ECLI:NL:GHAMS:2016:2515

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
28 juni 2016
Publicatiedatum
30 juni 2016
Zaaknummer
23-000655-15
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verboden schuldbemiddeling en terugbetaling van kosten in het kader van de Wet op het consumentenkrediet

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 28 juni 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Amsterdam. De verdachte, geboren in 1976, werd beschuldigd van verboden schuldbemiddeling in de periode van 1 januari 2012 tot en met 19 december 2013. De verdachte had zich beziggehouden met schuldbemiddeling en budgetbeheer, waarbij zij kosten in rekening bracht voor haar diensten. Het hof oordeelde dat de activiteiten van de verdachte niet los gezien konden worden van de schuldbemiddeling, waarvoor geen vergoeding in rekening mag worden gebracht. De verdachte werd veroordeeld tot een geldboete van € 3.000, waarvan € 1.500 voorwaardelijk. Daarnaast moest zij de kosten voor de intake en de maandelijkse kosten die cliënten voor haar diensten hadden betaald, terugbetalen als schadevergoeding. Het hof vernietigde het vonnis van de rechtbank en kwam tot een andere bewijsconstructie en strafoplegging. De zaak benadrukt de bescherming van consumenten met schulden en de noodzaak om misstanden in de schuldbemiddeling tegen te gaan.

Uitspraak

parketnummer: 23-000655-15
datum uitspraak: 28 juni 2016
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de economische kamer van de rechtbank Amsterdam van 5 februari 2015 in de strafzaak onder parketnummer 13-993677-14 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1976,
adres: [adres].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van
14 juni 2016 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
zij zich op één of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 1 januari 2012 tot en met 19 december 2013 in de gemeente Almere, in elk geval in Nederland, (telkens) tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, meermalen, althans eenmaal, (telkens) heeft beziggehouden met schuldbemiddeling als bedoeld in artikel 47 lid 2 van de Wet op het consumentenkrediet, immers heeft/hebben zij, verdachte en/of (één of meer van) haar medeverdachte(n) toen aldaar -zakelijk weergegeven- (telkens) in de uitoefening van het (eenmans)bedrijf [bedrijfsnaam], anders dan door het aangaan van krediettransacties, (telkens) diensten verricht, waaronder het voeren van (een) intakegesprek(ken) en/of het (schriftelijk) benaderen van schuldeisers en/of het inventariseren van de schulden en/of het innemen van één of meer bankpas(sen) met bijbehorende TAN-code(s) en/of het openen en/of omzetten van één of meer bankrekening(en) met/(ten behoeve) van na te noemen natuurlijke perso(o)n(en), welke diensten waren gericht op de totstandkoming van (een) regeling(en) met betrekking tot de bestaande schuldenlast(en) van de natuurlijke perso(o)n(en) [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] en/of [slachtoffer 4] en/of [slachtoffer 5] en/of [slachtoffer 6] en/of [slachtoffer 7] en/of [slachtoffer 8] en/of [slachtoffer 9] en/of [slachtoffer 10] en/of één of meer andere natuurlijke perso(o)n(en), welke schuldenlast(en) geheel of gedeeltelijk voortvloeide(n) uit één of meer krediettransactie(s).
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof een andere bewijsconstructie hanteert en tot een andere strafoplegging komt.

