd.
Het voorhanden hebben van wapens en munitie en het overdragen van wapens en munitie zijn zelfstandige strafbare feiten en zijn als zodanig in afzonderlijke wetsartikelen opgenomen in de Wet wapens en munitie. De verdachte heeft één ongeoorloofd wilsbesluit genomen gericht op het overdragen van een vuurwapen en munitie aan een derde. Om deze overdracht te bewerkstelligen heeft de verdachte ervoor gezorgd dat hij in het bezit kwam van het vuurwapen met munitie (het voorhanden hebben) en hij is kort daarna vertrokken naar de met de beoogde afnemer van het vuurwapen afgesproken plek waar de overdracht zou plaatsvinden (de aanvang van de poging tot overdracht). Het hof beschouwt dit als twee op zichzelf staande handelingen die meer dan één misdrijf opleveren en zal bij de straftoemeting rekening houden met het bepaalde in artikel 56 van het Wetboek van Strafrecht.

8.Bespreking van verweer ten aanzien van het onder 3 ten laste gelegde

De raadsman van de verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep gesteld dat het enkele feit dat een vuurwapen en munitie is aangetroffen in de woning van de verdachte niet betekent dat de verdachte wetenschap van de aanwezigheid van deze voorwerpen heeft gehad. Enige bewijsmiddelen die direct zien op wetenschap van de verdachte met betrekking tot het wapen zijn er niet, aldus de raadsman.
Het hof verwerpt dit verweer en overweegt hiertoe als volgt.
Op 10 oktober 2014 is in een kast op een broek in verdachtes woning een vuurwapen van het merk Glock, type 26, kaliber 9 mm, aangetroffen. Ook zijn er in de voornoemde kledingkast 52 patronen aangetroffen die geschikt zijn om te worden afgeschoten met het betreffende vuurwapen.
De verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep verklaard dat het vuurwapen en de munitie niet van hem en ook niet van zijn vriendin of zijn kinderen zijn en dat hij niet weet van wie ze wel zijn.
Het hof neemt tot uitgangspunt dat de bewoner van een woning weet welke voorwerpen zich in die eigen woning bevinden, welk uitgangspunt enkel uitzondering lijdt als de bewoner aannemelijk kan maken waarom dit in een specifiek geval niet (meer) het geval is (geweest). De enkele stelling van de verdachte dat er veel mensen over de vloer kwamen en een onbekend gebleven derde dit wapen wellicht in de kast heeft achtergelaten, is daartoe volstrekt onvoldoende.
Deze omstandigheden, in onderling verband en samenhang bezien met het feit dat de verdachte op dezelfde dag is aangehouden met een vuurwapen in zijn broeksband, maken dat het hof voorbij gaat aan verdachtes loutere ontkenning van zijn wetenschap omtrent de aanwezigheid van voornoemd vuurwapen met munitie in diens woning en uitgaat van voornoemd uitgangspunt.
9. Het oordeel van het hof ten aanzien van het onder 5 (A en B) primair ten laste gelegde
De verdachte is onderwerp geweest van een politieonderzoek in verband met een jegens hem ontstane verdenking van handel in vuurwapens. In het belang van dat onderzoek is op 26 juni 2014 een bevel tot opnemen telecommunicatie afgegeven voor de bij hem in gebruik zijnde telefoonnummers. Uit de opgenomen en uitgeluisterde tapgesprekken kwam eveneens naar voren dat de verdachte zich mogelijk bezig heeft gehouden met de handel in verdovende middelen. Gedurende het onderzoek dat zich specifiek op de handel in verdovende middelen richtte, is het volgende naar voren gekomen.
9.1.
Redengevende feiten en omstandigheden ten aanzien van het onder 5A ten laste gelegde [1]
Op 29 juli 2014 om 22:20 uur belt de verdachte uit naar [Medeverdachte] (de halfbroer van de verdachte, hierna: [Medeverdachte] ). De verdachte vertelt [Medeverdachte] dat [bijnaam koerier] (het hof begrijpt: Curaçao) morgen graag bij hun langs wil komen en geeft aan dat ze moeten kijken of ze hem kunnen halen (tapgesprek 891, ZD1 doorgenummerde dossierpagina 10).
Op 30 juli 2014 om 06:39 uur belt de verdachte uit naar [Medeverdachte] . Hij vraagt [Medeverdachte] hoe hij er moet komen. [Medeverdachte] legt de verdachte uit dat hij de lange roltrap naar boven moet nemen. De verdachte stelt voor bij de Burger King af te spreken (tapgesprek 894, ZD1 doorgenummerde dossierpagina 23).
Op 30 juli 2014 om 07:22 wordt de verdachte gebeld door het Curaçaose telefoonnummer [nummer 1] , toebehorend aan een onbekend gebleven persoon (in het dossier aangeduid als [Oom] ), met de mededeling dat de verdachte laat is, omdat de man al buiten is. De man waarover wordt gesproken is al bij de Burger King. De verdachte zegt tegen [Oom] dat hij al klaar stond voordat het vliegtuig was geland, maar dat de man in dat geval bij zijn broer is, want die heeft hij bij de Burger King laten staan. [Oom] zegt dat hij de verdachte heeft gezegd dat de man een spook is. De verdachte zegt dat er goed op de man gelet moet worden. De beller herhaalt dat de man een spook is en zegt de verdachte naar de man te kijken en het de beller dan te laten weten. De telefoon van de verdachte peilt tijdens dit gesprek uit op de Terminal Schiphol te Haarlemmermeer (tapgesprek 96, ZD1 doorgenummerde dossierpagina 24).
