ECLI:NL:GHAMS:2016:2263

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
14 juni 2016
Publicatiedatum
14 juni 2016
Zaaknummer
23-002023-15
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak in hoger beroep wegens gebrek aan bewijs van belaging

Op 14 juni 2016 heeft het Gerechtshof Amsterdam uitspraak gedaan in een hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam, dat op 29 april 2015 was gewezen. De zaak betreft een verdachte die beschuldigd werd van belaging van een slachtoffer in de periode van 26 juli 2014 tot en met 25 november 2014. De tenlastelegging omvatte het versturen van berichten en het verschijnen bij de woning van het slachtoffer. Tijdens de zitting in hoger beroep op 31 mei 2016 heeft de raadsvrouw van de verdachte primair verzocht om vrijspraak, stellende dat er geen wettig en overtuigend bewijs was. De advocaat-generaal vorderde daarentegen een veroordeling tot dezelfde straf als eerder opgelegd.

Het hof heeft de zaak beoordeeld aan de hand van de bewijsmiddelen, waarbij het van belang achtte wat de aard, duur, frequentie en intensiteit van de gedragingen van de verdachte waren, evenals de impact daarvan op het leven van het slachtoffer. Het hof concludeerde dat de gedragingen van de verdachte, hoewel onaangenaam, niet voldeden aan de criteria voor stelselmatige inbreuk op de persoonlijke levenssfeer zoals bedoeld in artikel 285b van het Wetboek van Strafrecht. De whatsapp-berichten werden gezien als een uiting van frustratie na een beëindigde relatie en niet als een strafbare belaging.

Uiteindelijk heeft het hof het vonnis van de rechtbank vernietigd en de verdachte vrijgesproken van de ten laste gelegde feiten, omdat niet wettig en overtuigend bewezen kon worden dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan belaging. Deze beslissing werd genomen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarbij de rechters M.F.J.M. de Werd, J.A.M. de Wit en N. van der Wijngaart aanwezig waren.

Uitspraak

parketnummer: 23-002023-15
datum uitspraak: 14 juni 2016
TEGENSPRAAK
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 29 april 2015 in de strafzaak onder parketnummer 13-048540-15 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] (Turkije) op [geboortedag] 1977,
adres: [adres].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 31 mei 2016 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsvrouw naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 26 juli 2014 tot en met 25 november 2014 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, wederrechtelijk stelselmatig opzettelijk inbreuk heeft gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van [slachtoffer], in elk geval van een ander, met het oogmerk die [slachtoffer], in elk geval die ander te dwingen iets te doen, niet te doen, te dulden en/of vrees aan te jagen, immers heeft/is hij in voornoemde periode meermalen
- voornoemde [slachtoffer] gebeld en/of wattsapp berichten en/of e-mails verzonden en/of
- verschenen bij de woning van voornoemde [slachtoffer] en/of
- aangebeld bij de woning van voornoemde [slachtoffer].
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot een andere beslissing komt dan de rechtbank.
Vrijspraak
De raadsvrouw heeft ter terechtzitting in hoger beroep primair verzocht de verdachte vrij te spreken van de ten laste gelegde belaging nu er zich geen wettig en overtuigend bewijs in het dossier bevindt. Subsidiair heeft de raadsvrouw een strafmaatverweer gevoerd.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot dezelfde straf als door de rechter in eerste aanleg opgelegd.
Het hof overweegt als volgt.
Bij de beoordeling van de vraag of sprake is van belaging als bedoeld in art. 285b, eerste lid van het Wetboek van Strafrecht is van belang wat de bewijsmiddelen inhouden met betrekking tot de aard, de duur, de frequentie en de intensiteit van de gedragingen van de verdachte, de omstandigheden waaronder deze hebben plaatsgevonden en de invloed daarvan op het persoonlijk leven en de persoonlijke vrijheid van het slachtoffer.
Het hof is van oordeel dat de gedragingen zoals ten laste gelegd, mede gelet op de omstandigheden waaronder die blijkens het dossier hebben plaatsgevonden, die stelselmatige inbreuk niet opleveren.
Het hof oordeelt dat de whatsapp-berichten van 16, 17 en 18 november 2014 weliswaar onaangenaam en kwetsend kunnen overkomen, maar ziet deze berichten als een eruptie van woede, voortkomend uit de frustratie van de verdachte over de beëindigde relatie en de niet geretourneerde sieraden. Bovendien zijn de in het dossier gevoegde whatsapp-berichten, hoe talrijk ook, verzonden op slechts enkele opvolgende dagen, terwijl zich in het dossier bovendien – ondanks de andersluidende verklaring van aangeefster – aanwijzingen bevinden dat aangeefster en verdachte nadien nog geruime tijd regelmatig over en weer contact hebben gezocht, zonder dat van de zijde van aangeefster werd aangegeven dat zij geen verder contact wenste. Met betrekking tot de overige ten laste gelegde gedragingen overweegt het hof dat op grond van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting evenmin overtuigend kan worden bewezen dat sprake was van een zodanige duur, frequentie en intensiteit van gedragingen dat – ook niet in onderlinge samenhang bezien met de whatsapp-berichten – kan worden gesproken van een strafbaar stelselmatige inbreuk maken op de persoonlijke levenssfeer als bedoeld in artikel 285b Sr.
Naar het oordeel van het hof is derhalve niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen de verdachte onder 1 is ten laste gelegd, zodat de verdachte hiervan zal worden vrijgesproken.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. M.F.J.M. de Werd, mr. J.A.M. de Wit en mr. N. van der Wijngaart, in tegenwoordigheid van mr. L.J.M. Klop, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van
14 juni 2016.
Mr. J.A.M. de Wit en mr. N. van der Wijngaart zijn buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.