ECLI:NL:GHAMS:2016:2343

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
21 juni 2016
Publicatiedatum
21 juni 2016
Zaaknummer
200.002.097/02 en 200.002.104/02
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Verwijzing na Hoge Raad
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Incidenten tot bepaling van de omvang van de rechtsstrijd na verwijzing in de zaak Yukos

In deze zaak, die voor het Gerechtshof Amsterdam is behandeld, zijn incidentele vorderingen ingediend door Promneftstroy c.s. en [bestuurder S] met betrekking tot de omvang van de rechtsstrijd na verwijzing. De zaak betreft de rechtsstrijd rondom Yukos Finance B.V. en de gevolgen van het faillissement van OAO Yukos Oil Company. Het hof heeft in eerdere arresten geoordeeld dat het faillissementsvonnis van Yukos Oil niet kan worden erkend in Nederland vanwege strijdigheid met de Nederlandse openbare orde. De partijen hebben in deze procedure gedebatteerd over de toelaatbaarheid van bepaalde processtukken en de reikwijdte van de rechtsstrijd. Het hof heeft beslist dat de door [bestuurder S] ingediende processtukken in de zaak met nummer 200.002.097/02 buiten de rechtsstrijd vallen. De vorderingen van Promneftstroy c.s. en [bestuurder S] zijn afgewezen, en de beslissing omtrent de proceskosten is aangehouden tot de einduitspraak. De zaak is verwezen naar de rol voor het nemen van een akte aan de zijde van de betrokken partijen. De uitspraak is gedaan op 21 juni 2016.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht, team I
zaaknummers: 200.002.097/02 en 200.002.104/02
zaaknummer rechtbank Amsterdam: 355622/HA ZA 06-3612
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 21 juni 2016
in de zaak met zaaknummer 200.002.097/02
1. de rechtspersoon naar het recht van de Russische Federatie
OOO PROMNEFTSTROY,
gevestigd te Moskou, Russische Federatie,
2.
YUKOS FINANCE B.V.(zoals vertegenwoordigd door [bestuurder L] en [bestuurder R] ),
gevestigd te Amsterdam,
tussenkomende partijen in de hoofdzaak (in welke zaak de oorspronkelijke appellant, [curator] , die optrad in zijn hoedanigheid van curator in het faillissement van OAO YUKOS OIL COMPANY, niet-ontvankelijk is verklaard),
eiseressen in het incident tot bepaling omvang rechtsstrijd na verwijzing,
advocaat: mr. J.F. Ouwehand te Amsterdam,
tegen

1.[bestuurder G]

wonende te [woonplaats 1] , [staat 1] , [land 1] ,
geïntimeerde in de hoofdzaak,
appellant in incidenteel appel in de hoofdzaak,
verweerder in het incident tot bepaling omvang rechtsstrijd na verwijzing,
advocaat: mr. E.R. Meerdink te Amsterdam,

2.[bestuurder M] ,

wonende te [woonplaats 2] , [staat 2] , [land 1] ,
geïntimeerde in de hoofdzaak,
appellant in incidenteel appel in de hoofdzaak,
verweerder in het incident tot bepaling omvang rechtsstrijd na verwijzing,
advocaat: mr. R.J. van Galen te Amsterdam,

3.YUKOS FINANCE B.V. (zoals vertegenwoordigd door [bestuurder G] en [bestuurder M] ),

gevestigd te Amsterdam,
geïntimeerde in de hoofdzaak,
appellante in incidenteel appel in de hoofdzaak,
verweerster in het incident tot bepaling omvang rechtsstrijd na verwijzing,
advocaat: mr. W.H.A.M. van den Muijsenbergh te Rotterdam,
en in de zaak met zaaknummer 200.002.104/02
[bestuurder S],
wonende te [woonplaats 3] , [land 2] ,
appellant in de hoofdzaak,
geïntimeerde in incidenteel appel in de hoofdzaak,
eiser in het incident tot bepaling omvang rechtsstrijd na verwijzing,
advocaat: mr. G.H. Gispen te Amsterdam,
en
1. de rechtspersoon naar het recht van de Russische Federatie
OOO PROMNEFTSTROY,
gevestigd te Moskou, Russische Federatie,
2.
YUKOS FINANCE B.V.(zoals vertegenwoordigd door [bestuurder L] en [bestuurder R] ),
gevestigd te Amsterdam,
tussenkomende partijen in de hoofdzaak,
verweersters in het incident tot bepaling omvang rechtsstrijd na verwijzing,
advocaat: mr. J.F. Ouwehand te Amsterdam,
tegen

1.[bestuurder G]

wonende te [woonplaats 1] , [staat 1] , [land 1] ,
geïntimeerde in de hoofdzaak,
appellant in incidenteel appel in de hoofdzaak,
verweerder in de incidenten tot bepaling omvang rechtsstrijd na verwijzing,
advocaat: mr. E.R. Meerdink te Amsterdam,

2.[bestuurder M] ,

wonende te [woonplaats 2] , [staat 2] , [land 1] ,
geïntimeerde in de hoofdzaak,
appellant in incidenteel appel in de hoofdzaak,
verweerder in de incidenten tot bepaling omvang rechtsstrijd na verwijzing,
advocaat: mr. R.J. van Galen te Amsterdam,

3.YUKOS FINANCE B.V. (zoals vertegenwoordigd door [bestuurder G] en [bestuurder M] ),

gevestigd te Amsterdam,
geïntimeerde in de hoofdzaak,
appellante in incidenteel appel in de hoofdzaak,
verweerster in de incidenten tot bepaling omvang rechtsstrijd na verwijzing,
advocaat: mr. W.H.A.M. van den Muijsenbergh te Rotterdam.

