ECLI:NL:GHAMS:2016:2229

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
10 juni 2016
Publicatiedatum
10 juni 2016
Zaaknummer
23-001738-15
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplichtigheid aan inbraak in vereniging gepleegd bij juwelier te Haarlem

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 10 juni 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Noord-Holland, locatie Haarlem, van 9 april 2015. De verdachte, geboren in 1994, was betrokken bij een inbraak in een juwelier in Haarlem op 22 oktober 2014. De rechtbank had de verdachte in eerste aanleg vrijgesproken van het primair ten laste gelegde, maar het hof heeft de verdachte in hoger beroep niet-ontvankelijk verklaard in zijn hoger beroep voor zover dit gericht was tegen de vrijspraak in strafzaak B. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte als 'uitkijker' heeft gefungeerd tijdens de inbraak en heeft hem medeplichtigheid aan diefstal door twee of meer verenigde personen verweten. Het hof oordeelde dat de verdachte opzettelijk behulpzaam was door op de uitkijk te staan en de omgeving in de gaten te houden. De verdachte werd veroordeeld tot jeugddetentie voor de duur van 90 dagen, met aftrek van de tijd in voorarrest. Daarnaast werd een schadevergoeding van €30.865,59 toegewezen aan de benadeelde partij, [bedrijf 1] Edelsmeden, voor materiële schade als gevolg van de inbraak. Het hof heeft de vordering van het Openbaar Ministerie tot tenuitvoerlegging van een eerder opgelegde voorwaardelijke straf toegewezen, omdat de verdachte zich tijdens de proeftijd aan een strafbaar feit had schuldig gemaakt.

Uitspraak

parketnummer: 23-001738-15
datum uitspraak: 10 juni 2016
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Noord-Holland, locatie Haarlem, van 9 april 2015 in de gevoegde strafzaken onder de parketnummers 15-872119-14 (strafzaak A) en 15-270350-14 (strafzaak B), alsmede 15-169685-13 (TUL) tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1994,
adres: [adres 1] .

Omvang van het hoger beroep

De verdachte is door de rechtbank Noord-Holland, locatie Haarlem, vrijgesproken van hetgeen hem in strafzaak B is ten laste gelegd. Het hoger beroep is door de verdachte onbeperkt ingesteld en is derhalve mede gericht tegen de in eerste aanleg gegeven beslissing tot vrijspraak. Gelet op hetgeen is bepaald in artikel 404, vijfde lid, van het Wetboek van Strafvordering staat voor de verdachte tegen deze beslissing geen hoger beroep open. Het hof zal de verdachte mitsdien niet-ontvankelijk verklaren in het ingestelde hoger beroep, voor zover dat is gericht tegen de in het vonnis waarvan beroep in strafzaak B gegeven vrijspraak.

Onderzoek van de strafzaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van
27 mei 2016 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsvrouw naar voren is gebracht.

Tenlasteleggingen

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat – voor zover in hoger beroep nog aan de orde –:
Strafzaak A met parketnummer 15-872119-14:
primair:
hij op of omstreeks 22 oktober 2014 te Haarlem tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening (in/uit juwelier/edelsmederij [bedrijf 1] gelegen aan de [adres 2] ) heeft weggenomen een (grote) hoeveelheid sieraden/juwelen (met een totale waarde van ongeveer 200.000 euro), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [bedrijf 1] Edelsmeden, in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), waarbij verdachte en/of zijn mededader(s) zich de toegang tot de plaats des misdrijfs heeft/hebben verschaft en/of de/het weg te nemen goed(eren) onder zijn/hun bereik heeft/hebben gebracht door middel van braak, verbreking en/of inklimming;
subsidiair:
[medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2] en/of een of meerdere onbekend gebleven dader(s) op of omstreeks 22 oktober 2014 te Haarlem, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening (in/uit juwelier/edelsmederij [bedrijf 1] gelegen aan de [adres 2] ) heeft weggenomen een (grote) hoeveelheid sieraden/juwelen en/of edelstenen, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [bedrijf 1] Edelsmeden, in elk geval aan een ander of anderen dan aan die [medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2] en/of zijn mededader(s) en/of aan verdachte,
waarbij die [medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2] en/of zijn mededader(s) zich de toegang tot de plaats des misdrijfs heeft/hebben verschaft en/of de/het weg te nemen goed(eren) onder zijn/hun bereik heeft/hebben gebracht door middel van braak, verbreking en/of inklimming,
bij het plegen van welk misdrijf verdachte (toen daar) opzettelijk behulpzaam is geweest door opzettelijk op de uitkijk te staan en/of de omgeving in de gaten te houden en/of aanwijzingen te geven.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep – voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen – zal worden vernietigd, omdat het hof tot een andere strafoplegging komt dan de rechtbank.

