ECLI:NL:GHAMS:2016:2382

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
21 juni 2016
Publicatiedatum
23 juni 2016
Zaaknummer
200.153.384/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake betaling van bouwrijp maken kavel met geschil over overeengekomen richtprijs

In deze zaak gaat het om een hoger beroep dat is ingesteld door [appellant] en Damiaan B.V. tegen [geïntimeerde] over de betaling voor het bouwrijp maken van een kavel. Het Gerechtshof Amsterdam heeft op 21 juni 2016 uitspraak gedaan in deze zaak, die een vervolg is op een tussenarrest van 15 september 2015. In dat tussenarrest werd [appellant] toegelaten tot het leveren van bewijs voor zijn stelling dat er een richtprijs van € 5.000,- à € 6.000,- was overeengekomen tussen hem en [geïntimeerde]. Echter, [appellant] heeft afgezien van nadere bewijslevering, waarna het hof arrest heeft gevraagd.

De feiten van de zaak zijn als volgt: [appellant] heeft in 2009/2010 [geïntimeerde] mondeling opdracht gegeven tot het bouwrijp maken van een kavel. [geïntimeerde] heeft op zijn beurt een aannemer ingeschakeld om deze werkzaamheden uit te voeren. De kantonrechter te Haarlem heeft [geïntimeerde] veroordeeld tot betaling aan de aannemer, en [geïntimeerde] heeft vervolgens een vordering ingesteld tegen [appellant] voor de kosten die hij heeft moeten maken. [appellant] heeft zich verweerd door te stellen dat er een richtprijs was overeengekomen, maar het hof heeft geoordeeld dat hij hierin niet is geslaagd.

Het hof heeft vastgesteld dat er geen bewijs is geleverd voor de gestelde richtprijs en dat [geïntimeerde] recht heeft op een redelijke prijs op basis van artikel 7:752 BW. De vordering van [geïntimeerde] is in hoger beroep beoordeeld, waarbij het hof concludeert dat de vordering van [geïntimeerde] van € 18.519,95 redelijk is. Het hof heeft de eerdere veroordeling van Damiaan tot betaling van enig bedrag vernietigd en de vordering van [geïntimeerde] tegen Damiaan afgewezen, terwijl het vonnis voor het overige is bekrachtigd. Tevens zijn de proceskosten in beide instanties toegewezen.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht, team I
zaaknummer : 200.153.384/01
zaaknummer rechtbank Alkmaar : 429381/CV EXPL 13-479
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 21 juni 2016
inzake
[appellant],
wonend te [woonplaats], gemeente [gemeente]
appellant,
advocaat: mr. J. de Haan te Alkmaar,
alsmede
DAMIAAN B.V.,
gevestigd te Maarssen,
appellante,
advocaat: mr. J. de Haan te Alkmaar,
tegen
[geïntimeerde],
wonend te [woonplaats], gemeente [gemeente]
geïntimeerde,
advocaat: mr. G.M. Terlingen te Hoorn.

1.Het geding in hoger beroep

Partijen worden hierna [appellant], Damiaan en [geïntimeerde] genoemd.
Op 15 september 2015 heeft het hof een tussenarrest uitgesproken. In dit arrest is [appellant] toegelaten tot nader bewijs van zijn stelling dat een richtprijs van € 5.000,- à € 6.000,- is overeengekomen tussen [geïntimeerde] en [appellant]. [appellant] heeft laten weten af te zien van nadere bewijslevering. Vervolgens is arrest gevraagd.

