ECLI:NL:GHAMS:2016:2325
Gerechtshof Amsterdam
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep tegen vonnis van de politierechter inzake diefstal met oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening
In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 21 april 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam, dat op 23 maart 2015 was gewezen. De verdachte, geboren in 1991, werd beschuldigd van diefstal met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening. Het hof heeft het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep op 7 april 2016 gehouden, waarbij de advocaat-generaal de veroordeling tot een gevangenisstraf van drie weken heeft gevorderd, met aftrek van de tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht. Tevens werd een vordering tot tenuitvoerlegging van een voorwaardelijke gevangenisstraf van zes dagen in een andere zaak behandeld.
Het hof heeft het vonnis van de politierechter bevestigd, maar de bewijsoverweging van de politierechter terzijde gesteld. De raadsman van de verdachte had bepleit dat er onvoldoende bewijs was voor het oogmerk van de verdachte om zich het paspoort wederrechtelijk toe te eigenen. Het hof oordeelde echter dat de gedragingen van de verdachte, die in een niet afgesloten auto was gaan zitten en daaruit een paspoort had gepakt, naar uiterlijke verschijningsvorm zozeer gericht waren op wederrechtelijke toe-eigening, dat het opzet van de verdachte daarop was gericht. De verklaring van de getuige, die de verdachte had gezien met een schroevendraaier in de hand, werd als geloofwaardig beschouwd en ondersteunde de conclusie van het hof.
Het hof heeft uiteindelijk geoordeeld dat het ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen kon worden en heeft het vonnis van de politierechter bevestigd, met inachtneming van de overwegingen die het hof heeft gemaakt.