In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 17 juni 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Amsterdam van 4 december 2015. De verdachte, geboren in Marokko in 1972 en thans gedetineerd, was eerder veroordeeld voor soortgelijke feiten en had een langdurige harddrugsverslaving. Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en de argumenten van de verdachte en zijn raadsvrouw. De rechtbank had de verdachte veroordeeld tot plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders (ISD) voor twee jaar, maar de verdachte ging in hoger beroep tegen deze beslissing.
Tijdens de zitting in hoger beroep op 3 juni 2016 heeft de raadsvrouw betoogd dat de eerdere ISD-maatregel de verdachte niet had weerhouden van recidive en dat alternatieven niet waren onderzocht. Het hof heeft de ernst van de diefstal en de omstandigheden van de verdachte in overweging genomen. Het hof oordeelde dat de ISD-maatregel noodzakelijk was voor de beveiliging van de maatschappij en om recidive te beëindigen, gezien het hoge recidiverisico van de verdachte. Het hof heeft de maatregel vastgesteld op zes maanden, zonder aftrek van voorarrest, en heeft bepaald dat er een tussentijdse beoordeling zal plaatsvinden na zes maanden.
Het hof heeft het vonnis van de rechtbank bevestigd voor het overige, maar vernietigde het vonnis ten aanzien van de maatregel. De beslissing is gebaseerd op de artikelen 38m, 38p en 310 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze golden ten tijde van het bewezen verklaarde. Het hof heeft benadrukt dat de motivatie en bereidheid van de verdachte cruciaal zijn voor zijn behandeling en re-integratie.