Het hof merkt op dat de beller de verdachte zijn neef(je) noemt en in latere gesprekken noemt de verdachte de beller oom.
Op 30 juli 2014 om 11:41 uur wordt de verdachte gebeld door een gebruiker van het nummer [nummer 2] . Dit blijkt later een door [Koerier 1] opgegeven nummer te zijn (proces-verbaal van bevindingen, zd1 doorgenummerde dossierpagina’s 72 – 73). De verdachte wordt gevraagd een soep mee te nemen voor de beller. Ze kunnen niet samen (soep gaan eten), want de beller is op de kamer en kan niet lopen (tapgesprek 99, ZD1 doorgenummerde dossierpagina 67).
Op 30 juli 2014 om 18:52 uur wordt de verdachte wederom gebeld door de onbekend gebleven persoon, [Oom] . De beller vraagt de verdachte hoe het [neef/vriend] (neef/vriend) gaat. De verdachte zegt dat hij ( [neef/vriend] ) het goed maakt. [neef/vriend] was mentaal even kapot en begon te huilen, maar hij is wat opgeknapt toen de verdachte is gekomen. De verdachte zegt dat hij morgen met hem gaat wandelen en hij gaat straks langs om te kijken wat hij wil eten. De verdachte hoopt dat hij morgen klaar is, zodat ze zien “wat wat is” en dan kan hij beginnen te attenderen/regelen. [Oom] vraagt of [neef/vriend] wel heeft gedingest en of hij is begonnen. De verdachte zegt: “alleen maar vijf, weet je, vijf maar, hij kon niets doen, hij kon niet eten, hij kon niets doen, ook niet drinken, niets.” De verdachte legt uit dat hij bij hem langs is gegaan en dat hij begon met twee ijsjes te eten, twee broodjes. Ook heeft de verdachte soep meegenomen voor [neef/vriend] (tapgesprek 102, ZD1 doorgenummerde dossierpagina 26).
Op 30 juli 2014 om 21:29 uur wordt de verdachte gebeld met het nummer [nummer 3] , toebehorend aan het [hotel] Hotel. Nadat de verdachte opneemt zegt de persoon aan de andere kant van de lijn: “Geef me een rum, wat is wat. [bijnaam koerier] .”
Kennelijk geeft de beller (in het dossier aangeduid als NNMan 1129) na zijn cryptische openingszin aan dat de verdachte met [bijnaam koerier] (het hof begrijpt: [bijnaam koerier] ) spreekt.
De verdachte begroet [bijnaam koerier] en vraagt wat hij heeft gedaan. [bijnaam koerier] zeg dat hij een rondje heeft gelopen tot het Bijlmerpark en naar het huis van de verdachte wilde lopen om te kijken of hij er is. De verdachte zegt dat hij niet thuis is, maar dat hij snel naar [bijnaam koerier] toe zal komen (tapgesprek 104, ZD1 doorgenummerde dossierpagina 27).
Op 31 juli 2014 om 09:42 uur wordt de verdachte wederom gebeld door [bijnaam koerier] , gebruikmakend van het voornoemde nummer van het [hotel] Hotel, met de boodschap dat de verdachte snel moet komen omdat [bijnaam koerier] hem iets moet vertellen (tapgesprek 179, ZD1 doorgenummerde dossierpagina 30).
Later die dag om 15:47 wordt de verdachte gebeld vanuit Curaçao door [Oom] . De verdachte vraagt of [Oom] zelf naar dat ding heeft gekeken voordat hij het heeft laten komen, waarop [Oom] dat bevestigt. De verdachte vraagt wat het daarginds aansloeg en krijgt te horen dat het negen aansloeg. De verdachte zegt dat het hier acht aanslaat. De verdachte zegt dat ze het dan misschien meer moeten koken en kijken wat het dan wordt. Hij zegt dat het sowieso weg gaat, de straat is hier “droog droog” dus het moet wel weg gaan. [Oom] zegt dat hij die wel gegooid (heeft) en dat de verdachte het aan zijn vader kan vragen, want hij heeft die bij zijn vader genomen. Ze zijn niet van [Oom] , hij heeft ze één op één uitgenomen.
In dit gesprek geeft de verdachte aan dat “die ene man” wel heeft gefaald en vraagt [Oom] of hij dat heeft gehoord. De verdachte is echt heel boos op hem (die ene man). [Oom] vraagt de verdachte wie hij bedoelt. De verdachte bedoelt [neef/vriend] . De verdachte legt uit dat [neef/vriend] in de ochtend naar buiten is gegaan en dat er schoonmakers in zijn kamer naar binnen zijn gegaan. [neef/vriend] is net op tijd teruggekomen, net toen die vrouw (het hof begrijpt: een schoonmaakster) de kamer uit ging. De verdachte vertelt dat [neef/vriend] weer naar binnen is gegaan met die vrouw en dat zij [neef/vriend] heeft uitgelegd dat zij “wat en wat en wat” heeft gezien. [neef/vriend] heeft de vrouw een ding gegeven en zo is het gebleven. [neef/vriend] kan niet stilzitten en wil overal heen gaan. Dat brengt problemen. De verdachte uit herhaaldelijk zijn boosheid en vertelt hoe hij [neef/vriend] heeft uitgelegd dat hij de verdachte de volgende keer niet moet bellen om hem daar te laten komen, maar dat zij waar dan ook moeten ontmoeten, omdat hij hem zo in problemen wil zetten. [Oom] wil weten of [neef/vriend] klaar is, waarop de verdachte zegt dat hij denkt dat [neef/vriend] er nog zes moet (tapgesprek 110, ZD1 doorgenummerde dossierpagina’s 31 en 32).