1.Procedure

De partijen worden hierna ieder afzonderlijk Promneftstroy, Yukos Finance ( [bestuurder L] en [bestuurder R] ), [bestuurder S] , [bestuurder G] , [bestuurder M] en Yukos Finance ( [bestuurder G] en [bestuurder M] ) genoemd.
Promneftstroy en Yukos Finance ( [bestuurder L] en [bestuurder R] ) worden hierna gezamenlijk ook Promneftstroy c.s. genoemd.
[bestuurder G] en Yukos Finance ( [bestuurder G] en [bestuurder M] ) worden hierna ook gezamenlijk [bestuurder G] c.s. genoemd.
Voor het verloop van de procedure tot aan het tussenarrest van 19 oktober 2010 wordt daarnaar verwezen.
Tegen dit arrest is beroep in cassatie ingesteld.
Bij (eind)arrest van 13 september 2013 heeft de Hoge Raad onder zaaknummer 11/00860 het in de onderhavige zaken gewezen tussenarrest van 19 oktober 2010 vernietigd en het geding ter verdere behandeling en beslissing (terug)verwezen naar dit hof.
Bij exploot van 31 oktober 2014 hebben Promneftstroy c.s. [bestuurder G] c.s. en [bestuurder M] opgeroepen om voort te procederen.
Nadien hebben partijen de volgende stukken ingediend.
In de zaak met zaaknummer 200.002.097/02:
- akte houdende uitlating status procedure na niet-ontvankelijkverklaring appellant van [bestuurder M] en Yukos Finance ( [bestuurder G] en [bestuurder M] );
- akte uitlating rolbeslissing van [bestuurder G] ;
- akte uitlating voortzetting van de zaak met zaaknummer 200.002.097/02 van Promneftstroy c.s.
In de zaak met zaaknummer 200.002.104/02:
- exploot van 9 februari 2015 waarbij Promneftstroy c.s. [bestuurder S] hebben opgeroepen om voort te procederen;
- antwoordakte op de akte houdende uitlating oordeel EHRM zijdens [bestuurder S] van Promneftstroy c.s.;
- memorie houdende incidentele vorderingen tot bepaling van de grenzen van de rechtsstrijd en tot het buiten de orde stellen van onderwerpen en producties uit de antwoordmemories van [bestuurder G] c.s. en [bestuurder M] van [bestuurder S] ;
- antwoordmemorie betreffende de incidentele vorderingen van de zijde van Promneftstroy c.s. van [bestuurder S] ;
- conclusie van antwoord in het incident zijdens [bestuurder S] houdende incidentele vorderingen tot bepaling van de grenzen van de rechtsstrijd en tot het buiten de orde stellen van onderwerpen en producties uit de antwoordmemories van [bestuurder G] c.s. en [bestuurder M] van Promneftstroy c.s.
In de beide zaken:
- memorie na vernietiging en verwijzing van Promneftstroy c.s., met producties;
- antwoordmemorie na verwijzing tevens akte houdende uitlating oordeel EHRM van [bestuurder S] , met producties;
- memorie na terugverwijzing tevens memorie na nadere uitlating van [bestuurder S] van [bestuurder M] , met producties;
- memorie van antwoord na verwijzing van [bestuurder G] c.s., met producties;
- memorie houdende incidentele vorderingen tot bepaling van de grenzen van de rechtsstrijd na cassatie en verwijzing, met dienovereenkomstige terzijdestelling van thema’s en producties in/bij de antwoordmemories van [bestuurder G] c.s. en [bestuurder M] van Promneftstroy c.s., met producties;
- antwoordmemorie in de incidenten houdende incidentele vorderingen tot bepaling van de grenzen van de rechtsstrijd en tot het buiten de orde stellen van onderwerpen en producties uit de antwoordmemories van [bestuurder G] c.s. en [bestuurder M] van [bestuurder G] c.s., met een productie;
- memorie van antwoord in de incidenten ter bepaling van de omvang van de rechtsstrijd van [bestuurder M] .
Promneftstroy c.s. hebben in beide zaken in het incident, kort gezegd, gevorderd dat het hof ter wille van de goede procesorde en proceseconomie de grenzen van de rechtsstrijd in deze verwijzingsprocedures zal vaststellen en in dat verband zal bepalen dat de door Promneftstroy c.s. benoemde thema’s en producties in de memories na verwijzing van [bestuurder G] c.s. en [bestuurder M] buiten beschouwing worden gelaten, een en ander met veroordeling van [bestuurder G] c.s. en [bestuurder M] in de proceskosten in het incident, uitvoerbaar bij voorraad.
[bestuurder S] heeft bij memorie van antwoord in het incident in de zaak met zaaknummer 200.002.104/02 geconcludeerd tot toewijzing van de incidentele vorderingen van Promneftstroy c.s.
[bestuurder S] heeft in de zaak met zaaknummer 200.002.104/02 een incidentele vordering ingesteld die erop is gericht dat het hof, samengevat, de grenzen van de rechtsstrijd zal bepalen en in dat verband onderwerpen en producties uit de memories na verwijzing van [bestuurder G] c.s. en [bestuurder M] buiten beschouwing zal laten, een en ander met veroordeling van [bestuurder G] c.s. en [bestuurder M] in de proceskosten in het incident, uitvoerbaar bij voorraad.
Promneftstroy c.s. hebben bij memorie van antwoord in het incident in de zaak met zaaknummer 200.002.104/02 geconcludeerd tot toewijzing van de incidentele vorderingen van [bestuurder S] .
[bestuurder G] c.s. hebben bij memorie van antwoord in beide incidenten geconcludeerd tot niet-ontvankelijkverklaring van Promneftstroy c.s. respectievelijk [bestuurder S] althans tot afwijzing van de incidentele vorderingen, met veroordeling van Promneftstroy c.s. respectievelijk [bestuurder S] in de proceskosten van de door hen opgeworpen incidenten en met bepaling dat deze kosten binnen veertien dagen na het in de incidenten te wijzen arrest moeten zijn voldaan, bij gebreke waarvan Promneftstroy c.s. en [bestuurder S] van rechtswege in verzuim zullen zijn.
[bestuurder M] heeft bij memorie van antwoord in beide incidenten geconcludeerd tot afwijzing van de incidentele vorderingen van Promneftstroy c.s. en [bestuurder S] .
Partijen hebben in de beide incidenten ter regiecomparitie van 7 april 2016 gepleit, Promneftstroy c.s. bij monde van mr. Ouwehand voornoemd en mr. R.S. Meijer, advocaat te Amsterdam, [bestuurder S] bij monde van mr. Gispen voornoemd, [bestuurder G] c.s. bij monde van mrs. Meerdink en [bestuurder M] bij monde van mr. Van Galen voornoemd en mr. B.H.F. Rumora-Scheltema, advocaat te Amsterdam, ieder aan de hand van pleitnotities, die aan het hof zijn overgelegd.
De zaak is ter comparitie verwezen naar de rol voor arrest.