Nadere bewijsoverwegingen

De raadsman heeft bepleit – kort gezegd – dat de verdachte haar cliënten niet heeft geholpen bij bemiddeling met schuldeisers en ook niet bij het afwikkelen van die schulden. De verdachte heeft haar cliënten enkel geholpen bij het inventariseren van de omvang van de schulden, bekeken of bepaalde vorderingen verjaard waren en haar cliënten ondersteund en gecoacht bij inkomens- dan wel budgetbeheer. De cliënten hebben zelf regelingen met de schuldeisers getroffen. Volgens de raadsman heeft de verdachte namens haar cliënten zelfs regelingen met schuldeisers mogen treffen nu ze voor dat deel van de dienstverlening geen geld vroeg.
Het hof verwerpt dit verweer en overweegt hiertoe als volgt.
Schuldbemiddeling is een activiteit, gericht op de afwikkeling van een bestaande schuldenlast. Instellingen die zich hiermee bezighouden, trachten dit doel te verwezenlijken door in overleg met de schuldeisers regelingen te treffen. Betalingen die in het kader van een dergelijke regeling door de schuldenaar aan de schuldeisers worden verricht, plegen plaats te vinden door tussenkomst van de schuldbemiddelaar. Dat verhoogt de kans op acceptatie van een voorgestelde regeling.
De verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep verklaard dat zij voor haar cliënten een adviserende rol had, zij een budgetplan opstelde en daarmee inzage aan haar cliënten gaf in de definitieve schuldenlast en een voorstel deed aan haar cliënten voor een regeling met de schuldeisers, die haar cliënten zelf met de schuldeisers moesten treffen. Hiertoe nam zij contact op met de schuldeisers, maar volgens de verdachte alleen om de schulden in kaart te kunnen brengen. Voor het budgetbeheer heeft de verdachte voor de cliënten een beheerrekening geopend die de verdachte beheerde. Al het geld dat de cliënten ontvingen werd op deze rekening ontvangen.
De verklaring van de verdachte dat zij alleen contact heeft opgenomen met de schuldeisers om de schulden van haar cliënten in kaart te brengen acht het hof onaannemelijk op basis van het volgende.
In het dossier zit een aantal aanvraagformulieren schuldregeling (D-111 en D-032) die door de verdachte en de aanvragers zijn ondertekend. Hierin staat het vakje ‘schuldbemiddeling’ aangekruist, waarbij direct daaronder een handtekening van de verdachte staat. In dit formulier wordt tevens vermeld dat naar aanleiding van de aanvraag overlegd wordt met alle schuldeisers en doordat wordt geprobeerd met alle schuldeisers tot overeenstemming te komen de afhandeling van de aanvraag tijd kost. Daarnaast heeft de verdachte namens [bedrijfsnaam] ook overeenkomsten tot schuldregeling ondertekend (D-31 en D-052), waarin [bedrijfsnaam] (hierna afgekort tot [bedrijfsnaam]) wordt aangeduid als de “schuldregelende instelling”. Tevens is hierin overeengekomen dat de schuldregelende instelling zich inspant om ten behoeve van de schuldenaar met alle schuldeisers tot een regeling van zijn problematische schulden te komen. Daar komt bij dat een aantal cliënten van de verdachte heeft verklaard dat de verdachte dan wel [bedrijfsnaam] schuldhulpverleningsactiviteiten zou gaan doen, waardoor hun schulden zouden worden opgelost.
Tenslotte blijkt uit de ter terechtzitting in hoger beroep overgelegde beëindigingsovereenkomsten met cliënten dat de opdrachtgevers zich hebben gemeld voor een aanvraag schuldenregeling, dat deze overeenkomst door de opdrachtgevers is ontbonden en dat de opdrachtnemer, de verdachte, alle schuldeisers hiervan heeft verwittigd.
Gelet op het voorgaande, in onderlinge samenhang bezien, is het hof van oordeel dat de verdachte, naast advisering en inkomens- en budgetbeheer, zich ook bezighield met schuldbemiddeling.
Zoals blijkt uit het arrest van de Hoge Raad van 14 november 2000, ECLI:NL:HR:2000:AA8296, hangen de door de verdachte als budgetbeheer aangeduide activiteiten, waarvoor zij kosten in rekening brengt, direct samen met de door haar als schuldbemiddelaar namens de schuldenaars getroffen regelingen. Tegen die achtergrond acht het Hof het niet mogelijk om het budgetbeheer geheel los te zien van de schuldbemiddeling, waarvoor geen vergoeding in rekening mag worden gebracht.
Ook gelet op deze samenhang komt het onjuist voor om bij de vraag of sprake is van schuldbemiddeling het door de verdachte gevoerde budgetbeheer buiten beschouwing te laten. Het verbod op schuldbemiddeling zou anders gemakkelijk kunnen worden omzeild.
Aldus is het verbod op schuldbemiddeling van artikel 47, eerste lid, van de Wet op het consumentenkrediet (WCK) onverkort op het ten laste van de verdachte bewezen verklaarde van toepassing en is dat feit dus strafbaar. Dit laat onverlet dat schuldbemiddeling - zoals namens de verdachte is betoogd - in het belang is van "de allerarmsten in onze samenleving". Om misstanden - zoals het in rekening brengen van zeer hoge kosten (vgl. MvT p. 6/7 bij de wet van 1 juni 1983) - tegen te gaan, heeft de wetgever deze activiteit willen voorbehouden aan de personen en instellingen die in artikel 48, lid 1 sub b en c van de Wet op het consumentenkrediet worden genoemd of krachtens dat lid sub d van dat artikel worden aangewezen. Ter terechtzitting in hoger beroep is niet gebleken dat de verdachte in de bewezenverklaarde periode tot die personen of instellingen behoorde.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
zij zich in de periode van 1 januari 2012 tot en met 19 december 2013 in de gemeente Almere heeft beziggehouden met schuldbemiddeling als bedoeld in artikel 47 lid 2 van de Wet op het consumentenkrediet, immers heeft zij, verdachte toen aldaar -zakelijk weergegeven- in de uitoefening van het eenmansbedrijf [bedrijfsnaam], anders dan door het aangaan van krediettransacties, diensten verricht, waaronder het voeren van intakegesprekken en het (schriftelijk) benaderen van schuldeisers en het inventariseren van de schulden en het innemen van bankpassen met bijbehorende TAN-codes en het openen en omzetten van bankrekeningen met of ten behoeve van na te noemen natuurlijke personen, welke diensten waren gericht op de totstandkoming van een regeling met betrekking tot de bestaande schuldenlast van de natuurlijke personen [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] en [slachtoffer 4] en [slachtoffer 5] en [slachtoffer 6] en [slachtoffer 7] en [slachtoffer 8] en [slachtoffer 9] en [slachtoffer 10] en één of meer andere natuurlijke personen, welke schuldenlasten geheel of gedeeltelijk voortvloeiden uit één of meer krediettransacties.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het aanwenden van een rechtsmiddel zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert op:
overtreding van het voorschrift gesteld bij artikel 47 van de Wet op het consumentenkrediet.

Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straf

De economische kamer van de rechtbank Amsterdam heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezen verklaarde veroordeeld tot een geldboete van € 2.300,00.
Tegen voormeld vonnis is door de verdachte hoger beroep ingesteld.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een geldboete van € 3.000,00, waarvan € 1.500,00 voorwaardelijk.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte.
Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan verboden schuldbemiddeling. De wetgever heeft het verbod op schuldbemiddeling ingesteld om de mensen die te maken hebben met een problematische schuldenlast ervoor te behoeden dat zij nog dieper in de problemen raken. Helaas is dat laatste in deze zaak wel gebeurd. Het hof is van oordeel dat een straf hier op zijn plaats is. Gelet op het bepaalde in artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht en gelet op het feit dat het bedrijf van de verdachte nog immer actief is in de schuldbemiddeling zal het hof de advocaat-generaal volgen in haar eis en verdachte een deels voorwaardelijke geldboete opleggen.
Het hof acht, alles afwegende, een gedeeltelijk voorwaardelijke geldboete van na te melden hoogte passend en geboden.
Algemene overwegingen ten aanzien van de vorderingen van de benadeelde partijen
Rechtstreekse schade
De raadsman heeft bepleit dat het overtreden van artikel 47 van de WCK niet strekt ter bescherming van de natuurlijke personen die zich als benadeelde partij gevoegd hebben, maar dat deze wettelijke bepaling voorziet in handhaving van een regeling die is opgelegd vanuit de overheid als regulering van deze markt of sector van de samenleving.
Het hof overweegt als volgt.
Degene die rechtstreeks schade heeft geleden door een strafbaar feit, kan zich ter zake van zijn vordering tot schadevergoeding als benadeelde partij voegen in het strafproces.
In de Memorie van Toelichting is over deze bepaling opgemerkt:
“Volgens dit artikel kan degene die rechtstreeks schade heeft geleden door een strafbaar feit zich ter zake van zijn vordering voegen in het strafproces (…). Van rechtstreekse schade is sprake indien iemand is getroffen in een belang dat door de overtreden strafbepaling wordt beschermd”.
Met artikel 47 van de WCK heeft de wetgever de consument met schulden willen beschermen tegen het nog verder in de (financiële) problemen te raken, zoals blijkt uit de Memorie van Toelichting bij het wetsvoorstel WCK. Als gevolg van het handelen van de verdachte hebben de benadeelde partijen schade geleden. Immers uit artikel 48 lid 3 WCK blijkt dat een overeenkomst zoals gesloten door de verdachte met de benadeelde partijen nietig is. De benadeelde partijen hebben de kosten voor de dienstverlening van de verdachte ten onrechte betaald, zodat deze kosten voor vergoeding in aanmerking komen. Het verweer van de raadsman dat met sommige benadeelde partijen finale kwijting is overeengekomen bij de beëindiging van deze – nietige – overeenkomst, behoeft dan ook geen verdere bespreking.
In tegenstelling tot de rechtbank is het hof van oordeel dat de gevorderde materiële schade door de benadeelde partijen [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] over de gehele periode dient te worden vergoed. Het hof is van oordeel dat de maandelijkse kosten ook na benoeming van de verdachte tot bewindvoerder voor vergoeding in aanmerking komen. De verdachte had immers niet de juiste papieren om tot bewindvoerder te mogen worden aangesteld; zij had deze papieren vervalst waar zij ook voor is veroordeeld. Derhalve heeft de verdachte ook na 4 januari 2013 ten onrechte schuldbemiddeling uitgevoerd.
Immateriële schade
De gemachtigde van de benadeelde partijen die immateriële schade hebben gevorderd heeft gesteld dat deze benadeelde partijen in hun eer en goede naam ernstig zijn aangetast. Zij bevonden zich in een kwetsbare en uitzichtloze positie, omdat ze schulden hadden en de wanhoop nabij waren. In plaats van de problematiek op te lossen zoals de verdachte had beloofd, zijn zij dieper in de problemen geraakt. De gevoelens van de benadeelde partijen is gelijk te stellen met pijn. Deze periode is zeer stressvol voor hen geweest.