Kort na voorgaand gesprek wordt de verdachte op 31 juli 2014 om 16:24 uur nogmaals gebeld door [Oom] . Laatstgenoemde geeft aan dat zijn beltegoed zonet op was, “daarom”, en dat hij nu weer beltegoed heeft. Hij zegt tegen de verdachte dat hij hem met die man moet laten pingen als hij bij hem (langs) gaat. De verdachte vertelt dat zijn broer ook is gaan kijken, maar dat hij hem heeft uitgelegd de man naar buiten te laten komen. Ook heeft de verdachte de man uitgelegd dat hij daar eigenlijk niet meer moet blijven, maar naar een andere plaats moet gaan en dan zijn geld terug krijgt. De verdachte heeft hem gezegd: “broer maak je je druk om 200 euro.” De verdachte begrijpt hem niet. [Oom] zegt dat hij weg had moeten gaan van “daar”. De verdachte beaamt dat, maar zegt dat hij niks kan doen. De man heeft de verdachte verteld dat hij het goed heeft geregeld en die mensen hebben niets aangeraakt, ze hebben niets meegekomen en ze kunnen niet zeggen wat het was (tapgesprek 111, ZD1 doorgenummerde dossierpagina 33).
Op 1 augustus 2014 om 12:56 uur wordt de verdachte gebeld door [bijnaam koerier] (NNMan 1129), gebruikmakend van het telefoonnummer van het [hotel] Hotel. [bijnaam koerier] gaat uit het hotel weg en loopt naar de verdachte toe, hij is er over een half uur à drie kwartier. Hij loopt rustig en komt naar de verdachte toe. De verdachte vraagt [bijnaam koerier] of hij problemen heeft, waarop [bijnaam koerier] antwoordt dat hij er drie uit heeft gehaald, en er nog drie moet, die hij er zelf uit haalt (tapgesprek 114, ZD1 doorgenummerde dossierpagina 34).
Naar aanleiding van onder meer de hiervoor weergegeven telefoongesprekken is er onderzoek gedaan naar de verblijfplaats van [bijnaam koerier] . Op 1 augustus 2014 wordt omstreeks 15:02 uur een man in de tuin gezien van het [adres 1] te Amsterdam, het adres van de verdachte. Het signalement van voornoemde man is als volgt omschreven: een getint uiterlijk, ongeveer 30 jaar oud, normaal postuur, krullend haar tot in de nek, gekleed in een rood shirt en een donkere broek. Hij is bij de observatie gefotografeerd en vergeleken met personen op de gevorderde beveiligingsbeelden van het [hotel] Hotel van 1 augustus 2014 tussen 12:30 uur en 13:30 uur. Van de beveiligingsbeelden zijn een aantal screenshots gemaakt. Op de beveiligingsbeelden komt op minuut 40:10 een persoon in beeld met sterke fysiologische gelijkenissen, een rood shirt en krullend haar tot in de nek (proces-verbaal van bevindingen, ZD1 doorgenummerde dossierpagina’s 57 – 59).
Na vergelijking van de gastenlijst van het [hotel] Hotel met de vluchtlijst van vlucht KL785 (Curaçao – Schiphol, geland op 30 juli 2014 rond 06:30 uur) blijkt er één enkele overeenkomst te zijn op de twee lijsten, te weten: [Koerier 1] . Hierop zijn bij de KLM de passagiersgegevens van voornoemde [Koerier 1] gevorderd. Uit deze gegevens blijkt dat het ticket is geboekt via Does travel-services-cadushi, dat [Koerier 1] de naam [bijnaam koerier] [Koerier 1] heeft opgegeven en dat hij het nummer [nummer 2] heeft doorgegeven (geschriften, ZD1 doorgenummerde dossierpagina’s 63 – 65; proces-verbaal van bevindingen, ZD1 doorgenummerde dossierpagina’s 72 – 73). [Koerier 1] heeft van 30 juli 2014 tot en met
2 augustus 2013 in kamer 018 van het [hotel] Hotel verbleven (geschrift, ZD1 doorgenummerde dossierpagina 73).
Uit de administratie van het [hotel] Hotel blijkt dat de hotelkamer waarin [Koerier 1] heeft verbleven op 31 juli 2014 schoon is gemaakt door een schoonmaakster genaamd [schoonmaakster] , die op 18 december 2014 is gehoord als getuige. Zij heeft verklaard dat zij van 6 maart 2014 tot 25 augustus 2014 als schoonmaakster heeft gewerkt in het [hotel] Hotel te Amsterdam. In die periode is zij één keer met een hotelgast terug de kamer in gegaan en heeft zij een hele vieze badkamer gezien, met daarin heel veel poep. Het stonk heel erg en in die poep zaten zwarte bolletjes, misschien drugs. De hotelgast heeft tegen [schoonmaakster] gezegd dat zij het aan niemand moest zeggen. Hij heeft haar geld willen geven, dat zij in eerste instantie niet heeft willen aannemen, maar uiteindelijk heeft hij haar “iets van 220 euro ofzo” gegeven, ze weet het niet precies (proces-verbaal verhoor van getuige, ZD1 doorgenummerde dossierpagina 79).
9.2.
