ECLI:NL:GHAMS:2016:2698

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
5 juli 2016
Publicatiedatum
7 juli 2016
Zaaknummer
200.183.356/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing vordering tot verstrekking medisch dossier van overleden patiënt aan zoon

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 5 juli 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep over een vordering in kort geding van de zoon van een overleden patiënt. De zoon, aangeduid als [appellant], vorderde dat de huisarts, aangeduid als [geïntimeerde], hem een afschrift van het medisch dossier van zijn moeder, mevrouw [X], zou verstrekken. Mevrouw [X] was overleden in 2014 en had haar zoon gemachtigd om medische informatie op te vragen. De huisarts had echter geweigerd om het dossier te verstrekken, wat leidde tot de rechtszaak.

Het hof oordeelde dat er onvoldoende concrete aanwijzingen waren voor een zwaarwegend belang van de zoon dat inbreuk op de geheimhouding van het medisch dossier rechtvaardigde. Het hof wees erop dat de zoon niet voldoende had toegelicht op welk handelen of nalaten zijn klacht betrekking had, en dat de huisarts niet aanwezig was geweest bij het overlijden van mevrouw [X]. De voorzieningenrechter had eerder de gevraagde voorziening geweigerd, en het hof bevestigde dit oordeel. De vordering van de zoon werd afgewezen, en het hof bekrachtigde het vonnis van de voorzieningenrechter, waarbij de zoon werd veroordeeld in de proceskosten.

De uitspraak benadrukt het belang van de geheimhouding van medische gegevens en de voorwaarden waaronder deze kan worden doorbroken. Het hof concludeerde dat de zoon voldoende in staat was om een klacht te formuleren zonder toegang tot het medisch dossier, en dat de belangenafweging in dit geval niet in zijn voordeel uitviel.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht, team I
zaaknummer : 200.183.356/01 KG
zaaknummer rechtbank Noord-Holland: C/15/234698 / KG ZA 15-892
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 5 juli 2016 (bij vervroeging)
inzake
[appellant],
wonend te [woonplaats] ,
appellant,
advocaat: mr. F.M. Oudolf te Amsterdam,
tegen
[geïntimeerde],
wonend te [woonplaats] ,
geïntimeerde,
advocaat: mr. C.J. van Weering te Leiden.

1.Het geding in hoger beroep

Partijen worden hierna [appellant] en [geïntimeerde] genoemd.
[appellant] is bij dagvaarding van 4 januari 2016 in hoger beroep gekomen van een vonnis van de voorzieningenrechter in de rechtbank Noord-Holland van 7 december 2015, in kort geding gewezen tussen [appellant] als eiser en [geïntimeerde] als gedaagde. De appeldagvaarding bevat de grieven.
Partijen hebben daarna de volgende stukken ingediend:
- conclusie van eis in hoger beroep met productie;
- memorie van antwoord.
[appellant] heeft geconcludeerd dat het hof het bestreden vonnis zal vernietigen en zijn vordering zoals geformuleerd aan het slot van de appeldagvaarding zal toewijzen, met beslissing over de proceskosten.
[geïntimeerde] heeft geconcludeerd tot bekrachtiging van het bestreden vonnis, met beslissing over de proceskosten (te vermeerderen met wettelijke rente).
Partijen hebben de zaak ter zitting van 27 mei 2016 doen bepleiten door hun voornoemde advocaten, mr. Oudolf aan de hand van pleitnotities die zijn overgelegd.
Ten slotte is arrest gevraagd.

2.Feiten

De voorzieningenrechter heeft in het vonnis onder 2 (2.1 t/m 2.6) de feiten opgesomd die hij bij de beoordeling van de zaak tot uitgangspunt heeft genomen. Deze feiten zijn niet in geschil en dienen derhalve ook het hof als uitgangspunt, met dien verstande dat partijen het erover eens zijn dat zowel in 2.2 als in 2.3 een onjuistheid voorkomt. Het hof zal deze hierna corrigeren.

