ECLI:NL:GHAMS:2016:2606

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
3 juni 2016
Publicatiedatum
5 juli 2016
Zaaknummer
23-004180-14
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling taxichauffeur voor poging tot zware mishandeling en mishandeling van een buitengewoon opsporingsambtenaar

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 3 juni 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een taxichauffeur die was veroordeeld voor poging tot zware mishandeling en mishandeling van een buitengewoon opsporingsambtenaar. De verdachte had op 27 december 2013 in Amsterdam geprobeerd om de ambtenaar, die hem wilde aanhouden, zwaar lichamelijk letsel toe te brengen door het bestuurdersportierraam van zijn taxi te sluiten terwijl de ambtenaar half binnen en half buiten het raam hing. Daarnaast had hij de ambtenaar met zijn taxi aangereden en meermalen in het gezicht geslagen. Het hof oordeelde dat de verdachte opzettelijk handelde en dat er geen sprake was van noodweer of putatief noodweer, aangezien de ambtenaar rechtmatig zijn werk uitoefende. De eerdere veroordeling van de rechtbank werd vernietigd en de verdachte werd opnieuw veroordeeld tot een gevangenisstraf van twee weken, voorwaardelijk, en een taakstraf van 40 uur. Tevens werd de verdachte veroordeeld tot schadevergoeding aan de benadeelde partij, de ambtenaar, voor een bedrag van € 674,62.

Uitspraak

parketnummer: 23-004180-14
datum uitspraak: 3 juni 2016
TEGENSPRAAK
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 15 oktober 2014 in de strafzaak onder parketnummer 13-659052-14 tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] (Turkije) op [geboortedag] 1975,
adres: [adres] .

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 20 mei 2016 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de raadsvrouw naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
1:
hij op of omstreeks 27 december 2013 te Amsterdam ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer] (buitengewoon opsporingsambtenaar voor Dienst Stadstoezicht) opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet, (nadat die [slachtoffer] met een (groot) gedeelte van zijn (boven)lichaam door het geopende (bestuurders)portierraam van de taxi van hem, verdachte, was gegaan,) het (bestuurders)portierraam heeft geprobeerd te sluiten en/of (vervolgens) met grote, althans aanzienlijke snelheid, met zijn verdachtes, taxi is weggereden terwijl die [slachtoffer] half binnen en half buiten het (bestuurders)portieraam hing;
2:
hij op of omstreeks 27 december 2013 te Amsterdam, opzettelijk mishandelend een of meermalen met zijn, verdachtes, taxi tegen de benen van een buitengewoon opsporingsambtenaar voor Dienst Stadstoezicht, te weten [slachtoffer] , gedurende en/of terzake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening, is aangereden en/of heeft hij, verdachte, (met kracht) een of meermalen (met gebalde vuist) in het gezicht, althans tegen het hoofd, van die [slachtoffer] geslagen en/of gestompt, waardoor voornoemde ambtenaar letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal wegens proceseconomische redenen worden vernietigd.

Gevoerde verweren

1. Opzet van het onder 2 tenlastegelegde gelegde voor zover dit ziet op het tegen de benen van [slachtoffer] rijden.

De raadsvrouw heeft met betrekking tot het onder 2 tenlastegelegde, voor zover dit ziet op het tegen de benen van [slachtoffer] rijden, kort samengevat en zakelijk weergegeven, aangevoerd dat de verdachte (naar het hof begrijpt: de versnelling van) zijn auto “uit de vrij heeft gehaald” en deze daarna weer “in de vrij” heeft gezet en geen gas heeft gegeven. Hij heeft geen bewuste handeling verricht zodat de opzet ontbrak en de verdachte van het hem onder 2 tenlastegelegde dient te worden vrijgesproken.
Het hof overweegt als volgt.
Het verweer wordt weerlegd door de inhoud van de te bezigen bewijsmiddelen. Daaruit leidt het hof af dat de verdachte, anders dan hij stelt, niet onopzettelijk tegen benen van aangever [slachtoffer] is aangereden. [slachtoffer] heeft immers bij de politie verklaard dat de motor van de taxi van verdachte hogere toeren maakte waarna deze zijn richting opreed en hij geraakt werd. Daarna reed de verdachte opnieuw tegen [slachtoffer] aan hetgeen wederom tot een pijnscheut in zijn knieën leidde (dossierpagina 7). Getuige [getuige] heeft op 28 augustus 2014 bij de rechter commissaris eveneens verklaard dat de verdachte tot tweemaal toe opreed.
Gelet op het vorenstaande heeft de verdachte naar het oordeel van het hof minst genomen de voorwaardelijke opzet gehad op het toebrengen van pijn of letsel bij de aangever.
Mede gelet op hetgeen hieronder, onder 2, is overwogen acht het hof de tenlastegelegde mishandeling bewezen.

