In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 28 juni 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep over de aansprakelijkheid van een bestuurder van twee vennootschappen. De zaak betreft de openbare maatschap [X] Accountants & Adviseurs, die vorderingen had op de vennootschappen [Y] B.V. en [Z] B.V. voor onbetaalde facturen. De bestuurder, [geïntimeerde], was tevens enig aandeelhouder van [Y] en bestuurder van [Z]. De vorderingen van [X] werden in eerste aanleg toegewezen tegen de vennootschappen, maar afgewezen tegen [geïntimeerde]. [X] ging in hoger beroep tegen deze afwijzing, stellende dat [geïntimeerde] persoonlijk ernstig verwijtbaar had gehandeld door de activiteiten van de vennootschappen te staken en de aandelen over te dragen aan een derde, terwijl hij wist dat [X] een vordering had op de vennootschappen.
Het hof oordeelde dat er geen persoonlijk ernstig verwijt aan [geïntimeerde] kon worden gemaakt. Het hof stelde vast dat de vennootschappen zich in een slechte financiële situatie bevonden en dat [geïntimeerde] had geprobeerd nieuwe financiering te verkrijgen. De stelling van [X] dat het voor de vennootschappen mogelijk was geweest om nieuwe opdrachten te verwerven, werd onvoldoende onderbouwd. Het hof concludeerde dat [X], als accountant van de vennootschappen, op de hoogte was van hun financiële situatie en dat de grieven van [X] niet konden slagen. Het hof bekrachtigde het vonnis van de kantonrechter en veroordeelde [X] in de kosten van het hoger beroep.