3.Beoordeling

3.1
[appellant] is de zoon van wijlen mevrouw [X] . Mevrouw [X] is overleden [in] 2014. [geïntimeerde] was de huisarts van mevrouw [X] . Mevrouw [X] leed aan de spierziekte ALS en werd de laatste jaren van haar leven in haar woning verzorgd en verpleegd door medewerkers van zorgaanbieder Evean Thuiszorg. Mevrouw [X] is [in] 2014 tijdens een transfer door een verzorgster door haar benen gezakt en korte tijd later overleden. [geïntimeerde] is niet aanwezig geweest bij haar overlijden. Mevrouw [X] heeft op 15 augustus 2014 [appellant] schriftelijk gemachtigd om alle medische informatie over haar bij al haar medische behandelaars op te vragen en daarover te beschikken. [appellant] is voornemens een klacht in te dienen bij de klachtencommissie van Evean Thuiszorg Noord-Holland Noord. In hoger beroep heeft [appellant] gesteld te overwegen ook een klacht in te dienen bij de Inspectie voor de gezondheidszorg en het Openbaar Ministerie. Hij maakt de [in] 2014 aanwezige en dienstdoende medewerkster van Evean Thuiszorg en Evean Thuiszorg als organisatie het verwijt van onzorgvuldige behandeling en verpleging. [appellant] heeft [geïntimeerde] verzocht om tegen vergoeding van kosten een afschrift van het medisch dossier van mevrouw [X] aan hem te verstrekken. [geïntimeerde] heeft aan het verzoek van [appellant] geen gehoor gegeven.
3.2.
In dit kort geding vordert [appellant] - in de weergave van het petitum in hoger beroep, dat enigszins afwijkt van dat in eerste aanleg - dat het hof [geïntimeerde] zal bevelen binnen twee dagen na betekening van het arrest aan de advocaat of medisch adviseur van [appellant] , tegen vergoeding van de (redelijke) kosten daarvoor, een afschrift van het medisch dossier van mevrouw [X] inclusief het huisartsjournaal, een en ander over de periode 2010-2014, te verstrekken, op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 500,- per dag tot een maximum van € 5.000,-.
3.3.
De voorzieningenrechter heeft de gevraagde voorziening geweigerd.
3.4.
Daartegen komt [appellant] op in hoger beroep. Naar aanleiding van de grieven overweegt het hof als volgt.
3.5.
Ter zitting in hoger beroep heeft het hof [appellant] voorgehouden dat deze weliswaar heeft gesteld dat hij het voornemen heeft een klacht in te dienen bij de klachtencommissie van Evean Thuiszorg Noord-Holland Noord wegens “onzorgvuldige behandeling en verpleging” en dat het voor het substantiëren van de klacht nodig is te (kunnen) beschikken over het medisch dossier van zijn moeder, maar dat hij verder niet of nauwelijks (“ernstige fouten als gevolg waarvan mevrouw [X] is gestikt en overleden”) heeft toegelicht op welk handelen of nalaten zijn klacht nu betrekking heeft en dat dit de vraag oproept welk belang [appellant] heeft bij het door [geïntimeerde] aangelegde medisch dossier van mevrouw [X] , te meer nu [geïntimeerde] niet aanwezig is geweest bij het overlijden. Van de zijde van [appellant] is vervolgens naar voren gebracht dat bij het UMCG een instructie heeft plaatsgehad, waarbij ook aanwezig waren een of meer personen van Evean Thuiszorg en [geïntimeerde] en waarbij uitdrukkelijk is gezegd dat een verpleegkundige bij mevrouw [X] aanwezig zou moeten zijn, terwijl in strijd met deze instructie op 7 december 2014 niet een verpleegkundige maar een verzorgende aanwezig is geweest bij haar. [appellant] heeft verder toegelicht dat zijn moeder in verband met haar ziekte niet op haar rug zou mogen worden gelegd en dat dit toch is gebeurd en dat zij als gevolg daarvan is gestikt. [appellant] heeft hieraan nog toegevoegd dat zijn moeder te kennen had gegeven liever niet verzorgd te worden door de medewerkster van Evean Thuiszorg die ten tijde van het overlijden aanwezig was.
3.6.
Ook na deze toelichting onderschrijft het hof het oordeel van de voorzieningenrechter dat, kort gezegd, de stellingen van [appellant] voorshands niet de conclusie rechtvaardigen dat het voor het indienen en formuleren van een klacht tegen de thuiszorginstelling redelijkerwijs noodzakelijk is dat [appellant] de beschikking krijgt over het door [geïntimeerde] aangelegde medisch dossier van mevrouw [X] . Hetgeen [appellant] ter zitting naar aanleiding van vragen van het hof naar voren heeft gebracht, stelt hem naar het voorlopig oordeel van het hof voldoende in staat zodanige klacht te formuleren. Hierbij neemt het hof in aanmerking dat de klacht van [appellant] , zoals ter zitting toegelicht, kennelijk in het bijzonder betrekking heeft op het handelen/nalaten van de op 7 december 2014 aanwezige medewerkster van de thuiszorginstelling en dat [geïntimeerde] daarbij niet aanwezig is geweest. De omstandigheid dat niet valt uit te sluiten dat in een later stadium, mogelijk naar aanleiding van het verweer van de thuiszorginstelling, een nieuwe afweging moet worden gemaakt, laat onverlet dat naar het voorlopige oordeel van het hof thans niet voldoende concrete aanwijzingen bestaan dat aan de zijde van [appellant] een zodanig zwaarwegend belang geschaad zou kunnen worden dat inbreuk gemaakt kan worden op het belang van geheimhouding. Dat na het aanhangig maken van een klachtprocedure tegen de thuiszorginstelling geen gelegenheid meer zou bestaan om, indien noodzakelijk, alsnog informatie van [geïntimeerde] te verkrijgen en in die klachtprocedure in het geding te brengen (‘one shot opportunity’), is niet aannemelijk geworden. Voor zover nodig betrekt het hof bij zijn afweging nog dat het zich verenigt met het oordeel van de voorzieningenrechter dat voorshands niet kan worden uitgegaan van de veronderstelde toestemming van mevrouw [X] en de aan dat oordeel ten grondslag gelegde overwegingen. Anders dan [appellant] betoogt, komt te dezen ook gewicht toe aan de omstandigheid dat de partner van mevrouw [X] , ook al hadden deze en mevrouw [X] slechts “een soort latrelatie”, de onderhavige vordering kennelijk niet ondersteunt.
3.7.
Hierop stuiten de grieven af. Bij afzonderlijke bespreking van de grieven bestaat onvoldoende belang. Het vonnis zal daarom worden bekrachtigd, met veroordeling van [appellant] in de kosten van het hoger beroep.

4.Beslissing

Het hof:
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep;
veroordeelt [appellant] in de kosten van het hoger beroep, tot aan deze uitspraak aan de zijde van [geïntimeerde] begroot op € 311,- aan verschotten en € 2.682,- voor salaris, te vermeerderen met de wettelijke rente indien niet binnen veertien dagen na dit arrest aan de kostenveroordeling is voldaan;
verklaart deze kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. M.L.D. Akkaya, R.J.F. Thiessen en R.T. Terpstra en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 5 juli 2016.