Uitspraak
GERECHTSHOF AMSTERDAM
1.Het geding in hoger beroep
2.De feiten
3.Het geschil in hoger beroep
4.Beoordeling van het hoger beroep
De moeder lijdt aan een ernstige psychiatrische stoornis, gepaard gaande met gedesorganiseerd denken, preoccupaties en magische c.q. waanachtige denkbeelden met moeite met het regelen van alledaagse zaken, niet op tijd kunnen beslissen, ernstig twijfelen, op besluiten terug komen, en niet efficiënt kunnen handelen tot gevolg. Een complicerende factor daarbij is dat de moeder geen ziektebesef en –inzicht heeft. Zij ontkent dat zij lijdt aan een psychiatrische ziekte en wijt de problemen van [de minderjarige] aan de uithuisplaatsing. De kans dat de moeder nu nog ziektebesef zal ontwikkelen wordt nihil geacht. Het ontbreken van ziektebesef komt vaak voor bij psychiatrische stoornissen waarbij ook het denken is aangetast. Bovendien wordt de moeder door haar netwerk bevestigd in haar idee dat zij psychisch niets mankeert.
Ten aanzien van [de minderjarige] blijkt dat hij zowel lichamelijk als psychisch nog een zeer kwetsbaar kind is, dat in oktober 2012 ernstig ondervoed uit huis is geplaatst. Na de uithuisplaatsing heeft [de minderjarige] , door steeds passender voeding, verzorging en opvoeding langzaam een inhaallengtegroei laten zien. Bij [de minderjarige] is sprake van een reactieve hechtingsstoornis van het geremde type. De oorzaak van de reactieve hechtingsstoornis ligt in eerdere, onbedoelde, pathogene zorg. Deze hechtingsstoornis neemt, doordat [de minderjarige] in een veilige, gestructureerde, pedagogisch adequate en verrijkte omgeving verblijft, langzaam af. De huidige positieve ontwikkeling van de gehechtheid van [de minderjarige] is echter nog wel heel broos en kan zo weer verstoord worden, mede door de grote loyaliteitsproblemen. Ten aanzien van de opvoedingsbehoeften van [de minderjarige] blijkt dat hij veel veiligheid, duidelijkheid en voorspelbaarheid nodig heeft. Tevens heeft hij een omgeving nodig waarin hij goede, passende voeding en goede lichamelijke verzorging krijgt en op passende wijze gestimuleerd wordt in zijn cognitieve, spraaktaal-, motorische en sociaal-emotionele ontwikkeling. Terugplaatsing van [de minderjarige] bij de moeder kan niet in zijn belang worden geacht. [de minderjarige] heeft, gelet op zijn kwetsbaarheid, behoefte aan een adequate, op zijn behoefte afgestemde opvoedingsomgeving en aan opvoeders die sensitief zijn voor zijn ontwikkelingsbehoeften. Het is voor hem van groot belang dat er duidelijkheid is over waar hij de komende jaren woont en wie zijn opvoeders zijn, aldus de onderzoeker van het NIFP.