ECLI:NL:GHAMS:2016:2504

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
28 juni 2016
Publicatiedatum
30 juni 2016
Zaaknummer
200.179.220/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestuurdersaansprakelijkheid en persoonlijk ernstig verwijt in faillissement van vennootschappen

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 28 juni 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep over de aansprakelijkheid van een bestuurder van twee vennootschappen. De zaak betreft de openbare maatschap [X] Accountants & Adviseurs, die vorderingen had op de vennootschappen [Y] B.V. en [Z] B.V. voor onbetaalde facturen. De bestuurder, [geïntimeerde], was tevens enig aandeelhouder van [Y] en bestuurder van [Z]. De vorderingen van [X] werden in eerste aanleg toegewezen tegen de vennootschappen, maar afgewezen tegen [geïntimeerde]. [X] ging in hoger beroep tegen deze afwijzing, stellende dat [geïntimeerde] persoonlijk ernstig verwijtbaar had gehandeld door de activiteiten van de vennootschappen te staken en de aandelen over te dragen aan een derde, terwijl hij wist dat [X] een vordering had op de vennootschappen.

Het hof oordeelde dat er geen persoonlijk ernstig verwijt aan [geïntimeerde] kon worden gemaakt. Het hof stelde vast dat de vennootschappen zich in een slechte financiële situatie bevonden en dat [geïntimeerde] had geprobeerd nieuwe financiering te verkrijgen. De stelling van [X] dat het voor de vennootschappen mogelijk was geweest om nieuwe opdrachten te verwerven, werd onvoldoende onderbouwd. Het hof concludeerde dat [X], als accountant van de vennootschappen, op de hoogte was van hun financiële situatie en dat de grieven van [X] niet konden slagen. Het hof bekrachtigde het vonnis van de kantonrechter en veroordeelde [X] in de kosten van het hoger beroep.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht, team I
zaaknummer : 200.179.220/01
zaaknummer rechtbank Amsterdam: 3853353\CV EXPL 15-3689
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 28 juni 2016
inzake
de openbare maatschap [X] ACCOUNTANTS & ADVISEURS,
gevestigd te [vestigingsplaats] , gemeente [gemeente] ,
appellante,
advocaat: mr. J.F.M. Verheij te Amsterdam,
tegen
[geïntimeerde],
wonende te [woonplaats] ,
geïntimeerde,
advocaat: mr. B.R. Capaan te Amsterdam.

1.Het geding in hoger beroep

Partijen worden hierna [X] en [geïntimeerde] genoemd.
[X] is bij dagvaarding van 22 oktober 2015 in hoger beroep gekomen van een vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Amsterdam van 4 september 2015, gewezen tussen, voor zover in hoger beroep nog van belang, [X] als eiseres en [geïntimeerde] als gedaagde. De appeldagvaarding bevat de grieven.
Partijen hebben daarna de volgende stukken ingediend:
- memorie van eis;
- memorie van antwoord met producties.
Partijen hebben de zaak ter zitting van 13 mei 2016 door hun voornoemde advocaten doen bepleiten, beiden aan de hand van pleitnotities die zijn overgelegd. Bij die gelegenheid heeft [X] nadere producties in het geding gebracht.
[X] heeft geconcludeerd dat het hof het bestreden vonnis voor zover gewezen tussen [X] en [geïntimeerde] zal vernietigen en alsnog bij arrest, uitvoerbaar bij voorraad, haar vordering zal toewijzen, met veroordeling van [geïntimeerde] in de kosten van beide instanties, met nakosten en wettelijke rente.
[geïntimeerde] heeft geconcludeerd tot bekrachtiging van het bestreden vonnis, met veroordeling, uitvoerbaar bij voorraad, van [X] in de kosten van (naar het hof begrijpt) het hoger beroep.
Beide partijen hebben bewijs van hun stellingen aangeboden.
Ten slotte is arrest gevraagd.

2.Feiten

De kantonrechter heeft in het vonnis onder 1 (1.1 t/m 1.6) de feiten vastgesteld die hij tot uitgangspunt heeft genomen. Deze feiten zijn tussen partijen niet in geschil zodat zij ook het hof als uitgangspunt dienen.