2. Noodweer(exces) dan wel putatief noodweer ten aanzien van het onder 1 tenlastegelegde alsmede het onder 2 tenlastegelegde voor zover dit ziet op het in het gezicht slaan van [slachtoffer]

Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de raadsvrouw met betrekking tot het onder feit 1 tenlastegelegde en het onder 2 tenlastegelegde voor zover dit betrekking heeft op het slaan van [slachtoffer] – zo begrijpt het hof – aangevoerd dat de verdachte zich verdedigde tegen een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding. De verdachte doet daarom een beroep op noodweer(exces) dan wel putatief noodweer en dient te worden vrijgesproken dan wel te worden ontslagen van alle rechtsvervolging, aldus de raadsvrouw.
Het hof overweegt als volgt.
Nadat de verdachte op de hierboven beschreven wijze tegen de aangever was aangereden wilde laatstgenoemde de verdachte aanhouden. Nu sprake was van een redelijk vermoeden van schuld aan een onmiddellijk daarvoor begaan strafbaar feit was hij hiertoe bevoegd. Dat de aangever, naar het hof begrijpt, in dit kader via de geopende portierruit probeerde de sleutel uit het contact van verdachte’s taxi te halen met de bedoeling hem te beletten weg te rijden kan daarom om deze reden, niet naar het oordeel van het hof worden aangemerkt als een onmiddellijke wederrechtelijke aanval van de zijde van de aangever waartegen de verdachte zich noodzakelijkerwijs diende te verdedigen. Het hof voegt hieraan nog toe dat niet aannemelijk is geworden dat [slachtoffer] de verdachte voorafgaand aan het hem tenlastegelegde handelen fysiek heeft aangevallen nu hiervoor onvoldoende aanknopingspunten in het dossier en het verhandelde ter terechtzitting kunnen worden gevonden.
Het beroep op noodweer kan, nu geen sprake is van een noodweersituatie mitsdien niet slagen
Omdat er geen sprake was van een noodweersituatie faalt ook het beroep op noodweerexces.
Nu zich naar het oordeel van het hof evenmin een omstandigheid heeft voorgedaan die de verdachte redelijkerwijs als een noodweersituatie heeft kunnen uitleggen slaagt een beroep op putatief noodweer evenmin.

3. Rechtmatige uitoefening van de bediening

De raadsvrouw stelt dat slechts sprake was van een bestuurlijke controle en niet van een strafbaar feit. De aangever was om die reden niet in de rechtmatige uitoefening van zijn beroep.
Uit hetgeen hiervoor onder 2 is overwogen ten aanzien van de handelwijze van [slachtoffer] en hetgeen uit de te bezigen bewijsmiddelen blijkt met betrekking tot diens werkzaamheden vloeit voort dat er sprake was van een rechtmatige uitoefening van de bediening van [slachtoffer] .

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1:
hij op 27 december 2013 te Amsterdam ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer] , buitengewoon opsporingsambtenaar voor Dienst Stadstoezicht, opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet, nadat die [slachtoffer] met een gedeelte van zijn bovenlichaam door het geopende bestuurdersportierraam van de taxi van verdachte was gegaan, het bestuurdersportierraam heeft geprobeerd te sluiten en vervolgens met aanzienlijke snelheid met zijn taxi is weggereden terwijl die [slachtoffer] half binnen en half buiten het bestuurdersportieraam hing;
2:
hij op 27 december 2013 te Amsterdam, opzettelijk mishandelend meermalen met zijn taxi tegen de benen van een buitengewoon opsporingsambtenaar voor Dienst Stadstoezicht, te weten [slachtoffer] , gedurende en terzake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening, is aangereden en heeft verdachte met kracht meermalen met gebalde vuist in het gezicht van die [slachtoffer] gestompt, waardoor voornoemde ambtenaar letsel heeft bekomen en pijn heeft ondervonden.
Hetgeen onder 1 en 2 meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het aanwenden van een rechtsmiddel zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Bewijsmiddelen

[.]
[.]
[.]
[.]
[.]