Redengevende feiten en omstandigheden met betrekking tot het onder 5B ten laste gelegde
Op 30 augustus 2014 om 13:14 uur wordt de verdachte gebeld door het Curaçaose telefoonnummer [nummer 4] , in gebruik bij zijn vader, [vader] (proces-verbaal van bevindingen, ZD3 doorgenummerde dossierpagina’s 10061 – 10064). De verdachte geeft aan dat hij moe is en dat hij ervan baalt dat het ding/spul op is en er niets meer is om te werken. Als hij ziet dat er niet meer binnen gaat komen, raakt de verdachte gestrest. Hij vraagt [vader] , die hij aanspreekt als Papa, voor welke prijs hij die dingen krijgt als hij daar komt, zodat ze ermee door kunnen gaan. Na het noemen van enkele bedragen komt [vader] uit op vierduizend euro. De verdachte gaat akkoord en zegt dat hij binnenkort komt, volgende week na zijn verjaardag (tapgesprek 123, ZD3 doorgenummerde dossierpagina’s 10001 – 10002).
De volgende dag wordt de verdachte gebeld door [vader] (vader). [vader] noemt ene [naam 1] en zegt dat [naam 1] veel geluk heeft en openhartig is. De verdachte vraagt wanneer hij vertrekt. [vader] zegt dat hij vandaag vertrekt en al om zijn vrouwen huilt. De verdachte zegt dat hij binnenkort komt, over ongeveer tien dagen en dat ze al naar tickets hebben gekeken. Later in het gesprek komt de verdachte terug op [naam 1] , zegt iets onverstaanbaars en vervolgt: “… morgen zoeken, dan kan ik meteen een ding van hem afpakken.” [vader] zegt dat hij [naam 1] probeert te sturen met “al is het maar honderd in zijn reet.” De verdachte antwoordt dat er honderdvijftig in passen, waarop [vader] aangeeft dat er niet eens een vinger in gaat en dat het een hoop gezeik is. De man huilt (klaagt) alleen maar. De verdachte vraagt hoe het met [naam 1] gaat en [vader] roept [naam 1] om aan de telefoon te komen. [naam 1] komt en dan ontmoeten ze elkaar meteen om te praten. Dat vindt de verdachte vanzelfsprekend en hij zoekt bevestiging op zijn vraag of die andere man ook komt. [naam 1] zegt dat ze meteen praten en misschien aan het einde van de maand ook. De verdachte vraagt door of die ene man, die ene dikke man, ook komt. [naam 1] zegt dat hij zich die man herinnert en dat hij de verdachte heeft begrepen. De verdachte zegt dat ze morgen praten, of anders overmorgen. [naam 1] zegt dat het zeker is en geeft verdachtes vader ( [vader] ) weer aan de telefoon (tapgesprek 126, ZD3 doorgenummerde dossierpagina’s 10003 – 10005).
Op 2 september 2014 om 01:24 wordt de verdachte gebeld door [vader] . De verdachte geeft aan dat hij iemand moet hebben op Aruba. Hij moet twee van die dingen hebben. [vader] zegt dat de verdachte met die oom van hem moet praten (tapgesprek 135, ZD3 doorgenummerde dossierpagina 10006).
Op 2 september 2014 om 01:29 wordt de verdachte gebeld door de [Oom] , gebruikmakend van het nummer [nummer 1] . Hij begroet [Oom] als oom. De verdachte vraagt hoe het zit met die mensen daar op Aruba. Hij moet daarginds twee dingen hebben. [Oom] zegt dat de verdachte hem moet pingen als hij dat wil, want dan kan hij het duidelijk zeggen. De verdachte zegt dat hij niet houdt van “die pings”. De verdachte zegt vragend dat zijn oom toch een van die mannen kan laten komen met een die “zeker zeker is, die van duizend vier toch(?)”. Het gesprek vervolgt over één of meer dingen en dat zijn oom in het verleden heeft gezegd dat hij meester is in dat ding. [Oom] erkent dat, maar lijkt ook te zeggen dat hij nu niemand heeft om die dingen te krijgen. Hij zal evenwel iemand “contacten, kijken wat wat is.” [Oom] zegt dat hij meteen zelf was begonnen als het iets was dat hij zelf voor de verdachte kon doen. [Oom] vraagt of de verdachte zich dat ding herinnert, waarvoor zijn oom die man naar hem heeft gestuurd om het te doen. De verdachte herinnert het zich en [Oom] vraagt of de verdachte met de zijne komt. Ook dit beaamt de verdachte. De verdachte vraagt verbaasd of [Oom] meer heeft dat moet komen, waarop de [Oom] zegt: “Ja, een paar blaadjes…” De verdachte zegt dat hij iemand kan zoeken die komt, het maakt niet uit wie, als [Oom] dat wil. [Oom] zegt dat het goed is. De verdachte zegt dat hij het hem laat weten. [Oom] zegt dat hij op zijn beurt aan die dingen gaat werken en het ook aan de verdachte zal laten weten (tapgesprek 136, ZD3 doorgenummerde dossierpagina 10007 – 10008).
Op 3 september 2014 om 19:01 uur wordt de verdachte gebeld door [vader] (vader). De verdachte zegt dat hij graag met iemand daar naartoe wil komen, maar als [vader] zegt van niet dan komt de verdachte met niemand. Nee, zegt [vader] , mensen van daar bij de verdachte (het hof begrijpt: uit Nederland) zijn veel beter. Mensen die gaan en terugkomen is altijd veel beter. Met mensen die hier (het hof begrijpt: op Curaçao) wonen doen ze soms moeilijk (tapgesprek 142, ZD3 doorgenummerde dossierpagina 10009 – 10010).
