ECLI:NL:GHAMS:2016:2411

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
22 juni 2016
Publicatiedatum
24 juni 2016
Zaaknummer
23-000556-15
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vonnis politierechter inzake vreemdelingenbewaring en inreisverbod

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 22 juni 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam. De verdachte, geboren in Suriname, verbleef op 26 januari 2015 als vreemdeling in Nederland, terwijl hij wist dat er een inreisverbod tegen hem was uitgevaardigd. De politierechter had de verdachte in eerste aanleg veroordeeld tot een gevangenisstraf van één maand, maar de verdachte ging in hoger beroep. Tijdens de zitting in hoger beroep op 8 juni 2016 heeft de raadsvrouw van de verdachte betoogd dat het inreisverbod onrechtmatig was, verwijzend naar een uitspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie. Het hof overwoog dat het inreisverbod in deze zaak niet onrechtmatig was, omdat het een korter inreisverbod betrof dan in de aangehaalde zaak. Het hof achtte het bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde had begaan, maar oordeelde dat het opleggen van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf in strijd was met de Terugkeerrichtlijn, aangezien de terugkeerprocedure niet volledig was doorlopen. Het hof vernietigde het vonnis van de politierechter en besloot dat er geen straf of maatregel opgelegd zou worden aan de verdachte.

Uitspraak

parketnummer: 23-000556-15
datum uitspraak: 22 juni 2016
TEGENSPRAAK (gemachtigd raadsvrouw)
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 5 februari 2015 in de strafzaak onder parketnummer 13-701151-15 tegen
[verdachte],
geboren te Distrikt [geboorteplaats] (Suriname) op [geboortedag] 1970,
thans uit anderen hoofde gedetineerd in Detentiecentrum Rotterdam te Rotterdam.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 8 juni 2016 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de raadsvrouw naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 26 januari 2015 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, als vreemdeling heeft verbleven, terwijl hij wist of ernstige reden had te vermoeden dat hij op grond van artikel 67 van de Vreemdelingenwet 2000, in elk geval op grond van enig wettelijk voorschrift, tot ongewenst vreemdeling was verklaard OF terwijl tegen hem een inreisverbod was uitgevaardigd met toepassing van artikel 66a, zevende lid, van de Vreemdelingenwet 2000.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot een andere beslissing komt dan de politierechter.

Bespreking ter terechtzitting in hoger beroep gevoerd verweer

De raadsvrouw heeft ter terechtzitting in hoger beroep gesteld dat het inreisverbod dat aan de verdachte is uitgevaardigd onrechtmatig is en de verdachte op die grond dient te worden vrijgesproken. Hiertoe is aangevoerd dat het inreisverbod in strijd is met de uitspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 11 juni 2015 (zaak C-554/13, bekend als “Zh. en O.”) en dat de daarin geformuleerde criteria tevens gelden voor inreisverboden met een duur van vijf jaar of korter, zoals in het geval van de verdachte aan de orde is.
Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
Bij beschikking van 7 juli 2014 is aan de verdachte, na een eerder opgelegd inreisverbod voor de duur van 2 jaren, op grond van artikel 66a van de Vreemdelingenwet 2000 een inreisverbod opgelegd voor de duur van 3 jaren.
In de onderhavige situatie kan het hof in hetgeen is aangevoerd noch anderszins enig aanknopingspunt vinden voor de conclusie dat het inreisverbod onrechtmatig is. Het betreft hier een andere situatie dan die in de uitspraak van “Zh. en O.” aan de orde was. De onderhavige zaak valt buiten de reikwijdte van die uitspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie, nu hierbij geen inreisverbod voor de duur van 10 jaren, maar een inreisverbod voor de duur van 3 jaren is uitgevaardigd.
Het verweer wordt derhalve verworpen.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 26 januari 2015 te Amsterdam als vreemdeling heeft verbleven terwijl hij wist dat tegen hem een inreisverbod was uitgevaardigd met toepassing van artikel 66a, zevende lid, van de Vreemdelingenwet 2000.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het aanwenden van een rechtsmiddel zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert op:
als vreemdeling in Nederland verblijven, terwijl hij weet of ernstige reden heeft te vermoeden, dat tegen hem een inreisverbod is uitgevaardigd met toepassing van artikel 66a, zevende lid, van de Vreemdelingenwet 2000.
Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Toepassing van artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht

De politierechter in de rechtbank Amsterdam heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezen verklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van één maand met aftrek van de tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht.
Tegen voormeld vonnis is door de verdachte hoger beroep ingesteld.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte schuldig zal worden verklaard zonder oplegging van straf of maatregel.
Het hof acht het raadzaam te bepalen dat geen straf of maatregel wordt opgelegd en heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
Het opleggen van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf aan een tot ongewenst vreemdeling verklaarde onderdaan van een derde land in de zin van artikel 3 van de Terugkeerrichtlijn die, zonder geldige reden om niet terug te keren, illegaal in Nederland verblijft, is strijdig met de Terugkeerrichtlijn indien de stappen van de in de richtlijn vastgelegde terugkeerprocedure nog niet zijn doorlopen. Een strafoplegging kan de verwezenlijking van de met deze richtlijn nagestreefde doelstelling, te weten de invoering van een doeltreffend beleid van verwijdering en terugkeer van illegaal verblijvende onderdanen van derde landen, immers in gevaar brengen. Het hof dient derhalve bij de strafoplegging te beoordelen of de terugkeerprocedure kan worden geacht te zijn doorlopen.
Tijdens de terechtzitting in hoger beroep van 8 juni 2016 heeft de advocaat-generaal medegedeeld dat de verdachte op dat moment in vreemdelingenbewaring verbleef in het detentiecentrum Rotterdam, hetgeen het hof voorts kan afleiden uit de “registratiekaart vreemdeling”, die door de advocaat-generaal op 3 juni 2016 aan het hof en de raadsvrouw is toegezonden.
Gelet op het voorgaande is de terugkeerprocedure niet geheel doorlopen en verzet de Terugkeerrichtlijn (Richtlijn 2008/115/EG van het Europees Parlement en de Raad van 16 december 2008 over gemeenschappelijke normen en procedures in de lidstaten voor de terugkeer van onderdanen van derde landen die illegaal op hun grondgebied verblijven) zich in dit geval tegen oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf, waardoor het hof op de voet van artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht zal bepalen dat aan de verdachte geen straf of maatregel zal worden opgelegd.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Bepaalt dat ter zake van het bewezen verklaarde geen straf of maatregel wordt opgelegd.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. F.M.D. Aardema, mr. A.D.R.M. Boumans en mr. W.M.C. Tilleman, in tegenwoordigheid van mr. L.M. Schoutsen, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 22 juni 2016.
=========================================================================
[....]