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Er is, mede gelet op hetgeen onder “Gevoerde verweren” is overwogen, geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het onder 1 en 2 bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het onder 1 bewezen verklaarde levert op:
poging tot zware mishandeling, terwijl het misdrijf wordt gepleegd tegen een ambtenaar gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening.
Het onder 2 bewezen verklaarde levert op:
mishandeling, terwijl het misdrijf wordt gepleegd tegen een ambtenaar gedurende en ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening, meermalen gepleegd.

Strafbaarheid van de verdachte

Er is, mede gelet op hetgeen onder “Gevoerde verweren” is overwogen, geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het onder 1 en 2 bewezen verklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straffen

De rechtbank Amsterdam heeft de verdachte voor het in eerste aanleg onder 1 en 2 bewezen verklaarde veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 120 uur subsidiair 60 dagen hechtenis met aftrek van voorarrest waarvan 40 uur subsidiair 20 dagen hechtenis voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar.
Tegen voormeld vonnis is door de verdachte hoger beroep ingesteld.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis waarvan beroep zal bevestigen.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straffen bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte.
Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging zware mishandeling door te proberen het bestuurdersportierraam te sluiten toen een buitengewoon opsporingsambtenaar door het geopende raam de auto in reikte en vervolgens weg te rijden.
Hierdoor heeft hij een voor deze ambtenaar buitengewoon angstige situatie geschapen waarbij hij moest vrezen voor ernstig letsel.
Daarnaast is de verdachte met zijn auto tegen de benen van deze ambtenaar gereden en heeft hij hem meermalen met een gebalde vuist in het gezicht geslagen.
Door aldus te handelen heeft de verdachte op agressieve en gewelddadige wijze inbreuk gemaakt op de lichamelijk integriteit van het slachtoffer en voor hem een zeer bedreigende situatie gecreëerd.
Het handelen van de verdachte was des te ernstiger nu het slachtoffer op dat moment gewoon zijn werk deed als buitengewoon opsporingsambtenaar.
Slachtoffers van dergelijke delicten kunnen daar nog lang last van hebben.
Het hof is anders dan de advocaat-generaal van oordeel dat voor dergelijke feiten in beginsel een vrijheidsbenemende straf in de reden ligt.
Gelet op de persoonlijke omstandigheden van de verdachte zal het hof deze vrijheidsbenemende straf echter in voorwaardelijke vorm opleggen.
Het hof acht, gelet op het voorgaande en met name rekening houdend met de ernst van het feit, een voorwaardelijke gevangenisstraf en een taakstraf van na te melden duur passend en geboden.
In hetgeen door de raadsvrouw is aangevoerd kan, gelet op de ernst van de feiten geen grond worden gevonden voor het opleggen van een lagere straf, dan wel een andere strafmodaliteit dan de hieronder bedoelde.

Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 1.700,00. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 674,62. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep niet opnieuw gevoegd. Het hof heeft in hoger beroep te oordelen over de gevorderde schadevergoeding voor zover deze in eerste aanleg is toegewezen.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 1 en 2 bewezen verklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade heeft geleden tot na te melden bedrag. De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag zal worden toegewezen.
Om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 36f, 45, 57, 63, 300, 302 en 304 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 en 2 bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
2 (twee) weken.
Bepaalt dat de gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
40 (veertig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
20 (twintig) dagen hechtenis.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde taakstraf in mindering zal worden gebracht, volgens de maatstaf van twee uren taakstraf per in voorarrest doorgebrachte dag, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer] ter zake van het onder 1 en 2 bewezen verklaarde tot het bedrag van
€ 674,62 (zeshonderdvierenzeventig euro en tweeënzestig cent) bestaande uit € 174,62 (honderdvierenzeventig euro en tweeënzestig cent) materiële schade en € 500,00 (vijfhonderd euro) immateriële schadeen veroordeelt de verdachte om dit bedrag tegen een behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer] , ter zake van het onder 1 en 2 bewezen verklaarde een bedrag te betalen van
€ 674,62 (zeshonderdvierenzeventig euro en tweeënzestig cent) bestaande uit € 174,62 (honderdvierenzeventig euro en tweeënzestig cent) materiële schade en € 500,00 (vijfhonderd euro) immateriële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
13 (dertien) dagen hechtenis, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat daarmee de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. F.M.D. Aardema, mr. F.A. Hartsuiker en mr. J.H.C. van Ginhoven, in tegenwoordigheid van mr. A.M.R. Karsemeijer, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 3 juni 2016.
Mr. F.A. Hartsuiker is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.
=========================================================================
[....]