De verdachte wordt op 9 september 2014 om 05:33 uur gebeld door het telefoonnummer [nummer 5] , in gebruik bij [Koerier 2] . Ze zijn allebei klaar, Ben komt hen zo ophalen (tapgesprek 2064, ZD3 doorgenummerde dossierpagina 10015).
Op 9 september 2014 om 05:33 uur belt de verdachte uit naar [Medeverdachte] (de halfbroer van de verdachte) en zegt “kwart voor bij [naam 3] ”. [Medeverdachte] zegt dat hij nu gaat naar (iets onverstaanbaars) (tapgesprek 2065, ZD3 doorgenummerde dossierpagina 10016).
Op 9 september 2014 zijn de vluchtgegevens opgevraagd van KLM-vlucht 0785 naar Curaçao. Hieruit is gebleken dat de verdachte samen zou reizen met [Koerier 2] . Er wordt een observatie gestart waarbij wordt waargenomen dat een Renault Clio (kenteken [kenteken] ) met daarin drie personen parkeert bij vertrekhal 2 te Schiphol. Bij navraag blijkt dat de Renault Clio met voornoemd kenteken sinds vrijdag 29 augustus 2014 op naam stond van [Medeverdachte] . De verdachte en [Koerier 2] stappen uit de auto en gaan met hun bagage de vertrekhal van Schiphol binnen. Zij checken samen in en boarden de vlucht naar Curaçao (proces-verbaal van bevindingen, ZD3 doorgenummerde dossierpagina 10017 – 10018).
Uit de vluchtgegevens is voorts gebleken dat de terugvluchten waren geboekt voor 23 september 2014, vertrek om 14:45 vanaf Curaçao en aankomst op luchthaven Schiphol op 24 september 2014 om 07:00. Beide tickets zijn geboekt via reisbureau [reisbureau] , gevestigd op het [adres 3] . De verdachte en [Koerier 2] hadden stoelen naast elkaar toegewezen gekregen (43D en 43E) (proces-verbaal van bevindingen, ZD3 doorgenummerde dossierpagina 28; proces-verbaal van bevindingen, ZD3 doorgenummerde dossierpagina 10030). De verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep verklaard deze tickets te hebben gekocht.
[Koerier 2] wordt op 24 september 2014 op Schiphol aangehouden op verdenking van overtreding van de Opiumwet. Hij blijkt 48 bolletjes te hebben geslikt met daarin een netto gewicht van 480 gram van een materiaal bevattende cocaïne (proces-verbaal ZD3 doorgenummerde dossierpagina 10057; een geschrift, zijnde een rapport van het Douane Laboratorium in de zaak tegen [Koerier 2] , kenmerk 12503 X 14, los ingevoegd).
Op 24 september 2014 om 10:18 uur wordt [Medeverdachte] gebeld door [vader] . Laatstgenoemde vraagt aan [Medeverdachte] hoe het met die mannen gaat. [Medeverdachte] zegt dat hij nog niet van hem heeft gehoord. Hij heeft hem geappt, maar nog niet van hem gehoord. [vader] wil dat [Medeverdachte] kijkt hoe het met ze gaat, zodat [vader] het weet. Dat zal [Medeverdachte] doen (tapgesprek 2291, ZD3 doorgenummerde dossierpagina 10060).
Op 24 september 2014 om 15:38 uur wordt de verdachte gebeld door [vader] . De verdachte vertelt wat hij op de vragen van de douane heeft geantwoord. Hij heeft de douane verteld dat hij zijn mensen is gaan opzoeken en ze verder niets te vertellen had. Hij (het hof begrijpt: [Koerier 2] ) begon ze te vertellen dat hij toeristen dingen is gaan doen in Poenda (het hof begrijpt: de binnenstad van Willemstad, Curaçao). De verdachte is boos geworden op [Koerier 2] , waarom moet hij ze zoveel uitleggen. Ze hebben [Koerier 2] meegebracht naar achter. [vader] zegt: “Ongelooflijk, swa.” De verdachte zegt dat er niets aan te doen is en dat hij al tegen [vader] zei dat deze mensen goed weten te kijken. [vader] zegt dat ze te veel mensen hebben die er slecht uitzien en dat ze nette mensen moeten hebben. Er zijn te veel “sjofelen”, zegt [vader] , zijn (het hof begrijpt: [Koerier 2] ) uiterlijk alleen al, hij ziet er sjofel en slordig uit. De verdachte is boos op hem ( [Koerier 2] ). Er was een klootzak die een nog grotere junk is dan hij en hem hebben ze er niet uitgehaald. [vader] en de verdachte zeggen dat er niks meer aan te doen is en [vader] zegt: “Nee, maar we geven niet op Papieto, we geven niet op.” “Nee, nooit,” zegt de verdachte (tapgesprek 2250, ZD3 doorgenummerde dossierpagina 10059).
9.3.
Bespreking van de verweren van de raadsman
De raadsman van de verdachte heeft ten aanzien van de onder 5 (cumulatief) ten laste gelegde feiten als algemeen punt aangevoerd dat er voorzichtig moet worden omgegaan met de betrouwbaarheid en betekenis van de in het dossier aanwezige tapgesprekken. Met betrekking tot de uitleg van tapgesprekken heeft de raadsman verwezen naar de uitspraak van dit hof van 14 december 2012 ([naam 4]).
