ECLI:NL:GHAMS:2016:2385

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
21 juni 2016
Publicatiedatum
23 juni 2016
Zaaknummer
200.167.265/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid van ING Bank N.V. voor fraude met bankpas en schadevergoeding

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [appellant] tegen ING Bank N.V. inzake een schadevergoeding van € 29.861,12 die [appellant] vordert na frauduleuze afschrijvingen van zijn bankrekening. De rechtbank had eerder geoordeeld dat ING niet aansprakelijk was voor de schade, omdat de omstandigheden die tot de schade hebben geleid, voor een deel aan [appellant] zelf te wijten waren. Het hof bevestigt deze beslissing en oordeelt dat ING niet tekort is geschoten in haar zorgplicht. Het hof stelt vast dat [appellant] in 2000 een bankrekening heeft geopend en in 2012 een nieuwe bankpas heeft aangevraagd, die naar zijn oude adres is gestuurd. De bankpas is opgehaald door iemand die zich als [appellant] heeft gepresenteerd. Het hof concludeert dat ING voldoende maatregelen heeft genomen om de identiteit van de rekeninghouder vast te stellen en dat [appellant] zelf ook verantwoordelijk is voor het veilig omgaan met zijn post. De vordering van [appellant] wordt afgewezen, en het hof bekrachtigt het vonnis van de rechtbank, waarbij [appellant] in de proceskosten wordt veroordeeld.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht, team I
zaaknummer: 200.167.265/01
zaak-/rolnummer rechtbank Amsterdam: C/13/557149 / HA ZA 14-32
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 21 juni 2016
inzake
[appellant],
wonende te [plaats] , [land] ,
appellant,
advocaat: mr. J. Veenis te Amsterdam,
tegen:
de naamloze vennootschap
ING BANK N.V.,
gevestigd te Amsterdam,
geïntimeerde,
advocaat: mr. I.M.C.A. Reinders Folmer te Amsterdam.

1.Het geding in hoger beroep

Partijen worden hierna [appellant] en ING genoemd.
[appellant] is bij dagvaarding van 6 maart 2015, hersteld bij exploot van 25 maart 2015 in hoger beroep gekomen van een vonnis van de rechtbank Amsterdam van 10 december 2014, gewezen tussen hem als eiser en ING als gedaagde.
Partijen hebben daarna de volgende stukken ingediend:
- memorie van grieven, met producties;
- memorie van antwoord.
Partijen hebben de zaak ter zitting van 20 mei 2016 doen bepleiten, [appellant] door zijn hiervoor genoemde advocaat en ING door mr. J.L. Pijnse van der Aa, advocaat te Amsterdam, ieder aan de hand van pleitnotities die zijn overgelegd.
[appellant] heeft bij die gelegenheid nog producties in het geding gebracht (genummerd 6 en 7).
Ten slotte is arrest gevraagd.
[appellant] heeft geconcludeerd dat het hof het bestreden vonnis zal vernietigen en - uitvoerbaar bij voorraad - alsnog zijn vordering zal toewijzen, met beslissing over de proceskosten, met nakosten en rente.
ING heeft geconcludeerd tot bekrachtiging van het bestreden vonnis, met - uitvoerbaar bij voorraad - beslissing over de proceskosten.
Beide partijen hebben in hoger beroep bewijs van hun stellingen aangeboden.