2.Feiten

Het hof zal uitgaan van de feiten die de Hoge Raad in zijn tussenarrest van 29 juni 2012 onder 3.1 heeft opgesomd. Het gaat hier, voor zover in de onderhavige incidenten van belang, om het volgende.
Het faillissement van Yukos Oil
2.1.
De vennootschap naar het recht van de Russische Federatie OAO Yukos Oil Company (hierna: Yukos Oil) is bij uitspraak van het Moskow City Arbitrazh Court van 1 augustus 2006 in staat van faillissement verklaard. Daarbij werd [curator] (hierna: [curator] ) tot curator benoemd.
2.2.
Bij uitspraak van 15 november 2007 heeft het genoemde Arbitrazh Court de insolventieprocedure beëindigd. [curator] heeft de beëindiging van het faillissement op 21 november 2007 doen inschrijven in een daartoe bestemd register. Met die inschrijving is Yukos Oil naar Russisch recht opgehouden te bestaan.
De bestuurders van Yukos Finance
2.3.
Yukos Oil hield tijdens haar bestaan alle aandelen in Yukos Finance, een vennootschap naar Nederlands recht.
2.4.
[bestuurder G] en [bestuurder M] traden vanaf medio november 2005 op als bestuurders van Yukos Finance. Bij aandeelhoudersbesluit van 11 augustus 2006 heeft mr. Gispen, handelend in opdracht van [curator] en daarmee als vertegenwoordiger van de enige aandeelhouder van Yukos Oil, [bestuurder G] en [bestuurder M] met onmiddellijke ingang als
bestuurders van Yukos Finance ontslagen. [bestuurder G] en [bestuurder M] hebben zich op het standpunt gesteld dat dit besluit nietig (“null and void”) is.
2.5.
Namens Yukos Oil heeft [curator] bij aandeelhoudersbesluiten van 14 en 30 augustus 2006 [bestuurder S] en [bestuurder H] (hierna: [bestuurder H] ) benoemd tot bestuurders van Yukos Finance.
2.6.
[curator] heeft vervolgens namens Yukos Oil bij aandeelhoudersbesluit van 10 september 2007 [bestuurder L] en [bestuurder R] tot bestuurders van Yukos Finance benoemd en bij aandeelhoudersbesluit van dezelfde datum aan [bestuurder S] en [bestuurder H] decharge verleend over hun bestuursperiode.
Promneftstroy als nieuwe aandeelhouder van Yukos Finance
2.7.
[curator] heeft de aandelen in Yukos Finance op een door hem uitgeschreven openbare veiling te Moskou verkocht aan Promneftstroy en geleverd bij akte van 10 september 2007, verleden ten overstaan van een notaris te Amsterdam.