Ten aanzien van het onder 5A ten laste gelegde heeft de raadsman zich op het standpunt gesteld dat de getuigenverklaring van [schoonmaakster] geen bewijsmiddel kan vormen in de strafzaak tegen de verdachte, omdat haar verklaring en waarnemingen niet aan de omstandigheden op 31 juli 2014 kunnen worden gekoppeld, aangezien daarvoor onvoldoende aanknopingspunten zijn. Om die reden kan ook de overweging van de rechtbank dat het niet anders kan dan dat de zwarte bolletjes cocaïne of heroïne bevatten geen stand houden. Voorts vormen de resterende tapgesprekken geen sluitend wettig bewijs voor de veroordeling van de verdachte ten aanzien van dit ten laste gelegde opiumwetdelict en ook overigens bevat het dossier geen bewijsmiddelen die de veroordeling kunnen ondersteunen.
Ten aanzien van het onder 5B ten laste gelegde heeft de raadsman zich op het standpunt gesteld dat uit het gesprek tussen de verdachte en zijn vader niet kan worden afgeleid dat de verdachte wetenschap heeft gehad van de door [Koerier 2] geslikte bolletjes met cocaïne, noch dat hij betrokken is geweest bij de invoer door voornoemde [Koerier 2] . Tekenend hiervoor is verdachtes opmerking aan het einde van het tapgesprek met sessienummer 2250, waarbij hij aangeeft zich niet druk te maken en dat het “hun” probleem is. Als de verdachte degene zou zijn geweest die [Koerier 2] naar Nederland heeft gebracht en verantwoordelijk was voor de aangetroffen cocaïne zou het onlogisch zijn dat hij zich niet druk maakte en zei dat het andermans probleem is, want als hij de verantwoordelijke was die erachter zat, dan zou het zijn probleem en zijn verlies zijn geweest.
Het hof verwerpt deze verweren en overweegt daartoe als volgt.
9.3.1.
Met betrekking tot het verweer ten aanzien van het onder 5A ten laste gelegde
In die gevallen waarin primair een (gerealiseerde) invoer van een hoeveelheid verdovende middelen is ten laste gelegd, dient te worden beoordeeld of de stukken van het dossier een toereikende basis bieden voor een bewezenverklaring hiervan. Het uitgangspunt is dat de opzettelijke invoer van cocaïne in beginsel pas voor bewezenverklaring in aanmerking komt als tijdens het opsporingsonderzoek ook daadwerkelijk een hoeveelheid cocaïne is aangetroffen en in beslag is genomen.
Dit uitgangspunt lijdt onder omstandigheden uitzondering, te weten indien de inhoud van de bewijsmiddelen waaronder de tapgesprekken, in het licht van hetgeen overigens kan worden vastgesteld, voor geen andere uitleg vatbaar is dan dat de op een bepaald tijdstip gerealiseerde invoer kan worden bewezen. In de onderhavige zaak spelen, naast de inhoud van afgeluisterde en uitgewerkte telefoongesprekken, de observaties, de vaststelling van de identiteit van [bijnaam koerier] / [neef/vriend] en de verklaring van getuige [schoonmaakster] een belangrijke rol bij de beoordeling van de bewijsvraag.
Uit de hiervoor weergegeven redengevende feiten en omstandigheden blijkt onder meer dat de verdachte zich heeft beziggehouden met de ontvangst en de nazorg van [Koerier 1] en hierover veelvuldig contact heeft gehad met [Oom] , een persoon die hij zijn oom noemt en die gebruik maakt van een Curaçaos telefoonnummer zonder geregistreerde locaties hier te lande. [Koerier 1] is een reiziger afkomstig uit Curaçao, een bronland van waaruit cocaïne naar onder meer West-Europa wordt gesmokkeld. Hij wordt ondergebracht in het [hotel] Hotel. De verdachte en de [Oom] hebben het in de tapgesprekken gehad over hoeveel [Koerier 1] heeft “gedingest” en later ook over hoe veel hij er nog moest. Ook hebben ze gesproken over de problemen die [Koerier 1] heeft opgeleverd doordat hij niet op zijn kamer was terwijl de schoonmaak langskwam. Uit een van de telefoongesprekken blijkt dat een schoonmaakster iets heeft gezien en dat [Koerier 1] haar iets heeft gegeven om (kennelijk) haar mond te houden. De verdachte heeft in een telefoongesprek met [Oom] gezegd dat [Koerier 1] zich niet druk moest maken om die tweehonderd euro en dat hij zijn geld wel terug zou krijgen van de verdachte. In haar getuigenverhoor heeft de schoonmaakster – die op de betreffende datum de kamer van [Koerier 1] is ingegaan om daar schoon te maken – verklaard dat zij gedurende haar tijd als schoonmaakster in het [hotel] Hotel één keer een rare situatie heeft meegemaakt waarbij zij in de badkamer veel poep heeft gezien met daarin zwarte bolletjes en haar door de gast een bedrag van ongeveer tweehonderdtwintig euro is overhandigd om haar mond te houden. De uiterlijke verschijningsvorm van de door de getuige waargenomen zwarte bolletjes in de ontlasting van de hotelgast duidt op de invoer van cocaïne door middel van het slikken van bolletjes.