Vrijspraak

Het hof is met de rechtbank, de advocaat-generaal en de raadsvrouw van oordeel dat niet wettig en overtuigend is bewezen hetgeen de verdachte in strafzaak A primair ten laste is gelegd, zodat de verdachte hiervan moet worden vrijgesproken. Aan de hand van het verhandelde ter terechtzitting en de stukken van het geding kan niet worden vastgesteld dat de verdachte zo nauw en bewust met de mededaders heeft samengewerkt dat zijn rol moet worden gezien als die van een medepleger.

Bespreking van een gevoerd verweer

De raadsvrouw heeft ter terechtzitting in hoger beroep aan de hand van haar pleitnota onder meer aangevoerd – zakelijk weergegeven – dat de verdachte van het hem in strafzaak A subsidiair ten laste gelegde dient te worden vrijgesproken wegens een gebrek aan wettig en overtuigend bewijs. Op grond van de inhoud van het dossier kan niet de conclusie worden getrokken dat de verdachte dezelfde persoon is als de op de uitkijk staande persoon die te zien is op de camerabeelden in het dossier. Uit het proces-verbaal van bevindingen van 16 januari 2015 van verbalisant [verbalisant] blijkt onder meer dat de inbraak bij [bedrijf 1] Edelsmeden om 02:58 uur heeft plaatsgevonden en dat de fietsroute naar de Lange Herenvest ongeveer zes minuten bedraagt. De verdachte is om 03:04 uur op de Lange Herenvest door de politie staande gehouden, hetgeen betekent dat de verdachte, op het moment dat de inbraak is gestart, moet zijn weggereden om op tijd gezien te kunnen worden door de verbalisanten op de Lange Herenvest. Medeverdachte [medeverdachte 1] heeft niets verklaard over een eventuele betrokkenheid van de verdachte bij de inbraak bij [bedrijf 1] Edelsmeden. Van de camerabeelden van de winkels die gelegen zijn in de omgeving van de [adres 2] te Haarlem is niet bekend of de tijdregistratie overeenkomt met de werkelijke tijdregistratie. Niet gesteld kan worden dat de camerabeelden overtuigende bewijsmiddelen opleveren waaruit geconcludeerd kan worden wat er op welk tijdstip rond de [adres 2] gebeurde. Derhalve dienen de camerabeelden van de winkels van het bewijs te worden uitgesloten.
Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
Op grond van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting komt het hof tot zijn oordeel dat de verdachte als ‘uitkijker’ en daarmee als medeplichtige betrokken is geweest bij de inbraak bij [bedrijf 1] Edelsmeden te Haarlem. Daartoe is het volgende redengevend.
De politie heeft weliswaar gerelateerd dat de meest logische fietsroute van [bedrijf 1] Edelsmeden naar de Lange Herenvest ongeveer zes minuten in beslag neemt, maar de verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep onder meer verklaard dat hij die meest logische fietsroute veel sneller kan afleggen dan de door de politie gehanteerde tijd van ongeveer zes minuten. De stelling dat de verdachte al bij aanvang van de inbraak om 02:58 uur moet zijn weggefietst om rond 03:04 uur door de politie te kunnen worden aangesproken op de Lange Herenvest en reeds daarom niets met de inbraak te maken heeft, is daarmee ontkracht. Of de camerabeelden van de winkels die gelegen zijn in de omgeving van de [adres 2] te Haarlem al dan niet een juiste tijdregistratie aangeven, doet gelet daarop niet ter zake.