Het hof is van oordeel dat niet aannemelijk is geworden dat immateriële schade is geleden die rechtstreeks het gevolg is van het bewezen verklaarde. Het hof overweegt daartoe dat de benadeelde partijen reeds forse schulden hadden. Zoals wordt gesteld door de gemachtigde van de benadeelde partijen bevonden zij zich reeds in een uitzichtloze situatie. Deze situatie zal al zeer stressvol zijn geweest voor hen, zodat niet na te gaan is of de verdachte deze stress verergerd heeft en in hoeverre dit aan haar is toe te rekenen. Daar komt bij dat geen stukken zijn overgelegd waaruit immateriële schade zou kunnen blijken. Het hof zal de benadeelde partijen voor dit deel van hun vorderingen niet-ontvankelijk verklaren, zodat zij desgewenst de vorderingen bij de burgerlijke rechter kunnen aanbrengen.
Kosten rechtsbijstand
De advocaat van de benadeelde partijen heeft verzocht de reële proceskosten voor de rechtsbijstand in eerste aanleg en in hoger beroep toe te wijzen.
Het hof overweegt als volgt.
Naar het oordeel van het hof is voldoende komen vast te staan dat de benadeelde partijen kosten ten behoeve van rechtsbijstand hebben gemaakt. In tegenstelling tot de advocaat-generaal is het hof van oordeel dat voldoende aannemelijk is gemaakt dat zij ten behoeve van rechtsbijstand in hoger beroep ook kosten hebben gemaakt.
Nu ter terechtzitting geen bijzondere omstandigheden zijn gebleken waarom afgeweken zou moeten worden van het liquidatietarief, is het hof van oordeel dat voor de vaststelling van die vergoeding het liquidatietarief I (voor zaken met een geldwaarde beneden € 10.000: één punt: € 384) als uitgangspunt gehanteerd dient te worden, tenzij de benadeelde partij minder dan dit bedrag vordert. In dat geval zal het gevorderde bedrag worden toegewezen.
Het hof acht, gelet op de gelijkluidendheid van de vorderingen en het voor alle partijen tegelijkertijd optreden ter terechtzitting, geen grond aanwezig om meer dan één punt in eerste aanleg en één punt in hoger beroep toe te kennen.

Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 6]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 2.139,41, bestaande uit € 567,16 aan materiële schade en € 1.572,25 aan kosten voor rechtsbijstand. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 951,16, bestaande uit € 567,16 aan materiële schade en € 384,- aan kosten rechtsbijstand. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering, aangevuld met de kosten voor rechtsbijstand in hoger beroep á € 143,00.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezen verklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade heeft geleden. De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering zal worden toegewezen.
Om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.

Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 818,08, bestaande uit € 322,08 aan materiële schade, € 300,00 aan immateriële schade en € 196,00 aan kosten voor rechtsbijstand. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 518,08, bestaande uit € 322,08 aan materiële schade en € 196,00 aan kosten voor rechtsbijstand. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering, aangevuld met de kosten voor rechtsbijstand in hoger beroep á € 770,00.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezen verklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade heeft geleden tot na te melden bedrag. De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag zal worden toegewezen.
Voor het overige is het hof van oordeel dat behandeling van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. In zoverre kan de benadeelde partij daarom thans in de vordering niet worden ontvangen en kan de vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.

Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 11]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 1.437,52, bestaande uit € 626,52 aan materiële schade en € 811,00 aan kosten voor rechtsbijstand. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 1.010,52, bestaande uit € 626,52 aan materiële schade en € 384,00 aan kosten voor rechtsbijstand. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering, aangevuld met de kosten voor rechtsbijstand in hoger beroep á € 770,00.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezen verklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade heeft geleden. De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering zal worden toegewezen.
Om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.

Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 12]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 4.418,66, bestaande uit € 2.668,54 aan materiële kosten en
€ 1.750,00 aan kosten voor rechtsbijstand. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 3.052,54. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering, aangevuld met de kosten voor rechtsbijstand in hoger beroep á € 423,86.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezen verklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade heeft geleden. De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering zal worden toegewezen.
Om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.

Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 13]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 1.356,36, bestaande uit € 860,36 aan materiële schade, € 300,00 aan immateriële schade en € 196,00 aan kosten voor rechtsbijstand. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 1.056,36, bestaande uit € 860,36 aan materiële schade en € 196,00 aan kosten voor rechtsbijstand. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering, aangevuld met de kosten voor rechtsbijstand in hoger beroep € 143,00.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezen verklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade heeft geleden tot na te melden bedrag. De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag zal worden toegewezen.
Voor het overige is het hof van oordeel dat behandeling van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. In zoverre kan de benadeelde partij daarom thans in de vordering niet worden ontvangen en kan de vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.

Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 14]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 1.081,00 aan materiële schade. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen. De advocaat van de benadeelde partij heeft de kosten aangevuld met de kosten voor rechtsbijstand in hoger beroep van € 143,00.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezen verklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade heeft geleden. De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering zal worden toegewezen.
Om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.
Vordering van de benadeelde partijen [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3]
De benadeelde partijen heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 4.750,88, bestaande uit € 1.363,56 aan materiële schade, € 300,00 aan immateriële schade en € 3.087,32 aan kosten voor rechtsbijstand. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 1.210,66, bestaande uit € 826,66 aan materiële schade en € 384,00 aan kosten voor rechtsbijstand. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering, aangevuld met de kosten voor rechtsbijstand in hoger beroep á € 565,07.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezen verklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade heeft geleden tot na te melden bedrag. De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag zal worden toegewezen.
Voor het overige is het hof van oordeel dat behandeling van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. In zoverre kan de benadeelde partij daarom thans in de vordering niet worden ontvangen en kan de vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.

Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 15]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 1.186,00 aan materiële schade. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen. De advocaat van de benadeelde partij heeft de kosten aangevuld met de kosten voor rechtsbijstand in hoger beroep van € 143,00.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezen verklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade heeft geleden. De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering zal worden toegewezen.
Om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.

Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 16]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 1.811,08, bestaande uit € 852,08 aan materiële schade, € 300,00 aan immateriële schade en € 659,00 aan kosten voor rechtsbijstand. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 1.236,08, bestaande uit € 852,08 aan materiële schade en
€ 384,00 aan kosten voor rechtsbijstand. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering, aangevuld met de kosten voor rechtsbijstand in hoger beroep á € 143,00.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezen verklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade heeft geleden tot na te melden bedrag. De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag zal worden toegewezen.
Voor het overige is het hof van oordeel dat behandeling van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. In zoverre kan de benadeelde partij daarom thans in de vordering niet worden ontvangen en kan de vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.

Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 17]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 1.813,00, bestaande uit € 1.154,00 aan materiële schade en € 659,00 aan kosten voor rechtsbijstand. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 1.538,00, bestaande uit € 1.154,00 aan materiële schade en € 348,00 aan kosten voor rechtsbijstand. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering, aangevuld met de kosten voor rechtsbijstand in hoger beroep á € 143,00.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezen verklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks materiële schade heeft geleden. De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering zal worden toegewezen.
Om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.

Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 18]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 769,52, bestaande uit € 576,52 aan materiële kosten en € 193,00 aan kosten voor rechtsbijstand. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 769,52. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering, aangevuld met de kosten voor rechtsbijstand in hoger beroep á € 143,00.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezen verklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade heeft geleden. De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering zal worden toegewezen.
Om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.

Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 19]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 306,00, bestaande uit € 113,00 aan materiële schade en € 193,00 aan kosten voor rechtsbijstand. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 306,00. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering, aangevuld met de kosten voor rechtsbijstand in hoger beroep á € 143,00.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezen verklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade heeft geleden. De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering zal worden toegewezen.
Om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.

Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 20]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 896,00, bestaande uit € 700,00 aan materiële schade en € 196,00 aan kosten voor rechtsbijstand. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 896,00. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd. Het hof heeft in hoger beroep te oordelen over de gevorderde schadevergoeding voor zover deze in eerste aanleg is toegewezen, aangevuld met de kosten voor rechtsbijstand in hoger beroep á € 143,00.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezen verklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade heeft geleden. De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering zal worden toegewezen.
Om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf zijn gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 23, 24, 24c, 36f en 63 van het Wetboek van Strafrecht, de artikelen 1, 2 en 6 van de Wet op de economische delicten en artikel 47 van de Wet op het consumentenkrediet.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Ten aanzien van het onder 1 bewezen verklaarde
Veroordeelt de verdachte tot een
geldboetevan
€ 3.000,00 (drieduizend euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
40 (veertig) dagen hechtenis.
Bepaalt dat een gedeelte van de geldboete, groot
€ 1.500,00 (vijftienhonderd euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
25 (vijfentwintig) dagen hechtenis, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 6]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer 6] ter zake van het bewezen verklaarde tot het bedrag van
€ 567,16 (vijfhonderdzevenenzestig euro en zestien cent) ter zake van materiële schadeen veroordeelt de verdachte om dit bedrag tegen een behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij.
Bepaalt dat voormeld toegewezen bedrag aan materiële schadevergoeding vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 19 december 2013 tot aan de dag der algehele voldoening.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op
527,00 (vijfhonderdzevenentwintig euro).
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer 6], ter zake van het bewezen verklaarde een bedrag te betalen van
€ 567,16 (vijfhonderdzevenenzestig euro en zestien cent) als vergoeding voor materiële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
11 (elf) dagen hechtenis, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat voormelde betalingsverplichting ter zake van de materiële schade vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 19 december 2013 tot aan de dag der algehele voldoening.
Bepaalt dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat daarmee de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer 1] ter zake van het bewezen verklaarde tot het bedrag van
€ 322,08 (driehonderdtweeëntwintig euro en acht cent) bestaande uit € 322,08 (driehonderdtweeëntwintig euro en acht cent) materiële schadeen veroordeelt de verdachte om dit bedrag tegen een behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij.
Verklaart de benadeelde partij in de vordering voor het overige niet-ontvankelijk en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Bepaalt dat voormeld toegewezen bedrag aan materiële schadevergoeding vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 19 december 2013 tot aan de dag der algehele voldoening.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op
580,00 (vijfhonderdtachtig euro).
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer 1], ter zake van het bewezen verklaarde een bedrag te betalen van
€ 322,08 (driehonderdtweeëntwintig euro en acht cent) bestaande uit € 322,08 (driehonderdtweeëntwintig euro en acht cent) materiële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
6 (zes) dagen hechtenis, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat voormelde betalingsverplichting ter zake van de materiële schade vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 19 december 2013 tot aan de dag der algehele voldoening.
Bepaalt dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat daarmee de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 11]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer 11] ter zake van het bewezen verklaarde tot het bedrag van
€ 626,52 (zeshonderdzesentwintig euro en tweeënvijftig cent) ter zake van materiële schadeen veroordeelt de verdachte om dit bedrag tegen een behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij.
Bepaalt dat voormeld toegewezen bedrag aan materiële schadevergoeding vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 19 december 2013 tot aan de dag der algehele voldoening.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op
768,00 (zevenhonderdachtenzestig euro).
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer 11], ter zake van het bewezen verklaarde een bedrag te betalen van
€ 626,52 (zeshonderdzesentwintig euro en tweeënvijftig cent) als vergoeding voor materiële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
12 (twaalf) dagen hechtenis, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat voormelde betalingsverplichting ter zake van de materiële schade vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 19 december 2013 tot aan de dag der algehele voldoening.
Bepaalt dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat daarmee de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 12]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer 12] ter zake van het bewezen verklaarde tot het bedrag van
€ 2.668,54 (tweeduizend zeshonderdachtenzestig euro en vierenvijftig cent) ter zake van materiële schadeen veroordeelt de verdachte om dit bedrag tegen een behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij.