3.Het eerdere verloop van de procedure

3.1.
[bestuurder G] c.s. en [bestuurder M] vorderen in deze procedure, kort samengevat:
- een verklaring voor recht dat alle door [curator] of in diens naam met betrekking tot Yukos Finance genomen aandeelhoudersbesluiten alsmede de besluiten die [bestuurder S]
en [bestuurder H] hebben genomen als door [curator] benoemde bestuurders van Yukos Finance, nietig zijn dan wel vernietigd zullen worden;
- een bevel aan [curator] en aan [bestuurder S] en [bestuurder H] mee te werken aan ongedaanmaking van de gevolgen van de door hen genomen aandeelhouders- respectievelijk bestuursbesluiten;
- een verbod aan [curator] om nog enig recht met betrekking tot de aandelen in Yukos Finance uit te oefenen en aan [bestuurder S] en [bestuurder H] enig recht uit hoofde van hun
vermeende bevoegdheid tot vertegenwoordiging van Yukos Finance uit te oefenen, een en ander op straffe van een dwangsom.
3.2.
De rechtbank heeft de vorderingen bij vonnis van 31 oktober 2007 voor het merendeel toegewezen en heeft daartoe, zeer verkort samengevat, geoordeeld dat het Russische faillissementsvonnis waarbij [curator] tot curator in het faillissement van Yukos Oil is benoemd, tot stand is gekomen op een wijze die niet in overeenstemming is met de Nederlandse beginselen van een behoorlijke procesorde en aldus strijdig is met de Nederlandse openbare orde, zodat het faillissementsvonnis om die reden niet kan worden erkend en [curator] niet bevoegd was Yukos Oil in Nederland te vertegenwoordigen. Dit brengt, aldus de rechtbank, mee dat de door [curator] namens Yukos Oil genomen aandeelhoudersbesluiten nietig zijn en dat dus [bestuurder S] en [bestuurder H] nooit tot bestuurders van Yukos Finance zijn benoemd, zodat ook alle door hen in die hoedanigheid genomen besluiten nietig zijn.
3.3.
[curator] en [bestuurder S] hebben, ieder afzonderlijk, tegen het vonnis van de rechtbank hoger beroep ingesteld en gevorderd dat vonnis te vernietigen en de vorderingen van [bestuurder G] c.s. en [bestuurder M] alsnog af te wijzen. [bestuurder G] c.s. en [bestuurder M] hebben in het door [curator] ingestelde hoger beroep ontslag van instantie gevorderd.
3.4.
Promneftstroy c.s. hebben in de beide, door [curator] en [bestuurder S] ingestelde, appelprocedures een incidentele memorie tot tussenkomst/voeging genomen. Het hof heeft bij tussenarrest van 24 februari 2009 het door [bestuurder G] c.s. en [bestuurder M] gevorderde ontslag van instantie afgewezen, de beide appelprocedures gevoegd en Promneftstroy c.s. toegestaan daarin tussen te komen, een en ander onder aanhouding van de beslissing over de proceskosten. Promneftstroy c.s. hebben als tussenkomende partijen bij memorie van grieven vernietiging van het vonnis van de rechtbank en afwijzing van de vorderingen van [bestuurder G] c.s. en [bestuurder M] gevorderd en voorts verklaringen voor recht dat het ontslag van [bestuurder G] en [bestuurder M] en de daaropvolgende benoeming van [bestuurder L] en [bestuurder R] als bestuurders van Yukos Finance rechtsgeldig zijn en dat de overdracht van de aandelen in Yukos Finance aan
Promneftstroy geldig is.
3.5.
[bestuurder G] c.s. en [bestuurder M] hebben vervolgens hun eis vermeerderd
en gevorderd
- dat [curator] alsnog ontslag van instantie wordt verleend althans dat hij niet-ontvankelijk zal worden verklaard dan wel dat zijn vorderingen wegens gebrek aan belang worden afgewezen;
- een verklaring voor recht dat Promneftstroy geen rechthebbende op de aandelen in Yukos Finance is geworden;
- een bevel aan Promneftstroy medewerking te verlenen aan het ongedaan maken van (de gevolgen van) de door haar in Yukos Finance genomen aandeelhoudersbesluiten en
- een verbod aan Promneftstroy om enig recht uit te oefenen met betrekking tot die aandelen.
3.6.
Het hof heeft bij arrest van 19 oktober 2010 in het principale en het incidentele hoger beroep de vorderingen van Promneftstroy c.s. als tussenkomende partijen afgewezen en voor recht verklaard dat Promneftstoy geen rechthebbende op de aandelen in Yukos Finance is geworden.
Het hof heeft in het arrest van 19 oktober 2010 ten aanzien van de door [curator] en [bestuurder S] aangevoerde grieven 1 tot en met 5 en 8 tot en met 13 geoordeeld dat deze niet tot vernietiging van de bestreden uitspraak leiden. Het oordeel ten aanzien van de resterende klachten, waaronder die ten aanzien van de vraag of zich in één of meer in de Russische Federatie tegen Yukos Oil gevoerde procedures schendingen van in het EVRM gewaarborgde rechten hebben voorgedaan, heeft het hof aangehouden in afwachting van een einduitspraak van het EHRM in de destijds bij hem aanhangige zaak op klachten van Yukos Oil tegen de Russische Federatie. Het hof heeft de zaken naar de rol verwezen voor het nemen van een akte zoals omschreven in rov. 3.6.11 van het arrest en voor het overige iedere verdere beslissing aangehouden. Het EHRM heeft bij arrest van 20 september 2011, samengevat, de klachten van Yukos Oil voor een (relatief gering) deel gegrond verklaard en voor het overige afgewezen; dit arrest is blijkens de kop daarvan op grond van artikel 44, paragraaf 2 van het EVRM op 8 maart 2012 onherroepelijk geworden. Bij arrest van 31 juli 2014 heeft het EHRM, samengevat, aan de voormalige aandeelhouders van Yukos Oil een vergoeding toegekend van ruim € 1,8 miljard; dit arrest is blijkens de kop daarvan op grond van artikel 44, paragraaf 2 van het EVRM op 15 december 2014 onherroepelijk geworden (hierna tezamen ook: de EHRM arresten).
3.7.
Tegen het arrest van dit hof van 19 oktober 2010 hebben [curator] , Promneftstroy c.s. en [bestuurder S] principaal cassatieberoep ingesteld. [bestuurder M] en Yukos Finance ( [bestuurder G] en [bestuurder M] ) hebben incidenteel cassatieberoep ingesteld. [bestuurder G] heeft eveneens incidenteel cassatieberoep ingesteld.
3.8.
Bij tussenarrest van 29 juni 2012 heeft de Hoge Raad [curator] niet-ontvankelijk verklaard in zijn principale beroep in cassatie, omdat hij door het verlies van de hoedanigheid van curator in het faillissement van Yukos Oil hangende het hoger beroep de bevoegdheid had verloren in die hoedanigheid beroep in
cassatie in te stellen.
De Hoge Raad heeft [bestuurder S] eveneens niet-ontvankelijk verklaard in zijn principale cassatieberoep, omdat in het dictum van het arrest van 19 oktober 2010 geen beslissingen voorkomen waarbij in de procedure tussen [bestuurder G] c.s. en [bestuurder M] enerzijds en [bestuurder S] anderzijds omtrent het over en weer gevorderde een einde aan het geding is gemaakt. Genoemd arrest heeft in zoverre te gelden als een tussenarrest en niet is gebleken dat het hof op de voet van art. 401a lid 2 Rv [bestuurder S] heeft toegestaan beroep in cassatie in te stellen tegen dat tussenarrest, aldus de Hoge Raad.
In de incidentele cassatieberoepen heeft de Hoge Raad het arrest van het hof van
19 oktober 2010 vernietigd, uitsluitend voor zover [curator] daarbij in zijn hoger beroep ontvankelijk is geoordeeld, en heeft hij [curator] alsnog niet-ontvankelijk verklaard in het door hem ingestelde hoger beroep. Iedere verdere beslissing is door de Hoge Raad aangehouden.
3.9.
Bij eindarrest van 13 september 2013 heeft de Hoge Raad, kort samengevat, geoordeeld dat, anders dan het hof in zijn tussenarrest van 19 oktober 2010 had beslist, het territorialiteitsbeginsel in dit geval niet in de weg staat aan de verkoop en levering van de aandelen in Yukos Finance door [curator] aan Promneftstroy. De Hoge Raad heeft het tussenarrest van het hof vernietigd en het geding ter verdere behandeling en beslissing (terug)verwezen naar dit hof.
3.10.
[bestuurder G] c.s. hebben bij hun memorie na verwijzing 264 producties (G245 tot en met G508) ingediend. [bestuurder M] heeft na verwijzing acht producties (245M tot en met 252M) overgelegd. [bestuurder G] c.s. en [bestuurder M] zijn in hun antwoordmemories onder meer ingegaan op drie uitspraken in arbitrageprocedures van RosInvestCo UK Ltd. (arbitraal vonnis van 12 september 2010), Quasar de Valores SICAV S.A. c.s. (arbitraal vonnis van 20 juli 2012) respectievelijk Hulley Enterprises Ltd. (arbitraal vonnis van 18 juli 2014; gelijktijdig zijn arbitrale vonnissen gewezen in de zaken van Veteran Petroleum Ltd. respectievelijk Yukos Universal Ltd.), alle aandeelhouders van Yukos Oil, tegen telkens de Russische Federatie.