Gelet op het vorenstaande is het hof van oordeel dat de voorhanden bewijsmiddelen zowel in het algemeen als op het niveau van relevante details wat de inhoud betreft op elkaar aansluiten. Het hof heeft daarbij geen onderlinge strijdigheden geconstateerd. Voorts bieden de bewijsmiddelen, ondanks het door de betrokkenen in de telefoongesprekken gebezigde versluierende taalgebruik, in hun samenhang bezien een voldoende betrouwbaar en scherp beeld van de feitelijke gang van zaken, incluis de bijdrage van de verdachte daaraan en de rolverdeling met andere betrokkenen.
9.3.2.
Met betrekking tot het verweer ten aanzien van het onder 5B ten laste gelegde
De verdachte heeft contact gehad met zijn vader ( [vader] ) en zijn oom, [Oom] , over zijn aanstaande reis naar Curaçao. Hij heeft het met beiden over het eventueel meenemen dan wel regelen van iemand die komt. In het gesprek dat de verdachte met [Oom] voert zou de door verdachte meegebrachte persoon gebruikt kunnen worden voor het meenemen van “een paar blaadjes” die moeten komen. [vader] heeft de verdachte gestimuleerd om iemand mee te nemen. In een van de telefoongesprekken heeft [vader] gezegd dat mensen uit Nederland veel beter zijn, want met mensen uit Curaçao doen ze soms moeilijk.
De verdachte heeft twee tickets naar Curaçao gekocht, één voor zichzelf en één voor [Koerier 2] . Zij zijn samen naar Curaçao afgereisd en ook samen teruggekomen. Beiden zijn op Schiphol gecontroleerd en [Koerier 2] is aangehouden op verdenking van een overtreding van de Opiumwet, waarbij na onderzoek is gebleken dat [Koerier 2] 48 bolletjes inwendig met zich mee heeft gedragen met daarin een materiaal bevattende cocaïne. Later op de dag heeft de verdachte hierover een gesprek gevoerd met zijn vader. De verdachte heeft aangegeven boos te zijn op [Koerier 2] en niet te begrijpen dat de douane een nog grotere junk heeft doorgelaten. [vader] heeft aangegeven dat ze te veel mensen hebben die er slecht uitzien en dat ze nette mensen moeten hebben. Zowel [vader] als de verdachte hebben in het gesprek aangegeven dat er niks meer aan te doen is, maar dat ze niet zullen opgeven.
Evenals hiervoor is het hof van oordeel dat de voorhanden bewijsmiddelen zowel in het algemeen als op het niveau van relevante details wat de inhoud betreft op elkaar aansluiten, zonder dat daarbij onderlinge tegenstrijdigheden zijn geconstateerd. Ook hier bieden de bewijsmiddelen, ondanks het door de betrokkenen in de telefoongesprekken gebezigde versluierende taalgebruik, in hun samenhang bezien een voldoende betrouwbaar en scherp beeld van de feitelijke gang van zaken, incluis de bijdrage van de verdachte daaraan en de rolverdeling met andere betrokkenen. Dat de verdachte het gesprek afsluit met de mededeling hij zich niet druk maakt en dat het “hun” probleem is, doet aan het voorgaande niet af.

10.Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 2, 3, 4, 5A primair en 5B primair ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
2:hij op 10 oktober 2014 te Leiderdorp, een wapen van categorie III, te weten een pistool van het merk CZ, kaliber 7.65 mm Browning en munitie van categorie III, te weten 7 patronen, kaliber 7.65 mm Browning, voorhanden heeft gehad;
3:hij op 10 oktober 2014 te Amsterdam een wapen van categorie III, te weten een pistool van het merk Glock, type 26, kaliber 9 mm (Luger), en munitie van categorie III, te weten 52 patronen, kaliber 9 x 19 mm (9 mm Luger), voorhanden heeft gehad;
4:hij op 10 oktober 2014 in Nederland, ter uitvoering van het voorgenomen misdrijf om een wapen van categorie III over te dragen aan [betrokkene 1] , een vuurwapen, te weten een pistool van het merk CZ, en munitie van categorie III, te weten 7 patronen kaliber 7.65 mm, in Vlaardingen heeft gekocht, en met die [betrokkene 1] afgesproken dat hij, verdachte dat pistool met munitie in Amsterdam aan die [betrokkene 1] zou overdragen;
5 primair:hij op tijdstippen in de periode van 1 juli 2014 tot en met 18 november 2014 te Amsterdam en/of Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk hoeveelheden van een materiaal bevattende cocaïne, binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht en/of binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht als bedoeld in artikel 1 lid 4 Van de Opiumwet, te weten:
A) (zaakdossier 1)
in de periode van 30 juli 2014 tot en met 1 augustus 2014, te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, en te Amsterdam, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, waarbij hij, verdachte met een mededader, naar de luchthaven Schiphol is gegaan teneinde een drugskoerier op te halen en de verzorging van die koerier op zich heeft genomen en toezicht op die koerier heeft gehouden;
B) (zaakdossier 3)
in de periode van 9 september 2014 tot en met 25 september 2014 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, tezamen en in vereniging met een ander, opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht 480 gram cocaïne.
Hetgeen onder 2, 3, 4, 5A primair en 5B primair meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het onder 5A en 5B bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de hiervoor aangehaalde bewijsmiddelen zijn vervat.
Ten aanzien van het onder 2, 3 en 4 bewezenverklaarde neemt het hof over de bewijsmiddelen 1, 2, 3, 4, 5, 6, 7, 8, 9 en 10, zoals vermeld in bijlage II van het vonnis waarvan beroep.