2.Feiten

2.1.
De rechtbank heeft in het bestreden vonnis onder 2.1 tot en met 2.15 de feiten opgesomd die tussen partijen vaststaan. Deze feiten zijn in hoger beroep niet in geschil, zodat het hof daarvan als vaststaand zal uitgaan. Het gaat in deze zaak om het volgende.
2.2.
[appellant] heeft in 2000 een bankrekening geopend bij de Postbank, de rechtsvoorgangster van ING. Op het aanvraagformulier heeft hij, voor zover hier van belang, ingevuld dat hij een giropas wenst te ontvangen, dat hij woont op het adres Hoeksewaard 91 te Amstelveen en de Israëlische nationaliteit heeft. Op het aanvraagformulier is tevens het paspoortnummer van [appellant] vermeld.
2.3.
[appellant] heeft ervoor gekozen om maandelijks een gratis papieren rekeningafschrift te ontvangen in de woning op het door hem bij de aanvraag opgegeven adres in Amstelveen (hierna: de woning). Sinds het overlijden van de vader van [appellant] is de woning gezamenlijk eigendom van de moeder van [appellant] , zijn broer [A] en hemzelf. Zij wonen geen van drieën in de woning. De woning - die onderdeel uitmaakt van een appartementencomplex - wordt verhuurd.
2.4.
Op enig moment is [appellant] in Tel Aviv (Israël) gaan wonen. Hij heeft geen adreswijziging aan ING of haar rechtsvoorgangster gezonden. [appellant] is al jaren niet meer in Nederland geweest.
2.5.
In oktober 2012 is voor de bankrekening van [appellant] telefonisch een bankpas aangevraagd. ING heeft deze bankpas op 9 oktober 2012 gezonden naar het adres Hoeksewaard 91 te Amstelveen. Tevens heeft ING separaat een afhaalbericht voor de bijbehorende pincode gezonden naar hetzelfde adres.
2.6.
Degene die de pincode bij een filiaal van ING is komen ophalen, heeft zich aan de hand van een Nederlands rijbewijs geïdentificeerd als [appellant] . De betreffende bankmedewerker heeft gecontroleerd of het rijbewijs als gestolen of vermist was opgegeven. Dat bleek niet het geval te zijn.
2.7.
Medio oktober 2012 bedroeg het saldo op de bankrekening ruim € 20.000,00. In de periode van 20 oktober 2012 tot en met 2 mei 2013 is een totaalbedrag van € 29.861,12 afgeschreven waarvan € 22.609,50 in de periode van 20 oktober 2012 tot 16 november 2012. Op 20 oktober en op 22 oktober 2012 zijn respectievelijk € 10.000,00 en € 9.000,00 cash opgenomen bij een filiaal van ING.
2.8.
Op 3 mei 2013 heeft ING een telefonische melding ontvangen van fraude met de bankrekening. Het is onbekend wie deze melding heeft gedaan.
2.9.
Op 7 mei 2013 is namens [appellant] een formulier ‘Schade met ING-producten’ ingevuld en aan ING toegezonden. Op 14 juni 2013 heeft de broer van [appellant] , namens [appellant] , bij de politie aangifte gedaan van fraude.
2.10.
Namens [appellant] is de aangifte aan ING toegezonden. [appellant] heeft bij ING aanspraak gemaakt op betaling van de hiervoor genoemde bedragen die volgens hem ten onrechte van zijn bankrekening zijn afgeschreven. ING heeft meegedeeld daartoe niet bereid te zijn.