Aan de hand van het proces-verbaal van bevindingen van 16 januari 2015 van verbalisant
[verbalisant] (dossierpagina 280 e.v.) stelt het hof vast dat bij een vergelijking van de foto’s van de staandehouding van de verdachte en de screenshots van de camerabeelden van [bedrijf 2] onder meer wordt bevonden dat de fiets van de verdachte zeer veel gelijkenis vertoont met de fiets van de uitkijker, te weten een zwart model damesfiets met een extra breed voorrek, een koplamp aan de linkerzijde van het voorwiel en een zeer brede reflectieband op de banden. Voorts blijkt dat de verdachte bij zijn staandehouding soortgelijke kleding als de uitkijker droeg. De verdachte droeg namelijk een halflange zwarte jas met capuchon, een zwarte joggingbroek, die opvallend strak rondom de benen zat, en Nike schoenen met rood/roze veters en witte zolen.
Naast de bovenstaande overeenkomsten heeft medeverdachte [medeverdachte 1] bij de politie verklaard over de betrokkenheid van de verdachte bij de inbraak bij [bedrijf 1] Edelsmeden en dat de verdachte op de fiets was. Anders dan de verdediging heeft gesteld, heeft [medeverdachte 1] meer over de verdachte gezegd dan dat hij hem herkent op foto’s. Zo verklaart hij dat dit nooit zou zijn gebeurd als hij niet met de verdachte was omgegaan. Het hof heeft geen aanleiding te twijfelen aan de juistheid van die verklaring, nu medeverdachte [medeverdachte 1] in deze verklaring onder meer heeft bekend dat hij zelf als inbreker was betrokken bij de inbraak en één van de twee personen was, die in de winkel zijn geweest. Medeverdachte [medeverdachte 1] heeft geen belang of voordeel bij dat deel van de verklaring, waarin hij de verdachte als de uitkijker aanwijst. Aan de betrouwbaarheid van de verklaring van medeverdachte [medeverdachte 1] twijfelt het hof ook overigens niet, nu medeverdachte [medeverdachte 1] ook zogenaamde daderinformatie met de verbalisanten heeft gedeeld.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het in strafzaak A subsidiair ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
[medeverdachte 1] en onbekend gebleven daders op 22 oktober 2014 te Haarlem, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening uit juwelier/edelsmederij [bedrijf 1] gelegen aan de [adres 2] hebben weggenomen sieraden/juwelen en edelstenen, toebehorende aan [bedrijf 1] Edelsmeden, waarbij die [medeverdachte 1] en zijn mededaders zich de toegang tot de plaats des misdrijfs hebben verschaft door middel van braak en inklimming en de weg te nemen goederen onder hun bereik hebben gebracht door middel van braak,
bij het plegen van welk misdrijf verdachte toen daar opzettelijk behulpzaam is geweest door opzettelijk op de uitkijk te staan en de omgeving in de gaten te houden.
Hetgeen in strafzaak A subsidiair meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het aanwenden van een rechtsmiddel zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het in strafzaak A subsidiair bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het in strafzaak A subsidiair bewezen verklaarde levert op:
medeplichtigheid aan diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak en inklimming en het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak.

Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het in strafzaak A subsidiair bewezen verklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straf

De rechtbank Noord-Holland, locatie Haarlem, heeft de verdachte vrijgesproken van het in strafzaak A primair en in strafzaak B ten laste gelegde en de verdachte voor het in eerste aanleg in strafzaak A subsidiair bewezen verklaarde veroordeeld tot een jeugddetentie voor de duur van 102 dagen met aftrek van de tijd in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht. Voorts heeft de rechtbank de tenuitvoerlegging gelast van de bij vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland, locatie Haarlem, van 14 februari 2014 in de strafzaak met parketnummer 15-169685-13 voorwaardelijk opgelegde werkstraf voor de duur van 40 uren, bij niet naar behoren verrichten te vervangen door hechtenis voor de duur van 20 dagen.
Tegen voormeld vonnis heeft de verdachte hoger beroep ingesteld.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis waarvan beroep – voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen – zal bevestigen.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte is medeplichtig aan een inbraak in vereniging bij [bedrijf 1] Edelsmeden te Haarlem. De verdachte is, terwijl twee mededaders de winkel van [bedrijf 1] Edelsmeden binnendrongen en binnen zeer korte tijd voor ongeveer € 200.000,00 aan sieraden en edelstenen hebben weggenomen, deze mededaders opzettelijk behulpzaam geweest door op de uitkijk te staan en de omgeving in de gaten te houden. Het betreft een kennelijk zorgvuldig voorbereide inbraak, waarbij de ruiten van de winkel en de vitrines met mokers zijn ingeslagen, waardoor een enorme ravage is veroorzaakt. Het behoeft geen betoog dat een dergelijke inbraak een ernstig feit betreft, dat niet alleen veel materiële schade en leed veroorzaakt bij eigenaren en medewerkers van de winkel, maar ook in zijn algemeenheid zorgt voor een gevoel van onveiligheid in de samenleving. Het hof rekent dit de verdachte aan.
Het hof heeft kennisgenomen van:
- het raadkamerrapport van 3 februari 2015 van de William Schrikker Groep, opgemaakt door jeugdreclasseringswerker [naam 1] ; en
- het reclasseringsadvies (beknopt) van 20 januari 2015 van Reclassering Nederland, Adviesunit 2 Zuid-West, opgemaakt door reclasseringswerker [naam 2] .
Het eerdergenoemde reclasseringsadvies, opgemaakt door reclasseringswerker [naam 2] , houdt – zakelijk weergegeven – onder meer het volgende in:
Betrokkene heeft te kampen met een verstandelijke beperking, hij is bekend met gedragsproblematiek en is al veelvuldig met justitie in aanraking gekomen. Daarnaast is er sprake van cannabismisbruik. Gezien betrokkenes verstandelijke beperking en de omstandigheid dat hij niet in staat is om zijn leven zelfstandig in te richten, wordt geadviseerd het jeugdstrafrecht toe te passen.
Blijkens een de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 10 mei 2016 is hij eerder strafrechtelijk, in het bijzonder ter zake van vermogensdelicten, onherroepelijk veroordeeld. De verdachte liep zelfs in een proeftijd in de strafzaak met parketnummer 15-169685-13.
De verdachte was ten tijde van het bewezen verklaarde 20 jaren oud. Het hof vindt, evenals de rechtbank, in de persoon van de verdachte, zoals onder meer in eerdergenoemd reclasseringsadvies uiteen is gezet, grond om recht te doen overeenkomstig de bijzondere bepalingen voor jeugdige personen
(overeenkomstig de artikelen 77g tot en met 77hh van het Wetboek van Strafrecht).
Gelet op bovengenoemde rapporten en de houding van de verdachte ten opzichte van de jeugdreclassering, zoals uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, acht het hof het niet zinvol een deels voorwaardelijke straf op te leggen. Het hof acht de reeds door de verdachte in voorarrest doorgebrachte dagen jeugddetentie een passende reactie op het feit zoals begaan, gelet op de mate van betrokkenheid van de verdachte bij de inbraak in de winkel van [bedrijf 1] Edelsmeden. Uit zich in het dossier bevinden informatie van het Openbaar Ministerie volgt dat de verdachte 98 dagen in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht.