4.Incidentele vorderingen

4.1.
Promneftstroy c.s. vorderen, naar het hof begrijpt en samengevat, dat het hof - voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad - in het incident zal beslissen dat buiten de grenzen van de rechtsstrijd in de tussenkomstzaak na cassatie en verwijzing met zaaknummer 200.002.097/02 vallen:
(1) alle door [bestuurder S] ingediende processtukken
en in de zaken met zaaknummers 200.002.097/02 en 200.002.104/02 voor zover aanhangig tussen Promneftstroy c.s. als tot tussenkomst toegelaten partijen en [bestuurder G] c.s. (hierna: de tussenkomstzaken):
(2) al hetgeen door [bestuurder G] c.s. en [bestuurder M] in en bij hun respectieve antwoordmemories is gesteld over en/of in verband met de arbitrale vonnissen tussen enerzijds de Russische Federatie en anderzijds (kort gezegd) Hulley Enterprises (alsmede Veteran Petroleum en Yukos Universal), RoslnvestCo en Quasar, met name ter ‘weerlegging’ van de EHRM arresten, waaronder een beroep op in die arbitrages afgelegde getuigenverklaringen, overgelegde rapporten e.d., behoudens voor zover die stellingen en/of producties reeds deel uitmaakten van de processtukken in de tussenkomstzaken vóór het tussenarrest van 19 oktober 2010;
(3) al hetgeen door [bestuurder G] c.s. en [bestuurder M] in en bij hun respectieve antwoordmemories is gesteld en/of overgelegd over en/of in verband met
(i) de door Yukos Oil in de periode tussen eind 2003 en eind 2007 gevoerde belastingprocedures in de Russische Federatie alsmede
(ii) de faillissementsprocedure van Yukos Oil (in ruime zin) tussen maart 2006 en eind november 2007,
behoudens voor zover die stellingen en/of producties reeds deel uitmaakten van de processtukken in deze tussenkomstzaken vóór het tussenarrest van
19 oktober 2010;
(4) alle door [bestuurder G] c.s en [bestuurder M] overgelegde producties en daarmee verband houdende stellingen (met uitzondering van producties 248M en 249M aan de zijde van [bestuurder M] );
(5) al hetgeen door [bestuurder G] c.s. en [bestuurder M] in en bij hun respectieve antwoordmemories is gesteld en/of overgelegd in verband met aan [curator] , Rosneft, de Russische autoriteiten en rechters alsmede de investeerders achter Promneftstroy
gemaakte verwijten inzake corruptie en andere machinaties in het kader van de totstandkoming en/of uitvoering van Yukos Oils faillissement, behoudens voor zover die stellingen en/of producties reeds deel uitmaakten van de processtukken in deze tussenkomstprocedure vóór het tussenarrest van 19 oktober 2010,
een en ander met veroordeling van [bestuurder G] c.s. en [bestuurder M] in de kosten van dit incident.
4.2.
[bestuurder S] vordert, kort samengevat, dat het hof - voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad - in het incident zal beslissen dat de volgende onderwerpen en de daarmee verband houdende stellingen en producties die in en/of bij de antwoordmemories van [bestuurder G] c.s. en [bestuurder M] na cassatie en verwijzing zijn opgenomen buiten beschouwing worden gelaten in de zaak met zaaknummer 200.002.104/02:
(1) de drie genoemde arbitrale beslissingen;
(2) de tussen Yukos Oil c.s. en de Russische fiscale autoriteiten gevoerde belastingprocedures (de invorderingsprocedures daaronder begrepen) en
(3) het faillissement van Yukos Oil en de beschuldigingen aan het adres van derden,
waaronder [curator] , Rosneft en (de investeerders in) Promneftstroy,
een en ander met veroordeling van [bestuurder G] c.s. en [bestuurder M] in de kosten van dit incident.

5.Beoordeling van de incidentele vorderingen

Processtukken van [bestuurder S] in de zaak met nummer 200.002.097/02
5.1.1.
Ten aanzien van de incidentele vordering van Promneftstroy c.s. om de door [bestuurder S] ingediende processtukken in de zaak met zaaknummer 200.002.097/02 buiten de rechtsstrijd te laten, overweegt het hof als volgt.
5.1.2.
Promneftstroy c.s. betogen onder meer dat [bestuurder S] geen procespartij is omdat Promneftstroy c.s. en [bestuurder S] over en weer geen vorderingen tegen elkaar hebben ingesteld en [bestuurder S] evenmin mede-geïntimeerde van Promneftstroy c.s. is in het door [bestuurder G] c.s. en [bestuurder M] ingestelde incidentele appel. De Hoge Raad heeft dit in zijn arrest van 29 juni 2012 reeds beslist en het hof is daaraan gebonden. De rolraadsheer heeft Promneftstroy c.s. echter - ten onrechte - verplicht [bestuurder S] in de procedure op te roepen. Er is geen enkele reden om deze onjuiste processuele weg door te zetten; dit leidt slechts tot extra kosten voor Promneftstroy c.s. (en [bestuurder S] ) zonder enig zinvol processueel doel. Daarom dienen de door/namens [bestuurder S] ingediende processtukken buiten beschouwing te blijven, aldus Promneftstroy c.s.
5.1.3.
Het hof heeft in het arrest van 19 oktober 2010 voor recht verklaard dat Promneftstroy geen rechthebbende op de aandelen in Yukos Finance is geworden. De Hoge Raad heeft hieromtrent in zijn arrest van 29 juni 2012 overwogen dat het hof kennelijk heeft aangenomen dat [bestuurder G] c.s. en [bestuurder M] de toegewezen verklaring voor recht, hoewel geformuleerd zonder onderscheid te maken tussen de wederpartijen, slechts hebben gevorderd ten opzichte van Promneftstroy c.s. en niet mede ten opzichte van [bestuurder S] . Vervolgens heeft de Hoge Raad [bestuurder S] niet-ontvankelijk verklaard in zijn cassatieberoep, nu in het dictum van het arrest van het hof van 19 oktober 2010 geen beslissingen voorkomen waarbij in de procedure van [bestuurder G] c.s. en [bestuurder M] tegen [bestuurder S] omtrent het over en weer gevorderde een einde aan het geding wordt gemaakt en niet is gebleken dat het hof [bestuurder S] heeft toegestaan beroep in cassatie in te stellen tegen dat tussenarrest.
De Hoge Raad is er dus, net als dit hof blijkens (de kop van) het arrest van 19 oktober 2010, vanuit gegaan dat [bestuurder S] geen partij is in de zaak van Promneftstroy c.s. tegen [bestuurder G] c.s. met zaaknummers 200.002.097/01 en 02. Aan die vaststelling is het hof ingevolge art. 424 Rv gebonden. De beslissing van de rolraadsheer, die een processuele maatregel inhoudt, doet daaraan niet af.
Het betoog van [bestuurder G] c.s. respectievelijk [bestuurder M] dat de procedures met zaaknummers 200.002.097/02 en 200.002.104/02 met elkaar verweven zijn, zodat de proceseconomie zich tegen de gevorderde splitsing verzet, en Promneftstroy c.s. geen rechtens te respecteren belang hebben bij hun vordering, kunnen, anders dan zij klaarblijkelijk beogen, er niet toe leiden dat de beide zaken als één zaak moeten worden beschouwd zodat beslissingen in de ene zaak ook gelden in de andere zaak. Reeds daarom faalt dat betoog.
5.1.4.
Uit het voorgaande volgt dat de door [bestuurder S] na cassatie en verwijzing ingediende processtukken in de zaak met zaaknummer 200.002.097/02 niet in aanmerking worden genomen. Deze beslissing ziet dus op de antwoordmemorie na verwijzing tevens akte houdende uitlating oordeel EHRM van [bestuurder S] .
Het hof merkt hierbij overigens op dat partijen ter comparitie ermee hebben ingestemd dat alle producties die door alle partijen in het geding zijn gebracht, als in beide zaken ingediend moeten worden beschouwd, ook die van [curator] en [bestuurder S] in de zaak met zaaknummer 200.002.097/02. De achtergrond van deze afspraak is slechts dat, als een van partijen ter adstructie van enige stelling naar één van die producties wil verwijzen, het opnieuw overleggen daarvan achterwege kan blijven, een en ander ter wille van de proceseconomie en de overzichtelijkheid.
De arbitrale vonnissen
5.2.1.
Ten aanzien van de onder 4.1 sub (2) genoemde arbitrale vonnissen voeren Promneftstroy c.s. aan dat het hof in zijn tussenarrest van 19 oktober 2010 alleen nog de gelegenheid heeft geboden aan partijen om zich uit te laten over de verwachte einduitspraak van het EHRM, zodat het overleggen en bespreken van die vonnissen in strijd met art. 424 Rv, de tweeconclusieregel en/of de goede procesorde is. Voorts wijzen zij erop dat [bestuurder G] c.s. en [bestuurder M] met deze arbitrale procedures al bekend waren, maar daar pas na cassatie en verwijzing een beroep op hebben gedaan, en dat zij bovendien vóór het tussenarrest van het hof nog van mening waren dat deze procedures irrelevant waren voor de onderhavige zaken. Daarnaast zijn de arbitrale uitspraken volgens Promneftstroy c.s. niet relevant omdat het in de arbitrages ging over specifieke regels ter bescherming van niet-Russische investeerders in Rusland en schending daarvan niet leidt tot strijd met de Nederlandse openbare orde. Bovendien is een van de arbitrale vonnissen reeds vernietigd en lopen tegen de andere vernietigingsprocedures.
5.2.2.
De onderbouwing van [bestuurder S] van zijn vordering onder 4.2 sub (1) komt op hetzelfde neer.
5.2.3.
Zoals het hof in zijn tussenarrest van 19 oktober 2010 ten aanzien van [curator] en [bestuurder S] heeft overwogen, kan het antwoord op de vraag of zich in een of meer in de Russische Federatie tegen Yukos Oil gevoerde procedures schendingen van in het EVRM gewaarborgde rechten hebben voorgedaan, van belang zijn voor de beoordeling van mogelijke strijdigheid met de Nederlandse openbare orde van het vonnis waarbij Yukos Oil failliet is verklaard, zulks in verband met de wijze van totstandkoming daarvan. Voor het vaststellen van een dergelijke schending achtte het hof de beslissing van het EHRM van belang. Het hof heeft de zaak aangehouden opdat de einduitspraak van het EHRM in de zaak van Yukos Oil tegen de Russische Federatie kon worden overgelegd.
5.2.4.
De Hoge Raad heeft in rov. 3.3.4 van zijn arrest van 13 september 2013 overwogen dat Promneftstroy c.s. hoger beroep hebben ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank van 31 oktober 2007, waarin de rechtbank heeft geoordeeld dat het Russische faillissementsvonnis tot stand is gekomen op een wijze die strijdig is met de Nederlandse openbare orde, zodat de curator de bevoegdheden die voortvloeien uit zijn benoeming niet in Nederland kan uitoefenen; de Hoge Raad heeft voorts overwogen dat het hof dit aspect in het midden heeft gelaten als gevolg van zijn (onjuiste) oordeel inzake de werking van het territorialiteitsbeginsel en dat het hof na het arrest van de Hoge Raad alsnog voor zover nodig mede de gegrondheid zal hebben te beoordelen van de tegen dit oordeel van de rechtbank gerichte grieven.
5.2.5.
De beslissing van de Hoge Raad, die leidend is voor de omvang van de rechtsstrijd na verwijzing, brengt mee dat nog ruimte bestaat voor overlegging van niet alleen de EHRM arresten, maar ook stukken die zijn te beschouwen als nadere toelichting op de reeds eerder geformuleerde grieven in kwestie. Een en ander betekent dat bij de bespreking van de desbetreffende grieven van Promneftstroy c.s. en [bestuurder S] en hetgeen ter bestrijding daarvan is aangevoerd, de arbitrale vonnissen aan de orde zullen mogen komen in het kader van de aan de EHRM arresten in de zaak van Yukos Oil tegen de Russische Federatie toe te kennen betekenis. Dat op de arbitrale vonnissen eerst een beroep is gedaan door [bestuurder G] c.s. en [bestuurder M] in hun antwoordmemories na verwijzing leidt niet tot strijd met art. 424 Rv, de tweeconclusieregel en/of de goede procesorde, zoals Promneftstroy c.s. en [bestuurder S] betogen, reeds omdat die vonnissen nog niet waren uitgesproken ten tijde van de voor het arrest van dit hof van 19 oktober 2010 door [bestuurder G] c.s. en [bestuurder M] genomen memories en gehouden pleidooien op 9 september 2010 (HR 22 oktober 1999, ECLI:NL:HR:ZC2998, NJ 1999, 799, rov. 3.2). Dat die procedures toen wel aanhangig waren doet daarbij niet ter zake. Ook de overige door Promneftstroy c.s. en [bestuurder S] aangevoerde redenen om deze vonnissen buiten de rechtsstrijd te verklaren leiden niet tot een ander oordeel, aangezien deze redenen de totstandkoming, inhoud en waarde van de arbitrale vonnissen betreffen, hetgeen de te nemen beslissingen in de hoofdzaak en niet dit incident betreft.
5.2.6.