2.Beoordeling

2.1
[appellant] heeft in 2009/2010 [geïntimeerde] mondeling opdracht gegeven tot het bouwrijp maken van een kavel aan [straat] te [plaats] (verder: het kavel). [geïntimeerde] op zijn beurt heeft [aannemer] opdracht gegeven tot het bouwrijp maken van het kavel. De kantonrechter te Haarlem heeft [geïntimeerde] veroordeeld tot betaling aan [aannemer] van een bedrag van € 18.591,40, nadat [geïntimeerde] [aannemer] al een bedrag had betaald van € 5.725,48. Aan deze betalingen liggen facturen van [aannemer] ter zake van het bouwrijp maken van genoemd kavel ten grondslag. Het totale door [geïntimeerde] aan [aannemer] betaalde bedrag is derhalve € 24.316,88 (inclusief BTW).
2.2
De huidige vordering van [geïntimeerde] op [appellant] is gebaseerd op hetgeen [geïntimeerde] aan [aannemer] heeft moeten betalen, verhoogd met een opslag. [appellant] heeft zich tegen die vordering verweerd en daartoe aangevoerd dat hij met [geïntimeerde] een richtprijs van € 5.000 à € 6.000,- was overeengekomen en voorts dat de declaraties van [geïntimeerde] ongerijmdheden vertonen. [geïntimeerde] heeft het met [appellant] overeengekomen zijn van genoemde richtprijs betwist, waarna [appellant] door de kantonrechter in de gelegenheid is gesteld het overeengekomen zijn van een richtprijs te bewijzen. Nadat [appellant], die had aangeboden als getuige te worden gehoord, zonder geldige en onderbouwde redenen niet was verschenen op de daartoe vastgestelde datum van het getuigenverhoor, heeft de kantonrechter in het bestreden vonnis [appellant] niet geslaagd geacht in de bewijsopdracht. De kantonrechter heeft voorts overwogen dat de bezwaren van [appellant] tegen de door [geïntimeerde] ingediende nota’s onvoldoende concreet en onderbouwd waren en heeft [appellant] veroordeeld tot betaling van € 18.519,95 aan [geïntimeerde].
2.3
[appellant] heeft in hoger beroep geen gebruik gemaakt van de mogelijkheid tot het leveren van nader bewijs dat met [geïntimeerde] een richtprijs van € 5.000 à € 6.000 voor het bouwrijp maken van het kavel was overeengekomen. [geïntimeerde] heeft betwist dat tussen partijen een richtprijs gold. Bij gebreke van bewijs moet deze stelling van [appellant] derhalve als onbewezen worden verworpen, zodat de grieven 4 en 5 falen. Nu ervan moet worden uitgegaan dat geen richtprijs of vaste prijs is overeengekomen, heeft [geïntimeerde] gelet op artikel 7:752 BW recht op een redelijke prijs.
2.4
De opdracht van [appellant] aan [geïntimeerde] had als inhoud het bouwrijp maken van het kavel. [geïntimeerde] heeft een zelfde opdracht gegeven aan [aannemer]. [aannemer] heeft het kavel bouwrijp gemaakt en [geïntimeerde] daarvoor gespecificeerde nota’s gestuurd voor een totaal bedrag van € 24.316,88 (inclusief BTW). De kantonrechter heeft het door [aannemer] van [geïntimeerde] gevorderde bedrag toegewezen. Het hof constateert dat de facturen welke [aannemer] aan [geïntimeerde] heeft gestuurd alle betrekking hebben op het afgraven en afvoeren van grond en daarmee strookten met de werkzaamheden die [geïntimeerde] voor [appellant] diende te verrichten. [appellant] heeft in hoger beroep nog aangevoerd dat er een verschil bestaat tussen de door [aannemer] genoemde hoeveelheid afgevoerde grond en de door [geïntimeerde] gedeclareerde afgevoerde grond. [geïntimeerde] heeft daarvoor een verklaring gegeven inhoudend dat [appellant] hem zelf heeft gevraagd dit verschil op te voeren. [appellant] heeft gesteld dat de prijs per m3 afgevoerde grond onbegrijpelijk is, maar dat niet verder onderbouwd. Het hof is van oordeel dat [appellant] aldus een onvoldoende concrete onderbouwing heeft gegeven van zijn bezwaren tegen de nota’s van [geïntimeerde]. [geïntimeerde] vordert thans een resterende hoofdsom van € 18.519,95. Tezamen met de door [geïntimeerde] al ontvangen € 5.000,- komt dat neer op een totaal van € 23.519,95, hetgeen minder is dan hetgeen door [geïntimeerde] in totaal aan [aannemer] is betaald. De conclusie is dat de door [geïntimeerde] van [appellant] gevorderde resterende hoofdsom van € 18.519,95 redelijk is. Het oordeel van de kantonrechter tot toewijzing van het volledige door [geïntimeerde] van [appellant] gevorderde bedrag is daarom juist. Ook grief 6 faalt.
2.5
Zoals in het tussenarrest is overwogen slaagt grief 2, die immers gericht is tegen de veroordeling van Damiaan tot enige betaling aan [geïntimeerde].
2.6
De conclusie is dat grief 2 slaagt en dat de overige grieven falen. [geïntimeerde] wordt veroordeeld in de proceskosten in beide instanties in het geschil tussen hem en Damiaan. [appellant] wordt veroordeeld in de proceskosten in hoger beroep in het geschil tussen hem en [geïntimeerde].

3.Beslissing

Het hof:
vernietigt het bestreden vonnis voor zover Damiaan is veroordeeld tot betaling van enig bedrag;
in zoverre opnieuw rechtdoende:
wijst de vordering van [geïntimeerde] tegen Damiaan alsnog af;
bekrachtigt het vonnis voor het overige;
veroordeelt [geïntimeerde] in de kosten van het geding in beide instanties, in eerste aanleg aan de zijde van Damiaan begroot op € 900,- voor salaris en in hoger beroep tot op heden op € 93,80 aan verschotten en € 894,- voor salaris;
verklaart deze kostenveroordelingen uitvoerbaar bij voorraad;
veroordeelt [appellant] in de kosten van het geding in hoger beroep, tot op heden aan de zijde van [geïntimeerde] begroot op € 704,- aan verschotten en € 894,- voor salaris.
Dit arrest is gewezen door mrs. C.M. Aarts, R.J.F. Thiessen en G.C. Boot en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 21 juni 2016.