In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 28 juni 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep over de naheffingsaanslagen verpakkingenbelasting die de inspecteur van de Belastingdienst aan belanghebbende, een onderneming die theelichtjes vervaardigt en verhandelt, had opgelegd. De inspecteur had voor de jaren 2008 tot en met 2012 naheffingsaanslagen opgelegd, alsook verzuimboetes en heffingsrente. Na bezwaar van belanghebbende heeft de rechtbank Noord-Holland de naheffingsaanslagen en heffingsrente vernietigd, maar de verzuimboetes gehandhaafd. De inspecteur ging in hoger beroep tegen deze uitspraak.
Het geschil in hoger beroep draaide om de vraag of de cup en pithouder van de theelichtjes als 'verpakking' in de zin van de Wet belastingen op milieugrondslag moesten worden gekwalificeerd. De rechtbank had geoordeeld dat de cup niet als verpakking kon worden aangemerkt, omdat deze integraal deel uitmaakt van het theelichtje en noodzakelijk is voor het gebruik ervan. Het Hof bevestigde dit oordeel en oordeelde dat de pithouder niet als verpakking kan worden aangemerkt, omdat deze niet als zodanig is bedoeld en ook niet aan de cup kan worden gekoppeld in de zin van de wet.
Het Hof oordeelde dat de inspecteur in zijn hoger beroep niet in zijn gelijk kon worden gesteld en bevestigde de uitspraak van de rechtbank. Tevens werd de inspecteur veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van belanghebbende, die op € 2.232 werden vastgesteld. De uitspraak is openbaar uitgesproken en er kan binnen zes weken beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad.