ECLI:NL:GHAMS:2016:2322

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
21 april 2016
Publicatiedatum
16 juni 2016
Zaaknummer
23-004272-15
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voltooide diefstal door middel van een valse sleutel met betrekking tot pintransactie

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 21 april 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam. De verdachte was beschuldigd van diefstal, waarbij zij op 15 juli 2014 in Amsterdam met een gestolen bankpas en bijbehorende pincode een geldbedrag van € 2.500,00 heeft gepind. De verdachte heeft het geldbedrag niet daadwerkelijk in haar bezit gekregen, omdat de kassier haar om een geldig identiteitsbewijs vroeg en de gegevens niet overeenkwamen. Het hof oordeelde dat, hoewel de verdachte het geld niet fysiek in handen had, zij het bedrag wel aan de feitelijke heerschappij van de rechthebbende had onttrokken door de pintransactie uit te voeren. Het hof vernietigde het eerdere vonnis en kwam tot de conclusie dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan voltooide diefstal door middel van een valse sleutel. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van één dag en een taakstraf van 120 uren, subsidiair 60 dagen hechtenis. Tevens werd een geldbedrag van € 15,00 aan de verdachte teruggegeven, omdat dit aan haar toebehoorde.

Uitspraak

parketnummer: 23-004272-15
datum uitspraak: 21 april 2016
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 26 augustus 2015 in de strafzaak onder parketnummer 13-151510-14 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1989,
adres: [adres 1].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 7 april 2016 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
zij op of omstreeks 15 juli 2014 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening bij een kassier van het [bedrijf] (gevestigd aan het [adres 2]) heeft weggenomen een of meerdere geldbedrag(en) van 2.000,-- euro en/of 2.500,-- euro, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, waarbij verdachte zich de toegang tot de plaats des misdrijfs heeft verschaft en/of de/het weg te nemen goed(eren) onder haar bereik heeft gebracht door onbevoegd gebruik te maken van een bankpas op naam gesteld van [slachtoffer] en/of een pincode, in elk geval door middel van een valse sleutel.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot een andere strafoplegging komt dan de politierechter.

Bewijsoverweging

De raadsman van de verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep bepleit dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van diefstal van het geldbedrag van € 2.500,00, omdat dit geldbedrag nooit daadwerkelijk in het bezit is gekomen van de verdachte en dus geen sprake is van een voltooide diefstal.
Het hof overweegt het volgende.
Voor een veroordeling ter zake van (voltooide) diefstal van een aan een ander toebehorend goed is onder meer vereist dat de dader zich een zodanig feitelijke heerschappij over het goed heeft verschaft, dan wel dit zodanig aan de feitelijke heerschappij van de rechthebbende heeft onttrokken, dat de wegneming van het goed als voltooid kan gelden.
De verdachte heeft met de aan [slachtoffer] toebehorende bankpas en de daarbij behorende pincode bij [bedrijf] € 2.500,00 van dier bankrekening opgenomen. Nadat de pintransactie was voltooid, heeft de kassier de verdachte om een geldig identiteitsbewijs gevraagd. Toen bleek dat de gegevens van de bankpas niet overeenkwamen met de gegevens van het paspoort van de verdachte, heeft de kassier het geld niet aan de verdachte overhandigd en vervolgens de politie gebeld. Weliswaar heeft de verdachte het onderhavige geldbedrag niet daadwerkelijk in haar bezit gekregen, maar door het geld met de pinpas en bijbehorende pincode van [slachtoffer] te pinnen en zodoende te bewerkstelligen dat het bedrag van dier bankrekening werd afgeboekt, heeft zij dit bedrag aan de feitelijke heerschappij van [slachtoffer] onttrokken en aldus als heer en meester over dat geldbedrag beschikt, zodat sprake is van een voltooide diefstal door middel van een valse sleutel.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
zij omstreeks 15 juli 2014 te Amsterdam, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen geldbedragen van 2.000 euro en 2.500 euro, toebehorende aan [slachtoffer], waarbij verdachte de weg te nemen goederen onder haar bereik heeft gebracht door onbevoegd gebruik te maken van een bankpas op naam gesteld van [slachtoffer] en een pincode.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het aanwenden van een rechtsmiddel zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert op:
diefstal, waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van een valse sleutel, meermalen gepleegd.

Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straffen

De politierechter in de rechtbank Amsterdam heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezen verklaarde veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 120 uren, subsidiair 60 dagen hechtenis.
Tegen voormeld vonnis is door de verdachte hoger beroep ingesteld.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een geldboete, in termijnen te betalen, van € 1.500,00 subsidiair 25 dagen hechtenis en een gevangenisstraf voor de duur van 30 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren.
De raadsman van de verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep bepleit dat aan de verdachte een voorwaardelijke taakstraf opgelegd dient te worden gelet op haar persoonlijke situatie. Hij heeft daartoe aangevoerd dat het leven van de verdachte een positieve wending heeft gekregen en dat zij sinds het ten laste gelegde feit niet meer met justitie in aanraking is geweest. Bovendien is de verdachte momenteel al in een gevorderd stadium zwanger en heeft zij een parttime baan, hetgeen moeilijk te combineren is met een onvoorwaardelijke taakstraf dan wel een geldboete.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straffen bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte.
Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het pinnen van aanzienlijke geldbedragen met behulp van een gestolen bankpas en bijbehorende pincode. De verdachte heeft door aldus te handelen geen blijk gegeven van respect voor andermans eigendom.
Blijkens een de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 30 maart 2016 is de verdachte eerder ter zake van vermogensdelicten onherroepelijk veroordeeld.
Gelet op de Wet beperking oplegging taakstraf is het thans niet meer mogelijk aan de verdachte enkel een taakstraf op te leggen, nu zij in de afgelopen 5 jaar voor een soortgelijk strafbaar feit reeds een taakstraf heeft opgelegd gekregen.
Het hof acht, alles afwegende, een gevangenisstraf voor de duur van 1 dag en een taakstraf voor de duur van 120 uren, subsidiair 60 dagen hechtenis passend en geboden. Het hof ziet in hetgeen door de verdediging is aangevoerd omtrent de persoonlijke omstandigheden van de verdachte onvoldoende aanleiding de taakstraf voorwaardelijk op te leggen.

Beslag

Blijkens de kennisgeving van inbeslagneming op pagina 44 van het dossier is onder de verdachte een geldbedrag van € 2.015,00 in beslag genomen, bestaande uit een geldbedrag van € 2.000,00 toebehorende aan aangeefster [slachtoffer] en een geldbedrag van € 15,00 toebehorende aan de verdachte. Het hof beslist dat het geldbedrag van € 15,00 voor zover dat nog niet is gebeurd, aan de verdachte dient te worden teruggegeven, omdat dit aan haar toebehoort.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen 22c, 22d, 57 en 311 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
1 (één) dag.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
120 (honderdtwintig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
60 (zestig) dagen hechtenis.
Gelast de
teruggaveaan de verdachte van het in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerp, te weten:
een geldbedrag van € 15,00.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. A.E.M. Röttgering, mr. H.S.G. Verhoeff en mr. M.J.A. Plaisier, in tegenwoordigheid van
mr. N. van Dijk, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 21 april 2016.
=========================================================================
[....]