Vordering van de benadeelde partij [bedrijf 1] Edelsmeden

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg ter zake van het in strafzaak A ten laste gelegde in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 30.865,59 aan materiële schade. De gestelde schade bestaat uit het verschil tussen de totale schadepost (inclusief noodreparatiewerkzaamheden alsmede opruimwerkzaamheden uitgevoerd door [bedrijf 1] Edelsmeden) en het totale bedrag dat de verzekering heeft uitgekeerd.
De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen.
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot hoofdelijke toewijzing van de vordering met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De raadsvrouw heeft, nu in haar visie niet bewezen kan worden dat de verdachte het hem in strafzaak A subsidiair ten laste gelegde heeft begaan, verzocht de benadeelde partij in de vordering niet-ontvankelijk te verklaren.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het in strafzaak A subsidiair bewezen verklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade heeft geleden. De verdachte is hoofdelijk met zijn mededaders tot vergoeding van die schade gehouden en heeft de hoogte van de vordering als zodanig niet betwist, zodat de vordering zal worden toegewezen.
Om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.

Vordering tenuitvoerlegging

Het Openbaar Ministerie heeft gevorderd de tenuitvoerlegging van de bij vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland, locatie Haarlem, van 14 februari 2014, in de strafzaak met parketnummer 15-169685-13, opgelegde voorwaardelijke werkstraf voor de duur van 40 uren, bij niet naar behoren verrichten te vervangen door hechtenis voor de duur van 20 dagen. Deze vordering is in hoger beroep opnieuw aan de orde.
Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt. Daarom zal de tenuitvoerlegging van die voorwaardelijk opgelegde straf worden gelast.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen 36f, 48, 63, 77c, 77g, 77i, 77l, 77gg en 311 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Verklaart de verdachte niet-ontvankelijk in zijn hoger beroep, voor zover gericht tegen het in strafzaak B ten laste gelegde.
Vernietigt het vonnis voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen en doet in zoverre opnieuw recht.
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het in strafzaak A primair ten laste gelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het in strafzaak A subsidiair ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het in strafzaak A subsidiair bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot jeugddetentie voor de duur van
98 (achtennegentig) dagen.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde jeugddetentie in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Vordering van de benadeelde partij [bedrijf 1] Edelsmeden
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [bedrijf 1] Edelsmeden ter zake van het in strafzaak A subsidiair bewezen verklaarde tot het bedrag van
€ 30.865,59 (dertigduizend achthonderdvijfenzestig euro en negenenvijftig cent) ter zake van materiële schadeen veroordeelt de verdachte die, evenals zijn mededaders, hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is, met dien verstande dat indien en voor zover de een aan zijn betalingsverplichting heeft voldaan, de een of meer anderen daarvan in zoverre zullen zijn bevrijd, om dit bedrag tegen een behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [bedrijf 1] Edelsmeden, ter zake van het in strafzaak A subsidiair bewezen verklaarde een bedrag te betalen van
€ 30.865,59 (dertigduizend achthonderdvijfenzestig euro en negenenvijftig cent) als vergoeding voor materiële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
90 (negentig) dagen jeugddetentie, met dien verstande dat de toepassing van die jeugddetentie de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat de verplichting tot betaling van schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer voor de verdachte komt te vervallen indien en voor zover mededaders hebben voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer.
Bepaalt dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat daarmee de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
Gelast de tenuitvoerlegging van de straf, voor zover voorwaardelijk opgelegd bij vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland, locatie Haarlem, van 14 februari 2014, parketnummer
15-169685-13, te weten van:
Taakstraf (voorheen: werkstraf)voor de duur van
40 (veertig) uren, bij gebreke van het naar behoren verrichten te vervangen door
20 (twintig) dagen hechtenis.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. M.M. van der Nat, mr. J.L. Bruinsma en mr. P.H.M. Kuster, in tegenwoordigheid van
mr. D. Zeiss, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van
10 juni 2016.
Mrs. M.M. van der Nat en P.H.M. Kuster zijn buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.