3.Beoordeling

3.1.
In dit geding vordert [appellant] bij wijze van schadevergoeding het hiervoor genoemde bedrag van € 29.861,12 in hoofdsom, te vermeerderen met wettelijke rente, buitengerechtelijke kosten en proceskosten. De rechtbank is tot het oordeel gekomen dat ook als (veronderstellenderwijs) wordt aangenomen dat de afboeking van de bedragen van de bankrekening van [appellant] het gevolg is van fraude en ING op grond van de algemene voorwaarden aansprakelijk is voor de daardoor veroorzaakte schade, ING niet tot schadevergoeding is gehouden. Op grond van de causale afweging van artikel 6:101 BW moet volgens de rechtbank alsdan worden aangenomen dat de verschillende omstandigheden die aan het ontstaan van de schade hebben bijgedragen ieder voor de helft aan partijen kunnen worden toegerekend, terwijl de billijkheid eist dat de schade geheel voor rekening blijft van [appellant] .
3.2.
Tegen deze beslissing en de daaraan ten grondslag gelegde motivering komt [appellant] met zijn grieven op. De grieven 2 tot en met 5 zien op de door de rechtbank aangenomen ‘eigen schuld’ van [appellant] . Als deze grieven zouden slagen, dient het hof alsnog het primaire verweer van ING te behandelen dat zij niet toerekenbaar is tekortgeschoten en niet onrechtmatig jegens [appellant] heeft gehandeld. Het hof ziet aanleiding eerst dit primaire verweer te behandelen.
3.3.
[appellant] onderscheidt in de memorie van grieven twee ‘fatale gebeurtenissen’ die hebben geleid tot de geldopnames van de bankrekening, in verband waarmee [appellant] schadevergoeding vordert van ING. Dit betreft enerzijds het honoreren door ING van de telefonische aanvraag van een nieuwe bankpas en anderzijds het verstrekken van de pincode aan degene die zich aan de balie van een filiaal van ING als de rekeninghouder had gepresenteerd. [appellant] stelt dat het door ING gehanteerde systeem te fraudegevoelig is, zodat zij is tekortgeschoten in de nakoming van haar contractuele verplichtingen, bancaire zorgplicht, dan wel onrechtmatig jegens hem heeft gehandeld. [appellant] verwijst naar publicaties over andere vergelijkbare fraudegevallen waarin telefonisch een bankpas is aangevraagd, deze is onderschept en vervolgens een pincode is afgehaald met gebruikmaking van een vervalst identiteitsbewijs. [appellant] meent dat ING bij een telefonische aanvraag van een bankpas een nadere verificatie van de aanvraag diende uit te voeren, door – naar het hof begrijpt – telefonisch contact op te nemen met de rekeninghouder. Daarnaast stelt [appellant] dat ING bij het afhalen van de pincode en de geldopnames het getoonde rijbewijs had moeten controleren bij de RDW en deze had moeten vergelijken met een kopie van het identiteitsbewijs van de rekeninghouder dat ING in haar administratie beschikbaar diende te hebben.
3.4.
Het hof overweegt het volgende. ING stuurde per separate post de telefonisch aangevraagde bankpas en een afhaalbericht voor de pincode naar het door [appellant] zelf opgegeven adres. Als onvoldoende bestreden moet in hoger beroep worden uitgegaan van de vaststelling van de rechtbank dat aan de balie van een filiaal van ING het getoonde rijbewijs is bekeken, de pasfoto is vergeleken met degene die aan de balie stond, de op het rijbewijs vermelde naam en geboortedatum zijn vergeleken met de bij ING bekende gegevens van [appellant] en is gecontroleerd of het getoonde rijbewijs als gestolen of vermist was opgegeven. Verder zijn de betaalpas en het afhaalbericht – die naar het door [appellant] opgegeven adres waren verstuurd – gecontroleerd en is het afhaalbericht in ontvangst genomen.
3.5.
In het per separate post toesturen van de bankpas en het afhaalbericht voor de pincode naar het door de klant zelf opgegeven adres, ligt al een veiligheidsmaatregel besloten. ING heeft – onweersproken – erop gewezen dat een rekeninghouder verplicht is zorgvuldig en veilig met post om te gaan, waaruit volgt dat een rekeninghouder zoveel als mogelijk moet voorkomen dat de post in verkeerde handen komt.
3.6.
Voor zover [appellant] stelt dat van ING verwacht mocht worden dat zij – zoals ABN Amro doet – de telefonische aanvraag van de bankpas verifieert door contact op te nemen met de rekeninghouder, heeft ING terecht erop gewezen dat [appellant] niet uiteenzet hoe die verificatieprocedure er precies uitziet. Bij gebreke daarvan kan het hof niet beoordelen of die procedure in redelijkheid van ING mocht worden verlangd, bijvoorbeeld omdat daardoor in relevante mate het risico op fraude zou zijn verkleind. Deze stelling van [appellant] faalt aldus, omdat deze niet voldoende is gemotiveerd.
3.7.
