Uitspraak
1.[geïntimeerde sub 1] ,
[geïntimeerde sub 2],
1.Verder verloop van het geding in hoger beroep
2.De verdere beoordeling
Begin 2011 heeft de heer [C] van kantoor [plaats ] mij gebeld om zich voor te stellen. Tot dan toe bankierde ik met mijn onderneming bij ABN AMRO in [plaats ] . [plaats ] viel onder kantoor [plaats ] . [B] zat bij het gesprek dat ik met [C] voerde en hij vond het niet nodig dat [C] zich voor kwam stellen omdat [A] zaken deed met ABN AMRO in [plaats ] . Ik vond het wel fatsoenlijk om [C] te vertellen over de huidige situatie. Hij is naar kantoor gekomen in [plaats ] en daar hebben [B] en ik met hem gesproken. Toen heb ik ook een presentatie gegeven over twee gecertifieerde producten om offshore eilanden schoon te maken. In verband met de verkoop van die producten kwam ook de financiering aan bod. [C] noemde een nieuwe kredietvorm; het zogenoemde innovatief krediet met staatsgarantie. Dat krediet was zo nieuw dat [C] zich nog niet geheel had ingelezen. Ik heb toen gezegd dat hij wat het krediet betreft het maar moest uitzoeken met [B] en [A] . Daarna heb ik me nergens mee bemoeid. [A] en [B] regelden alles. Bij mijn weten heb ik [C] daarna niet meer ontmoet. Bij dat eerste gesprek zijn geen details verteld over het nieuwe krediet. Hij vertelde dat het krediet geschikt was voor het opzetten van export en voor het verkrijgen van een grotere omzet.
(…)
Ik heb twee handtekeningen gezien op de overeenkomst maar ik weet niet van wie die waren. Ik weet ook niet welke bladzijde het was.”