Dit geschil betreft de afwikkeling van de arbeidsovereenkomst. Na wijziging van eis in hoger beroep vordert [appellant] thans:
A. € 248.492,- bruto minus de reeds betaalde vergoeding van bruto € 133.824 uit hoofde van betaling over de opzegtermijn,
B. € 900.000,- bruto uit hoofde van artikel 5.1 van de arbeidsovereenkomst dan wel (subsidiair) kennelijke onredelijke opzegging,
C. € 132.000,- bruto uit hoofde van het memorandum of understanding,
D. € 167.500,- bruto uit hoofde van achterstallige bonusbetalingen,
E. € 94.600,- bruto uit hoofde van openstaande vakantiedagen,
F. € 405.162 bruto (€ 375.162,- en € 30.000,-) uit hoofde van het long term incentive plan,
G. € 30.000,- bruto uit hoofde van salarisverhogingen op basis van artikel 4.1 van de arbeidsovereenkomst,
de bedragen onder A, D, E, en G te verhogen met de wettelijke verhoging van 50% en alle (aldus verkregen) bedragen te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag van opeisbaarheid tot aan de dag der algehele voldoening, met veroordeling van Draka in de kosten van beide instanties.