Uit het voorgaande vloeit voort dat de vorderingen van Promneftstroy c.s. onder 4.1 sub (2) en die van [bestuurder S] onder 4.2 sub (1) zullen worden afgewezen.
De belastingprocedures en de faillissementsprocedure en de verwijten inzake corruptie en andere machinaties met de daarbij horende producties
5.3.1.
Ten aanzien van de onder 4.1 sub (3) genoemde belastingprocedures hebben Promneftstroy c.s. aangevoerd dat deze geen onderwerp vormen van de nog te verrichten toetsing van de faillietverklaring van Yukos Oil aan de Nederlandse openbare orde. [bestuurder G] c.s. en [bestuurder M] proberen volgens Promneftstroy c.s. in de procedure na verwijzing een nieuw inhoudelijk debat te openen met nieuwe stellingen en producties over de (vermeende) onjuistheid van de volgens de hoogste Russische rechters en - op één ondergeschikte uitzondering na - ook volgens het EHRM correcte naheffingen en boetes die aan Yukos Oil zijn opgelegd. Deze belastingprocedures en de faillissementsprocedure zijn al uitvoerig in de onderhavige procedure aan de orde gekomen. De Nederlandse rechter mist bovendien de bevoegdheid en kennis om over de juiste toepassing van Russische belastingregels een gezaghebbend oordeel te geven. Een eventuele schending van die regels door de Russische rechter jegens een Russische belastingplichtige leidt ook niet tot strijd met de Nederlandse openbare orde, laat staan dat daardoor rechten van [bestuurder G] c.s. en [bestuurder M] zelf worden geraakt.
5.3.2.
Wat betreft het onder 4.1 (sub 4) bedoelde onderdeel van hun vordering hebben Promneftstroy c.s. zich erop beroepen dat het in strijd met art. 424 Rv, de tweeconclusieregel en/of de goede procesorde is om vele tienduizenden pagina’s omvattende nieuwe producties in het geding te brengen.
5.3.3.
Promneftstroy c.s. hebben ten aanzien van de onder 4.1 sub (5) genoemde corruptie en andere machinaties in het kader van de totstandkoming en/of uitvoering van het faillissement van Yukos Oil gesteld dat al die beschuldigingen betrekking hebben op gebeurtenissen van (ruim) voor oktober 2007, zodat niet valt in te zien waarom [bestuurder G] c.s. en [bestuurder M] daarop niet eerder een beroep hebben gedaan.
5.3.4.
De onderbouwing van [bestuurder S] van het gevorderde onder 4.2 sub (2) en (3) komt op hetzelfde neer als de onder 5.3.2 en 5.3.3 samengevatte onderbouwing van Promneftstroy c.s..
5.3.5.
Het is [bestuurder G] c.s. en [bestuurder M] toegestaan om hun voor het tussenarrest van 19 oktober 2010 ingenomen stellingen na verwijzing te preciseren en nader te onderbouwen (HR 25 maart 2011, ECLI:NL:HR:2011:BP8991, NJ 2013, 5, rov. 3.3.4). De door Promneftstroy c.s. en [bestuurder S] gewraakte stellingen en producties van [bestuurder G] c.s. en [bestuurder M] in hun antwoordmemories na verwijzing inzake de belasting- en faillissementsprocedure(s) en verwijten inzake corruptie en andere machinaties vallen in redelijkheid in deze categorie. [bestuurder G] c.s. en [bestuurder M] hebben namelijk in hun memorie van antwoord onder meer in hoofdstuk II “Russische procedures en klachten bij het EHRM” en hoofdstuk III “Mensenrechten en openbare orde” uitgebreid aan een en ander aandacht besteed. Er is ook geen sprake van strijd met de goede procesorde (in het bijzonder het beginsel van hoor en wederhoor) bij toelating van deze stellingen en producties, nu Promneftstroy c.s. en [bestuurder S] in de gelegenheid zullen worden gesteld om bij akte hierop alsnog te reageren, zoals besproken ter comparitie. Teneinde hen daartoe voldoende tijd te geven zal de akte eerst op 20 september 2016 genomen behoeven te worden.
5.3.6
Het feit dat een aantal producties dat bij hun antwoordmemories na verwijzing door [bestuurder G] c.s. en [bestuurder M] is overgelegd dateren van (ruim) voor hun memorie van antwoord brengt niet met zich dat ze niet in aanmerking mogen worden genomen. Nu hen is toegestaan hun stellingen te preciseren en nader te onderbouwen valt niet in te zien waarom dat niet zou mogen met producties die reeds bestonden ten tijde van hun memorie van antwoord. Dat [bestuurder G] c.s. en [bestuurder M] mogelijk eerder in de gelegenheid waren deze producties over te leggen, hetgeen zij overigens bestrijden ten aanzien van een groot aantal daarvan, is onvoldoende. Tussentijdse beslissingen in het geding kunnen immers aanleiding zijn om reeds ingenomen stellingen verder uit te werken en nader met - al eerder beschikbare - stukken te onderbouwen. Dat de antwoordmemories na verwijzing met producties van [bestuurder G] c.s. en [bestuurder M] zeer omvangrijk zijn, is op zichzelf geen voldoende reden om ze buiten beschouwing te laten.
Het hof tekent bij het voorgaande aan dat deze producties bij de inhoudelijke beoordeling in de hoofdzaak slechts in aanmerking zullen worden genomen indien en voor zover deze in de antwoordmemories na verwijzing op zodanige wijze zijn toegelicht dat voor het hof, Promneftstroy c.s. en [bestuurder S] voldoende duidelijk is welke delen uit de producties als onderbouwing van welke stelling worden aangevoerd. De beslissingen daarover zullen pas in de hoofdzaak worden genomen. De opmerkingen van Promneftstroy c.s. en [bestuurder S] die zien op de bevoegdheid van en kennis bij dit hof om de Russische belastingregels te toetsen en de invloed daarvan op de Nederlandse openbare orde vast te stellen leiden thans niet tot een ander oordeel, aangezien een en ander de later te nemen beslissingen in de hoofdzaak betreft.
5.3.7
Uit het voorgaande vloeit voort dat de vordering van Promneftstroy c.s. onder 4.1 sub (3), (4) en (5) en die van [bestuurder S] onder 4.2 sub (2) en (3) zullen worden afgewezen.
Toelichting rov. 3.6.9. in het tussenarrest van 19 oktober 2010
5.4.1.
Promneftstroy c.s. hebben ter comparitie verzocht dat het hof een toelichting althans uitleg zal geven met betrekking tot de strekking van rov. 3.6.9 van het arrest van 19 oktober 2010. [bestuurder G] c.s. en [bestuurder M] hebben primair bezwaar gemaakt tegen dit verzoek en subsidiair het hof verzocht om schriftelijk op dat verzoek te mogen reageren. Het hof ziet aanleiding eerstbedoeld verzoek te honoreren teneinde daarmee bij te dragen aan een (relatief) voortvarende verdere afwikkeling van deze procedure. Geen rechtsregel verzet zich hier tegen. Het ongemotiveerde verzoek van [bestuurder G] c.s. en [bestuurder M] om in de gelegenheid te worden gesteld op dit verzoek bij akte te reageren wordt gepasseerd; [bestuurder G] c.s. en [bestuurder M] hebben ter zitting op dat verzoek kunnen reageren en hebben dat ook gedaan.
5.4.2.
Het hof heeft in rov. 3.6.9, voor zover hier van belang, als volgt overwogen:
“In de onderhavige zaken gaat het alleen om defecten in het Russische faillissementsvonnis en in de procedure waarin dat vonnis is gewezen. Schendingen van Russische rechtsregels in de daaraan voorafgegane fiscale procedures kunnen in beginsel slechts van belang zijn voor zover zij tot de conclusie voeren dat Yukos Oil daardoor nodeloos in staat van faillissement is geraakt.”
Deze rechtsoverweging komt er op neer dat aan schendingen van Russische (belasting)rechtsregels enkel betekenis kan worden toegekend bij de beantwoording van de vraag of het faillissementsvonnis inzake Yukos Oil niet erkend kan worden wegens strijd met de Nederlandse openbare orde, indien deze regels door de Russische autoriteiten zijn geschonden met het kennelijke oogmerk om betalingsonmacht en uiteindelijk het faillissement van Yukos Oil uit te lokken.
5.4.3.
Het hof merkt in dit verband voorts op dat alle grieven van Promneftstroy c.s. in de hoofdzaak aan de orde zullen komen, anders dan door [bestuurder G] c.s. bepleit tijdens de comparitie. De bindende eindbeslissingen in de zaken waarin [curator] respectievelijk [bestuurder S] partij zijn gelden nu eenmaal niet in de zaak waarin Promneftstroy c.s. partij zijn. Het zijn en blijven separate zaken en separate partijen. Het debat is dus niet gesloten en van bindende eindbeslissingen in de zaak waarin Promneftstroy c.s. partij zijn is in zoverre geen sprake.
Aanhouding beslissingen
5.5.
De beslissing omtrent de kosten in de incidenten tot bepaling van de omvang van de rechtsstrijd na verwijzing zal worden aangehouden tot de einduitspraak.
5.6.
Iedere verdere beslissing in de hoofdzaak en (omtrent de proceskosten) in de incidenten tot ontslag van instantie, rolvoeging en tussenkomst/voeging zal worden aangehouden.
5.7.
Het hof merkt ten slotte op dat ter comparitie met partijen is afgesproken dat het gezamenlijke pleidooi in de hoofdzaken in beginsel zal plaatsvinden op 28 en 29 november 2016.

