ECLI:NL:GHAMS:2016:2682

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
5 juli 2016
Publicatiedatum
7 juli 2016
Zaaknummer
200.165.687/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vervolg van tussenarrest inzake toewijzing van vorderingen overwerktoeslag en pensioenpremies

In deze zaak, die een vervolg is op een tussenarrest van 1 december 2015, heeft het Gerechtshof Amsterdam op 5 juli 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep. De zaak betreft CSU Personeel B.V., die in hoger beroep ging tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Amsterdam. Het hof heeft de partijen, CSU en de geïntimeerden, in de gelegenheid gesteld om te reageren op de berekeningen en betalingen van achterstallige toeslagen. De geïntimeerden stelden dat de door CSU betaalde bedragen correct waren, maar maakten aanspraak op wettelijke verhoging en rente over de reeds betaalde bedragen. Het hof heeft geoordeeld dat de wettelijke verhoging kan worden toegewezen, gemaximeerd tot 20%, en dat de wettelijke rente kan worden toegewezen vanaf het moment dat de bedragen verschuldigd waren. Daarnaast heeft het hof CSU veroordeeld tot het doorgeven van het juiste pensioengevend loon aan de pensioenuitvoerder en de afdracht van de daarop gebaseerde pensioenpremies. Het hof heeft het vonnis waarvan beroep gedeeltelijk vernietigd en CSU veroordeeld in de kosten van het geding. De beslissing is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

zaaknummer : 200.165.687/01
zaaknummer rechtbank Amsterdam : 2838647\ CV EXPL 14-5869
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 5 juli 2016
inzake
CSU Personeel B.V.,
gevestigd te Uden,
appellante,
tevens incidenteel geïntimeerde,
advocaat: mr. R.M. Kerkhof te Veenendaal,
tegen

1.[geïntimeerde],

wonende te [woonplaats],
2. [geïntimeerde],
wonende te [woonplaats],
3. [geïntimeerde],
wonende te [woonplaats],
4. [geïntimeerde],
wonende te [woonplaats],
5. [geïntimeerde],
wonende te [woonplaats],
6. [geïntimeerde],
wonende te [woonplaats],

7. [geïntimeerde],

wonende te [woonplaats]

8. [geïntimeerde],

wonende te [woonplaats],

9. [geïntimeerde],

wonende te [woonplaats],

10. [geïntimeerde],

wonende te [woonplaats],
geïntimeerden,
tevens incidenteel appellanten,
advocaat: mr. A.A.M. Broos te Utrecht.

1.Verder verloop van het geding

Partijen worden hierna wederom CSU en [geïntimeerden] genoemd.
In deze zaak heeft het hof op 1 december 2015 een tussenarrest uitgesproken. Voor het verloop van het geding tot die datum wordt verwezen naar dat arrest.
Ingevolge het tussenarrest hebben [geïntimeerden]. een akte uitlating berekeningen genomen.
Vervolgens hebben partijen wederom arrest gevraagd.

2.Verdere beoordeling

2.1
Bij het tussenarrest zijn [geïntimeerden]. in de gelegenheid gesteld zich uit te laten over hetgeen door CSU in haar memorie van antwoord in incidenteel appel is gesteld ten aanzien van de berekening en betaling van achterstallige toeslagen als in die memorie nader toegelicht.
2.2
Ter voldoening aan deze door het hof geboden mogelijkheid om te reageren hebben [geïntimeerden]. een akte genomen, waarin zij kort samengevat stellen dat de door CSU betaalde bedragen – inclusief de nabetalingen – correct zijn berekend. [geïntimeerden]. maken nog wel aanspraak op betaling van de wettelijke verhoging en de wettelijke rente over de reeds betaalde bedragen.
2.3
De wettelijke verhoging kan worden toegewezen over de desbetreffende bedragen, zij het gemaximeerd tot 20% zoals in het tussenarrest van 1 december 2015 reeds is overwogen.
2.4
De wettelijke rente kan worden toegewezen telkens vanaf het verschuldigd zijn van de hiervoor genoemde bedragen met dien verstande dat blijkens de memorie van antwoord in incidenteel appel betaling van het totaal verschuldigde bedrag inclusief toeslagen maar nog zonder wettelijke verhoging heeft plaatsgevonden in periode 13 van 2014 respectievelijk periode 2 van 2015. Eveneens kan de vordering tot het door CSU doorgeven van het juiste pensioengevend loon aan de pensioenuitvoerder worden toegewezen evenals de verplichting tot afdracht van de daarop gebaseerde (extra) pensioenpremies, een en nader als overwogen in rov. 3.8.3 van het tussenarrest.
2.5
De slotsom is dat de grieven in principaal appel falen, terwijl die in incidenteel appel gedeeltelijk slagen. Het vonnis waarvan beroep zal gedeeltelijk worden vernietigd met inachtneming van hetgeen hiervoor is overwogen. CSU zal worden veroordeeld in de kosten van het principaal en incidenteel appel.

3.Beslissing

Het hof:
rechtdoende in principaal en incidenteel appel:
vernietigt het vonnis waarvan beroep, voor zover daarbij de vorderingen tot doorgeven van het juiste pensioengevend loon, nabetaling van pensioenpremies, betaling van wettelijke verhoging en wettelijke rente over achterstallige toeslagen zijn afgewezen;
en in zoverre opnieuw rechtdoende:
  • veroordeelt CSU tot betaling van de wettelijke verhoging ad 20% over de door CSU in 2014 en 2015 inmiddels betaalde bedragen aan toeslagen;
  • veroordeelt CSU tot betaling van de wettelijke rente als telkens verschuldigd vanaf de vervaldata van die toeslagen tot het moment van betaling door CSU alsmede tot verstrekking aan [geïntimeerden]. van een correcte en inzichtelijke berekening daarvan;
  • veroordeelt CSU tot het doorgeven van het juiste pensioengevend salaris (na herberekening op grond van de alsnog verschuldigde toeslagen) aan het Bedrijfstakpensioenfonds schoonmaak- en glazenwassersbedrijf en afdracht van de daarmee samenhangende (aanvullende) pensioenpremies;
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep voor het overige;
veroordeelt CSU in de kosten van het geding in principaal en incidenteel hoger beroep, tot op heden aan de zijde van [geïntimeerden]. begroot op € 311,= aan verschotten en € 1.341,= voor salaris in het principaal appel en € 670,50 voor salaris in het incidenteel appel;
verklaart deze veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit arrest is gewezen door mrs. D. Kingma, C.M. Aarts en R.J.F. Thiessen en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 5 juli 2016.