3.Beoordeling

3.1.
[geïntimeerde] was enig aandeelhouder en bestuurder van [Y] B.V. (‘ [Y] ’), welke vennootschap op haar beurt alle aandelen hield in en bestuurster was van [Z] B.V. (‘ [Z] ’). [geïntimeerde] verrichtte, via [Y] en [Z] , renovatiewerkzaamheden voor een liftenbedrijf. [geïntimeerde] heeft namens [Y] en [Z] aan [X] opdrachten verstrekt tot het verrichten van accountantswerkzaamheden. [Y] heeft facturen van [X] uit de periode april 2012 t/m juli 2014 van in totaal € 7.700,72 onbetaald gelaten. [Z] heeft facturen van [X] uit de periode oktober 2012 t/m april 2014 van in totaal € 2.511,42 onbetaald gelaten. Op 19 maart 2014 heeft [geïntimeerde] bij notariële akte alle aandelen in [Y] overgedragen aan Stichting Wome Beheer. De koopprijs voor de aandelen was € 1,-.
3.2.
Bij inleidende dagvaarding heeft [X] [Y] , [Z] en [geïntimeerde] gedagvaard. Van de beide vennootschappen vorderde zij betaling van haar hiervoor bedoelde facturen (met nevenvorderingen). De kantonrechter heeft deze vorderingen toegewezen. Van [geïntimeerde] vorderde [X] betaling van € 10.212,14 –, de som van de hiervoor genoemde factuurbedragen -, met nevenvorderingen voor zover de vennootschappen nalatig bleken de bedoelde facturen te voldoen. De kantonrechter heeft bij het vonnis de vorderingen tegen beide vennootschappen toegewezen en de vordering van [X] tegen [geïntimeerde] afgewezen.
3.3.
Tegen deze laatste beslissing en de daaraan ten grondslag gelegde overwegingen komt [X] op in hoger beroep. Naar aanleiding van de grieven overweegt het hof als volgt.
3.4.
Zowel in eerste aanleg als in haar grieven heeft [X] zich op het standpunt gesteld dat [geïntimeerde] voor de betaling van de door de beide vennootschappen onbetaald gelaten facturen aansprakelijk is omdat [geïntimeerde] zowel als (indirect) bestuurder als in hoedanigheid van (indirect) aandeelhouder van deze vennootschappen zodanig onzorgvuldig heeft gehandeld tegenover [X] dat hem daarvan een ernstig persoonlijk verwijt valt te maken. Ter zitting in hoger beroep heeft [X] , desgevraagd, bevestigd dat zij haar vordering tegen [geïntimeerde] nog slechts baseert op de stelling dat [geïntimeerde] tegenover haar als (indirect)
bestuurderonrechtmatig heeft gehandeld en dat zij de eerder gestelde aansprakelijkheid van [geïntimeerde] als (indirect)
aandeelhouderals grondslag van haar vordering niet langer handhaaft. Voor zover de grieven gericht zijn tegen het oordeel van de kantonrechter met betrekking tot deze laatste grondslag behoeven zij daarom geen bespreking.
3.5.
De kern van het verwijt van [X] is dat [geïntimeerde] , wetende dat [X] uit hoofde van haar accountantswerkzaamheden een vordering had op de beide vennootschappen, de activiteiten van de vennootschappen niet heeft voortgezet, maar in plaats daarvan deze activiteiten heeft gestaakt en de aandelen aan een derde heeft overgedragen. [X] stelt dat het niet onmogelijk was voor de vennootschappen om voldoende nieuwe opdrachten binnen te halen om de crediteuren te voldoen. [X] wijst er daarbij op dat [geïntimeerde] een eenmanszaak in dezelfde branche is begonnen. Hij wijst er ook op dat [geïntimeerde] wist of redelijkerwijs had moeten begrijpen dat de activiteiten van de vennootschappen na de aandelenoverdracht niet zouden worden voortgezet.
3.6.
Het hof begrijpt het betoog van [X] aldus dat [geïntimeerde] een ernstig persoonlijk verwijt treft op de grond dat hij wist of redelijkerwijze had behoren te begrijpen dat het staken van de activiteiten van de beide vennootschappen tot gevolg zou hebben dat deze hun verplichtingen tegenover [X] niet zouden nakomen en geen verhaal meer zouden bieden voor de als gevolg daarvan voor [X] optredende schade. Dit betoog faalt. Niet bestreden is dat, zoals de kantonrechter heeft overwogen, de beide vennootschappen ten tijde van de aandelenoverdracht in een zeer slechte financiële situatie verkeerden, dat er vanaf 2012 steeds minder werk was en dat [geïntimeerde] (zij het tevergeefs) heeft getracht nieuwe financiering ten behoeve van voornoemde vennootschappen te verkrijgen. [X] heeft haar stelling dat het voor de vennootschappen mogelijk was geweest voldoende nieuwe opdrachten binnen te halen om de crediteuren (zoals ter zitting in hoger beroep naar voren is gekomen: alleen [X] ) te voldoen, onvoldoende toegelicht. Haar stelling dat het op de weg van [geïntimeerde] ligt aan te tonen dat er blijvend geen werk meer was, kan niet als juist worden aanvaard. De enkele omstandigheid dat [geïntimeerde] een eenmanszaak is begonnen, acht het hof als toelichting ontoereikend. Het hof neemt bij het voorgaande, voor zover nodig, in aanmerking dat [X] , als accountant van de beide vennootschappen, als geen ander op de hoogte was van de situatie waarin de beide vennootschappen verkeerden, zodat een nadere onderbouwing van haar stelling kan worden gevergd.
3.7.
Bij pleidooi heeft [X] gesteld dat, indien zij inderdaad de enige onbetaald gebleven crediteur is, het kennelijk selectieve betaalgedrag van de vennootschappen een andere grond is om [geïntimeerde] een ernstig persoonlijk verwijt maken. Dit betoog moet worden aangemerkt als een nieuwe grief, waarvoor in dit stadium van het geding geen plaats meer is. Het hof volgt [X] niet in haar stelling dat zij dit standpunt niet eerder heeft kunnen innemen omdat zij pas bij memorie van antwoord vernam dat zij de enige crediteur was. Ook hier geldt dat [X] als accountant van de beide vennootschappen juist wel daarvan op de hoogte was, althans op de hoogte kon zijn.
3.8.
Op het voorgaande stuiten de grieven af. Bij deze stand van zaken zal het bestreden vonnis worden bekrachtigd, met veroordeling van [X] in de kosten van het hoger beroep.

4.Beslissing

Het hof:
bekrachtigt het bestreden vonnis voor zover gewezen tussen [X] en [geïntimeerde] ;
veroordeelt [X] in de kosten van het hoger beroep en begroot deze kosten tot aan deze uitspraak aan de zijde van [geïntimeerde] op € 311,- wegens verschotten en € 2.682,-wegens salaris;
verklaart deze kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. C.M. Aarts, R.J.F. Thiessen en A.M.A. Verscheure en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 28 juni 2016.