11.Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het onder 2, 3, 4, 5 primair en 5 primair bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het onder 2 en 4 bewezen verklaarde levert op:
de voortgezette handeling van handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III,
en
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie,
en
poging tot handelen in strijd met artikel 31, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III,
en
poging tot handelen in strijd met artikel 31, eerste lid, van de Wet wapens en munitie.
Het onder 3 bewezen verklaarde levert op:
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III,
en
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie.
Het onder 5A primair en 5B primair bewezen verklaarde levert op, telkens:
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder A van de Opiumwet gegeven verbod.

12.Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het onder 2, 3, 4, 5A primair en 5B primair bewezen verklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

13.Overwegingen ten aanzien van de straf

De rechtbank Amsterdam heeft de verdachte voor het in eerste aanleg onder 2, 3, 4, 5A, 5B en 5C bewezen verklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 30 maanden met aftrek van de door de verdachte in voorarrest doorgebrachte tijd.
Tegen voormeld vonnis is door de verdachte en het Openbaar Ministerie hoger beroep ingesteld.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het onder 2, 3, 4, 5A, 5B en 5C ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 36 maanden.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straffen en maatregel bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte.
Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft vuurwapens en munitie voorhanden gehad. Vuurwapens worden doorgaans gebruikt bij het plegen van zeer ernstige strafbare feiten en vormen een groot gevaar en een aanzienlijke bedreiging voor de samenleving. Het onbevoegd voorhanden hebben daarvan maakt een ernstige inbreuk op de rechtsorde en leidt tot gevoelens van onveiligheid in de samenleving. De verdachte had de intentie één van deze wapens over te dragen aan een derde. De door de verdachte voorgenomen overdracht heeft uiteindelijk niet plaatsgevonden omdat de politie tijdig heeft kunnen ingrijpen.
De verdachte heeft zich ook meermalen schuldig gemaakt aan de opzettelijke invoer van cocaïne. De verdachte heeft daarbij kennelijk gehandeld uit persoonlijk winstbejag, zonder zich hierbij iets gelegen te laten liggen aan de risico’s voor de gezondheid van de bolletjesslikkers en de gevaren voor de gezondheid van cocaïnegebruikers. De verspreiding van en handel in cocaïne gaan gepaard met vele andere vormen van criminaliteit, waaronder de door gebruikers gepleegde strafbare feiten ter financiering van hun behoefte aan deze stof, en berokkent hiermee schade aan de samenleving. Het hof rekent dit de verdachte zwaar aan.
Voorts is de verdachte, blijkens een hem betreffend Uittreksel Justitiële Documentatie van 8 februari 2016, eerder voor ernstige misdrijven onherroepelijk veroordeeld, waaronder een schietpartij met dodelijke afloop. Het is buitengewoon zorgwekkend dat dit de verdachte er kennelijk niet van heeft weerhouden zich (opnieuw) bezig te houden met vuurwapens. Het hof weegt dit in het nadeel van de verdachte bij de strafoplegging mee.
Het hof komt tot een lagere strafoplegging dan door de advocaat-generaal gevorderd nu het hof komt tot vrijspraak van het de verdachte onder 5C primair en subsidiair ten laste gelegde alsmede door toepassing van artikel 56 van het Wetboek van Strafrecht ten aanzien van de feiten 2 en 4.
Het hof acht, alles afwegende, een gevangenisstraf van na te melden duur passend en geboden.

14.Beslag

De na te melden in beslag genomen en nog niet teruggegeven voorwerpen behoren aan de verdachte toe. Zij zijn tot het begaan van het onder 3 ten laste gelegde en bewezen verklaarde bestemd. Zij zullen daarom worden verbeurd verklaard.
Het onder 2 en 4 ten laste gelegde en bewezen verklaarde is begaan met behulp van de hierna te noemen in beslag genomen en nog niet teruggegeven voorwerpen. Zij zullen aan het verkeer worden onttrokken aangezien het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met het algemeen belang en de wet.

15.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen en maatregel zijn gegrond op de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet, de artikelen 33, 33a, 36b, 36c, 45, 56, 57 en 63 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 26, 31 en 55 van de Wet wapens en munitie. Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.
BESLISSING
Het hof:
Verklaart de verdachte niet-ontvankelijk in het hoger beroep, voor zover gericht tegen de beslissing ter zake van het onder 1 en 5D primair en subsidiair ten laste gelegde.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 5C primair en subsidiair ten laste gelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 2, 3, 4, 5A primair en 5B primair ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 2, 3, 4, 5A primair en 5B primair bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
26 (zesentwintig) maanden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Verklaart verbeurdde in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
2STK Zaktelefoon Kl:zwart; SAMSUNG (4846935);
3STK Zaktelefoon; BLACKBERRY (4846940);
4STK USB-stick (memorykaart); LEXA (4846943);
5STK patroonhoudersdoos voor 50 patronen (4847170);
8SIK Enveloppe Kl:wit; A4 (4871979);
9STK Tas K1:zwart (4847113);
10STK Notitieblok; kladblok (4873030);
11STK Tas K1:zwart; plastic (4847117).
Beveelt de
onttrekking aan het verkeervan de in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
1STK Pistool; CZ VZOR mod.83 (4846945);
6STK Patroon (4847194);
7ZAK Munitie (4846962).
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden, mr. J.W.H.G. Loyson, mr. A.P.M. van Rijn en mr. L.C. Winkel, in tegenwoordigheid van
mr. M. Helmers, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van
11 maart 2016.
[.........]

Voetnoten

1..