In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 14 juni 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Noord-Holland van 17 september 2015. De verdachte, geboren in Polen en thans gedetineerd, was in hoger beroep gegaan tegen de veroordeling voor vernieling van een personenauto, toebehorende aan Autoverhuur [bedrijf]. Tijdens de zitting op 31 mei 2016 heeft de advocaat-generaal gevorderd dat de verdachte zou worden veroordeeld tot dezelfde straf als in eerste aanleg opgelegd. De raadsman heeft echter primair verzocht om vrijspraak, stellende dat er onvoldoende bewijs was dat de verdachte de dader was van de vernieling. Het hof heeft geoordeeld dat het bewijs tegen de verdachte niet wettig en overtuigend was, en heeft de verdachte vrijgesproken van de ten laste gelegde vernieling. Het hof heeft daarbij opgemerkt dat het signalement van de getuige niet concreet genoeg was en dat er een te grote tijdspanne was tussen de confrontatie en de vernieling.
Daarnaast heeft het hof de straf voor de overige bewezenverklaarde feiten opnieuw bepaald op 15 weken gevangenisstraf, met aftrek van de tijd die de verdachte in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht. De vordering van de benadeelde partij, Autoverhuur [bedrijf], tot schadevergoeding is niet-ontvankelijk verklaard, omdat de verdachte niet schuldig is bevonden aan het handelen dat de schade zou hebben veroorzaakt. Het arrest is uitgesproken in een openbare zitting en is ondertekend door de rechters, met uitzondering van twee rechters die buiten staat waren om te ondertekenen.