Bepaalt dat voormeld toegewezen bedrag aan materiële schadevergoeding vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 19 december 2013 tot aan de dag der algehele voldoening.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op
768,00 (zevenhonderdachtenzestig euro).
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer 12], ter zake van het bewezen verklaarde een bedrag te betalen van
€ 2.668,54 (tweeduizend zeshonderdachtenzestig euro en vierenvijftig cent) als vergoeding voor materiële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
36 (zesendertig) dagen hechtenis, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat voormelde betalingsverplichting ter zake van de materiële schade vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 19 december 2013 tot aan de dag der algehele voldoening.
Bepaalt dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat daarmee de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 13]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer 13] ter zake van het bewezen verklaarde tot het bedrag van
€ 860,36 (achthonderdzestig euro en zesendertig cent) ter zake van materiële schadeen veroordeelt de verdachte om dit bedrag tegen een behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij.
Verklaart de benadeelde partij in de vordering voor het overige niet-ontvankelijk en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Bepaalt dat voormeld toegewezen bedrag aan materiële schadevergoeding vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 19 december 2013 tot aan de dag der algehele voldoening.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op
339,00 (driehonderdnegenendertig euro).
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer 13], ter zake van het bewezen verklaarde een bedrag te betalen van
€ 860,36 (achthonderdzestig euro en zesendertig cent) als vergoeding voor materiële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
17 (zeventien) dagen hechtenis, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat voormelde betalingsverplichting ter zake van de materiële schade vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 19 december 2013 tot aan de dag der algehele voldoening.
Bepaalt dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat daarmee de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 14]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer 14] ter zake van het bewezen verklaarde tot het bedrag van
€ 1.081,00 (duizend eenentachtig euro) ter zake van materiële schadeen veroordeelt de verdachte om dit bedrag tegen een behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij.
Bepaalt dat voormeld toegewezen bedrag aan materiële schadevergoeding vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 19 december 2013 tot aan de dag der algehele voldoening.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op € 143,00.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer 14], ter zake van het bewezen verklaarde een bedrag te betalen van
€ 1.081,00 (duizend eenentachtig euro) als vergoeding voor materiële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
20 (twintig) dagen hechtenis, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat voormelde betalingsverplichting ter zake van de materiële schade vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 19 december 2013 tot aan de dag der algehele voldoening.
Bepaalt dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat daarmee de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer 2] ter zake van het bewezen verklaarde tot het bedrag van
€ 1.363,56 (duizend driehonderddrieënzestig euro en zesenvijftig cent) ter zake van materiële schadeen veroordeelt de verdachte om dit bedrag tegen een behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij.
Verklaart de benadeelde partij in de vordering voor het overige niet-ontvankelijk en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Bepaalt dat voormeld toegewezen bedrag aan materiële schadevergoeding vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 19 december 2013 tot aan de dag der algehele voldoening.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op
768,00 (zevenhonderdachtenzestig euro).
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer 2], ter zake van het bewezen verklaarde een bedrag te betalen van
€ 1.363,56 (duizend driehonderddrieënzestig euro en zesenvijftig cent) als vergoeding voor materiële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
23 (drieëntwintig) dagen hechtenis, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat voormelde betalingsverplichting ter zake van de materiële schade vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 19 december 2013 tot aan de dag der algehele voldoening.
Bepaalt dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat daarmee de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 15]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer 15] ter zake van het bewezen verklaarde tot het bedrag van
€ 1.186,00 (duizend honderdzesentachtig euro) ter zake van materiële schadeen veroordeelt de verdachte om dit bedrag tegen een behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij.
Bepaalt dat voormeld toegewezen bedrag aan materiële schadevergoeding vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 19 december 2013 tot aan de dag der algehele voldoening.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op
143,00 (honderddrieënveertig euro).
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer 15], ter zake van het bewezen verklaarde een bedrag te betalen van
€ 1.186,00 (duizend honderdzesentachtig euro) als vergoeding voor materiële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
21 (eenentwintig) dagen hechtenis, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat voormelde betalingsverplichting ter zake van de materiële schade vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 19 december 2013 tot aan de dag der algehele voldoening.
Bepaalt dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat daarmee de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 16]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer 16] ter zake van het bewezen verklaarde tot het bedrag van
€ 852,08 (achthonderdtweeënvijftig euro en acht cent) ter zake van materiële schadeen veroordeelt de verdachte om dit bedrag tegen een behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij.