Voor het overige staat of valt de fraudebestendigheid van de door ING gehanteerde procedure uiteindelijk met de wijze waarop aan de balie van een filiaal de identiteit wordt vastgesteld van degene die zich als rekeninghouder presenteert. [appellant] stelt aan de hand van een uitdraai van de website van de RDW van 24 juni 2015 (productie 5 bij memorie van grieven) dat de RDW een dienst aanbiedt die het mogelijk maakt om online de echtheid van een rijbewijs te controleren aan de hand van het rijbewijsnummer en de geboortedatum. ING heeft bestreden dat die mogelijkheid in de relevante periode reeds beschikbaar was. [appellant] meent dat deze betwisting van ING als een onvoldoende gemotiveerde betwisting moet worden aangemerkt, maar het hof volgt hem daarin niet. Het lag op de weg van [appellant] om voldoende gemotiveerd te stellen dat ING in de relevante periode (eind 2012 / begin 2013) de echtheid van het identiteitsbewijs op andere wijze kon controleren dan zij heeft gedaan en dat dat ook van haar mocht worden verlangd. Nu [appellant] dat niet heeft gedaan, moet ervan worden uitgegaan dat ING, bij de vaststelling van de identiteit van degene die zich bij het ophalen van de pincode als rekeninghouder had gepresenteerd, datgene heeft gedaan wat binnen haar toenmalige mogelijkheden lag en dat zij op basis daarvan redelijkerwijs niet behoefde aan te nemen dat het getoonde rijbewijs vals was.
3.8.
ING heeft toegelicht dat zij bij het openen van een bankrekening de identiteit van de aanvrager vaststelt aan de hand van een identiteitsbewijs – zoals ook toezichtrechtelijk is vereist – maar geen kopie daarvan bewaart. Met ING is het hof van oordeel dat ING daarmee niet in strijd heeft gehandeld met de op haar jegens [appellant] rustende zorgplicht. Niet kan worden aangenomen dat ING was gehouden een kopie van het identiteitsbewijs te bewaren voor een eventuele identificatie in de toekomst, zoals bijvoorbeeld bij het afhalen van een pincode of het contant opnemen van grote geldbedragen. ING mag voor zulke handelingen in beginsel volstaan met het vaststellen van de identiteit aan de hand van een dan getoond identiteitsbewijs, in combinatie met een vergelijking van de op het identiteitsbewijs vermelde gegevens met die in de administratie van ING zijn opgenomen. Een identiteitsbewijs is immers een zelfstandig middel om iemands identiteit vast te stellen. Niet kan worden aanvaard dat ING alleen mocht uitgaan van de authenticiteit van het rijbewijs als zij deze had vergeleken met een kopie van een paspoort zoals dat is getoond door [appellant] in 2000 in het kader van het openen van de bankrekening.
3.9.
Al het voorgaande leidt tot de conclusie dat hetgeen [appellant] heeft aangevoerd – onder andere in het kader van grief 1 – niet kan leiden tot de conclusie dat ING in de gegeven omstandigheden anders had behoren te handelen dan zij heeft gedaan. De vordering die is gegrond op een tekortkoming in de nakoming of een onrechtmatige daad is niet toewijsbaar. Bij deze stand van zaken heeft [appellant] geen belang bij de behandeling van de grieven 2 tot en met 5 die zien op de toepassing van artikel 6:101 BW.
3.10.
Grief 6 ziet op het zelfstandige verwijt dat ING kenbaar ongebruikelijke transacties heeft laten plaatsvinden zonder in te grijpen en/of niet de beschikking heeft over relevante gegevens van de fraudeur, waaronder video-opnamen bij geldopnames, waardoor diens identiteit niet valt te achterhalen. De rechtbank heeft deze stellingen als onvoldoende gemotiveerd afgewezen.
3.11.
De argumenten die [appellant] aanvoert ter onderbouwing van grief 6 zijn in belangrijke mate dezelfde als die zijn aangevoerd ter motivering van de hiervoor besproken gestelde tekortkoming dan wel onrechtmatige daad van ING. Nu reeds is overwogen dat die argumenten niet kunnen leiden tot aansprakelijkheid van ING, faalt in zoverre ook grief 6. Over blijft de vraag of ING had moeten merken dat op de bankrekening ongebruikelijke en daarmee opvallende transacties werden verricht en of ING was gehouden een video-opname te bewaren van een geldopname op 2 mei 2013 bij een pinautomaat (memorie van grieven onder 54).
3.12.
In het voorgaande is reeds overwogen dat ING niet behoefde aan te nemen dat het getoonde rijbewijs vals was. Dit betekent dat zij redelijkerwijs ervan mocht uitgaan met een klant van doen te hebben. Daarmee was geen reden te veronderstellen dat de transacties ongebruikelijk waren. Ten aanzien van de niet-bewaarde camera-beelden heeft [appellant] onvoldoende toegelicht dat en waarom die tekortkoming tot toewijzing van de door hem gevorderde schadevergoeding kan leiden, zodat de rechtbank terecht in r.o. 4.8 heeft overwogen dat de stellingen van [appellant] het gevorderde niet kunnen dragen. Grief 6 faalt.
3.13.
[appellant] heeft bewijs aangeboden, maar het aangeboden bewijs kan niet leiden tot andere beslissingen in deze zaak. Het bewijsaanbod wordt daarom als niet ter zake dienend gepasseerd.
3.14.
De grieven kunnen niet leiden tot vernietiging van het bestreden vonnis. Het vonnis waarvan beroep zal worden bekrachtigd. [appellant] zal als in het ongelijk gestelde partij worden verwezen in de kosten van het geding in hoger beroep.

4.Beslissing

Het hof:
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep;
veroordeelt [appellant] in de kosten van het geding in hoger beroep, tot op heden aan de zijde van ING begroot op € 1.937,00 aan verschotten en € 3.474,00 voor salaris advocaat;
verklaart de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. J.W. Hoekzema, A.S. Arnold en J.F. Aalders en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 21 juni 2016.