6.Beslissing

Het hof:
6.1.
in het incident tot bepaling omvang rechtsstrijd na verwijzing van Promneftstroy c.s. in de zaak met zaaknummer 200.002.097/02
- bepaalt dat de door [bestuurder S] na cassatie en verwijzing ingediende processtukken buiten de grenzen van de rechtsstrijd vallen;
- houdt de beslissing omtrent de proceskosten aan tot de einduitspraak;
6.2.
in het incident tot bepaling omvang rechtsstrijd na verwijzing van [bestuurder S] in de zaak met zaaknummer 200.002.104/02
- wijst de vorderingen af;
- houdt de beslissing omtrent de proceskosten aan tot de einduitspraak;
6.3.
in het incident tot bepaling omvang rechtsstrijd na cassatie en verwijzing van Promneftstroy c.s. in beide zaken
- wijst de vorderingen af;
- houdt de beslissing omtrent de proceskosten aan tot de einduitspraak;
6.4.
in de hoofdzaak
- verwijst de zaak naar de rol van
20 september 2016voor het nemen van een akte aan de zijde van Promneftstroy c.s. respectievelijk [bestuurder S] zoals hiervoor in rov. 5.3.5 bedoeld;
6.5.
in de hoofdzaak en de incidenten tot ontslag van instantie, rolvoeging en tussenkomst/voeging
- houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. P.F.G.T. Hofmeijer-Rutten, E.E. van Tuyll van Serooskerken-Röell en J.W.M. Tromp en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 21 juni 2016.