Verklaart de benadeelde partij in de vordering voor het overige niet-ontvankelijk en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Bepaalt dat voormeld toegewezen bedrag aan materiële schadevergoeding vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 19 december 2013 tot aan de dag der algehele voldoening.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op
527,00 (vijfhonderdzevenentwintig euro).
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer 16], ter zake van het bewezen verklaarde een bedrag te betalen van
€ 852,08 (achthonderdtweeënvijftig euro en acht cent) als vergoeding voor materiële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
17 (zeventien) dagen hechtenis, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat voormelde betalingsverplichting ter zake van de materiële schade vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 19 december 2013 tot aan de dag der algehele voldoening.
Bepaalt dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat daarmee de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 17]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer 17] ter zake van het bewezen verklaarde tot het bedrag van
€ 1.154,00 (duizend honderdvierenvijftig euro) ter zake van materiële schadeen veroordeelt de verdachte om dit bedrag tegen een behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij.
Bepaalt dat voormeld toegewezen bedrag aan materiële schadevergoeding vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 19 december 2013 tot aan de dag der algehele voldoening.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op
527,00 (vijfhonderdzevenentwintig euro).
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer 17], ter zake van het bewezen verklaarde een bedrag te betalen van
€ 1.154,00 (duizend honderdvierenvijftig euro) als vergoeding voor materiële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
21 (eenentwintig) dagen hechtenis, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat voormelde betalingsverplichting ter zake van de materiële schade vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 19 december 2013 tot aan de dag der algehele voldoening.
Bepaalt dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat daarmee de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 18]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer 18] ter zake van het bewezen verklaarde tot het bedrag van
€ 576,52 (vijfhonderdzesenzeventig euro en tweeënvijftig cent) ter zake van materiële schadeen veroordeelt de verdachte om dit bedrag tegen een behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij.
Bepaalt dat voormeld toegewezen bedrag aan materiële schadevergoeding vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 19 december 2013 tot aan de dag der algehele voldoening.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op
336 (driehonderdzesendertig euro).
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer 18], ter zake van het bewezen verklaarde een bedrag te betalen van
€ 576,52 (vijfhonderdzesenzeventig euro en tweeënvijftig cent) als vergoeding voor materiële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
11 (elf) dagen hechtenis, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat voormelde betalingsverplichting ter zake van de materiële schade vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 19 december 2013 tot aan de dag der algehele voldoening.
Bepaalt dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat daarmee de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 19]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer 19] ter zake van het bewezen verklaarde tot het bedrag van
€ 113,00 (honderddertien euro) ter zake van materiële schadeen veroordeelt de verdachte om dit bedrag tegen een behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij.
Bepaalt dat voormeld toegewezen bedrag aan materiële schadevergoeding vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 19 december 2013 tot aan de dag der algehele voldoening.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op
336,00 (driehonderdzesendertig euro).
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer 19], ter zake van het bewezen verklaarde een bedrag te betalen van
€ 113,00 (honderddertien euro) als vergoeding voor materiële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
2 (twee) dagen hechtenis, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat voormelde betalingsverplichting ter zake van de materiële schade vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 19 december 2013 tot aan de dag der algehele voldoening.
Bepaalt dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat daarmee de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 20]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer 20] ter zake van het bewezen verklaarde tot het bedrag van
€ 700,00 (zevenhonderd euro) ter zake van materiële schadeen veroordeelt de verdachte om dit bedrag tegen een behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij.
Bepaalt dat voormeld toegewezen bedrag aan materiële schadevergoeding vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 19 december 2013 tot aan de dag der algehele voldoening.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op
339,00 (driehonderdnegenendertig euro).
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer 20], ter zake van het bewezen verklaarde een bedrag te betalen van
€ 700,00 (zevenhonderd euro) als vergoeding voor materiële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
14 (veertien) dagen hechtenis, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat voormelde betalingsverplichting ter zake van de materiële schade vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 19 december 2013 tot aan de dag der algehele voldoening.
Bepaalt dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat daarmee de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige economische kamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. N.A. Schimmel, mr. A.P.M. van Rijn en mr. A.M.C.C. Tubbing, in tegenwoordigheid van mr. M.C.W. van der Voort, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 28 juni 2016.
Mr. A.M.C.C. Tubbing is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.
=========================================================================
[....]