In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 31 mei 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep over de aanslagen riool- en afvalstoffenheffing en forensenbelasting voor het jaar 2013. De belanghebbende, een inwoner van [Z], had bezwaar gemaakt tegen de aanslagen die door de heffingsambtenaar van de gemeente [Q] waren opgelegd. De rechtbank Noord-Holland had eerder het beroep van de belanghebbende tegen de aanslagen riool- en afvalstoffenheffing en afvalstoffenheffing niet-ontvankelijk verklaard, terwijl het beroep tegen de aanslag forensenbelasting gegrond werd verklaard. De belanghebbende stelde dat hij geen forens was en dat de belastbare feiten voor de afvalstoffen- en rioolheffing zich niet voordeden, omdat hij de woning aan de [Q-straat] niet als tweede woning gebruikte.
Het Hof oordeelde dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat het beroep van de belanghebbende inzake de aanslagen riool- en afvalstoffenheffing niet-ontvankelijk was. Het Hof stelde vast dat het bezwaarschrift van de belanghebbende uitsluitend betrekking had op de forensenbelasting en dat er geen bezwaar was gemaakt tegen de andere heffingen. De belanghebbende had nagelaten om in zijn bezwaarschrift duidelijk te vermelden dat hij ook tegen de riool- en afvalstoffenheffing bezwaar wilde maken. Het Hof concludeerde dat de rechtbank het beroep terecht niet-ontvankelijk had verklaard en bevestigde de uitspraak van de rechtbank. De kostenveroordeling werd afgewezen, omdat er geen termen aanwezig waren voor een veroordeling in de kosten.