ECLI:NL:GHAMS:2016:2228

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
10 juni 2016
Publicatiedatum
10 juni 2016
Zaaknummer
23-001689-15
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Inbraak in vereniging bij juwelier te Haarlem met aanzienlijke schade en diefstal van sieraden

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 10 juni 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Noord-Holland, locatie Haarlem, van 9 april 2015. De verdachte, geboren in 1996, werd beschuldigd van inbraak in vereniging bij een juwelier in Haarlem op 22 oktober 2014. De tenlastelegging omvatte het wegnemen van een grote hoeveelheid sieraden en edelstenen met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening. Het hof heeft het vonnis van de rechtbank vernietigd en de verdachte schuldig bevonden aan diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de toegang tot de plaats delict werd verkregen door middel van braak en inklimming.

De rechtbank had de verdachte eerder veroordeeld tot een gevangenisstraf van 9 maanden, waarvan 3 maanden voorwaardelijk. In hoger beroep heeft het hof de straf verhoogd naar 12 maanden, met 3 maanden voorwaardelijk, en bijzondere voorwaarden opgelegd, waaronder een meldplicht en behandelverplichting. Het hof heeft de ernst van het feit, de schade van ongeveer € 200.000, en de impact op de slachtoffers in overweging genomen. De verdachte had zich samen met anderen schuldig gemaakt aan een professioneel uitgevoerde inbraak, wat leidde tot aanzienlijke materiële schade en een gevoel van onveiligheid in de samenleving.

Daarnaast heeft de benadeelde partij, [bedrijf] Edelsmeden, een vordering tot schadevergoeding ingediend ter hoogte van € 30.865,59, welke door het hof is toegewezen. Het hof heeft de verdachte hoofdelijk aansprakelijk gesteld voor deze schade. De beslissing van het hof is gebaseerd op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f, 63 en 311 van het Wetboek van Strafrecht, en de uitspraak is gedaan in een openbare zitting.

Uitspraak

parketnummer: 23-001689-15
datum uitspraak: 10 juni 2016
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Noord-Holland, locatie Haarlem, van 9 april 2015 in de strafzaak onder parketnummer 15-872055-14 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1996,
adres: [adres 1].

Onderzoek van de strafzaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van
27 mei 2016 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsvrouw naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 22 oktober 2014 te Haarlem tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening (in/uit juwelier/edelsmederij [bedrijf] gelegen aan de [adres 2]) heeft weggenomen een (grote) hoeveelheid sieraden/juwelen en/of edelstenen, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [bedrijf] Edelsmeden, in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), waarbij verdachte en/of zijn mededader(s) zich de toegang tot de plaats des misdrijfs heeft/hebben verschaft en/of de/het weg te nemen goed(eren) onder zijn/hun bereik heeft/hebben gebracht door middel van braak, verbreking en/of inklimming.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot een andere bewezenverklaring en strafoplegging dan de rechtbank komt.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat hij:
op 22 oktober 2014 te Haarlem, tezamen en in vereniging met anderen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening uit juwelier/edelsmederij [bedrijf] gelegen aan de [adres 2], heeft weggenomen sieraden/juwelen en edelstenen, toebehorende aan [bedrijf] Edelsmeden, waarbij verdachte en zijn mededaders zich de toegang tot de plaats des misdrijfs hebben verschaft door middel van braak en inklimming en de weg te nemen goederen onder hun bereik hebben gebracht door middel van braak.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het aanwenden van een rechtsmiddel zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert op:
diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak en inklimming en het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak.

Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straf

De rechtbank Noord-Holland heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezen verklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 9 maanden, met aftrek van de tijd in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, waarvan 3 maanden voorwaardelijk met een proeftijd voor de duur van 3 jaren en de bijzondere voorwaarden van een meldplicht en een behandelverplichting.
Tegen voormeld vonnis heeft de verdachte hoger beroep ingesteld.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis waarvan beroep zal bevestigen.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich, samen met anderen, schuldig gemaakt aan inbraak in een juwelierswinkel in Haarlem. Hierbij heeft de verdachte binnen zeer korte tijd een groot aantal goederen weggenomen met een waarde van ongeveer € 200.000,00 en grote schade toegebracht in het pand. Het betreft een kennelijk zorgvuldig voorbereide inbraak waarbij de ruiten van de winkel en de vitrines met mokers zijn ingeslagen, waardoor een enorme ravage is veroorzaakt. Het behoeft geen betoog dat een dergelijke inbraak een ernstig feit betreft, dat niet alleen veel materiële schade en leed veroorzaakt bij de eigenaren en de werknemers van de winkel, maar ook in zijn algemeenheid zorgt voor een gevoel van onveiligheid in de samenleving. De verdachte heeft met zijn handelen aangetoond geen enkel respect te hebben voor andermans goederen en eigendommen en heeft uitsluitend oog gehad voor zijn eigen financieel gewin.
Het hof heeft kennis genomen van de inhoud van het reclasseringsadvies van 24 maart 2015 van Reclassering Nederland, Adviesunit 2 Noord-West, opgemaakt door reclasseringswerker [naam].
Het eerdergenoemde reclasseringsadvies houdt – zakelijk weergegeven – onder meer het volgende in:
Het ontbreekt betrokkene aan een zinvolle dagbesteding. De thuissituatie van betrokkene werkt onvoldoende corrigerend en ondersteunend. In een eerder stadium was tevens sprake van problematisch middelengebruik. Betrokkene staat niet onwelwillend tegenover toezicht uitgevoerd door de reclassering.
Gezien de criminogene factoren wordt het recidiverisico als hoog-gemiddeld ingeschat.
Geadviseerd wordt een (gedeeltelijk) voorwaardelijke straf met een meldplicht en een ambulante behandeling bij De Waag of een soortgelijke instelling, om betrokkene voor langere tijd te motiveren zijn leven op de rails te zetten.
Blijkens een de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 10 mei 2016 is hij eerder strafrechtelijk, in het bijzonder ter zake van vermogensdelicten, onherroepelijk veroordeeld.
Het hof acht, alles afwegende, rekening houdend met artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, een gevangenisstraf van na te melden duur passend en geboden. Een deel van die gevangenisstraf zal in voorwaardelijke vorm worden opgelegd, om de verdachte ervan te weerhouden in de toekomst opnieuw op dergelijke wijze te handelen. Aan deze voorwaardelijke gevangenisstraf zal het hof een proeftijd voor de duur van 3 jaren en de bijzondere voorwaarden van een meldplicht en een behandelverplichting verbinden. Het onvoorwaardelijke deel van de gevangenisstraf is substantieel hoger dan de rechtbank heeft opgelegd en de advocaat-generaal heeft gevorderd. Naar het oordeel van het hof is sprake van een dermate ernstig feit – professioneel uitgevoerd, met grote schade tot gevolg en een grotendeels verdwenen buit – dat geen andere straf past dan de hierna te bepalen gevangenisstraf.

Vordering van de benadeelde partij [bedrijf] Edelsmeden

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 30.865,59 aan materiële schade. De gestelde schade bestaat uit het verschil tussen de totale schadepost (inclusief noodreparatiewerkzaamheden alsmede opruimwerkzaamheden uitgevoerd door [bedrijf] Edelsmeden) en het totaalbedrag dat de verzekering heeft uitgekeerd.
De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen.
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot hoofdelijke toewijzing van de vordering met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De verdediging heeft verzocht aan de verdachte niet de schadevergoedingsmaatregel op te leggen nu de verdachte niet over enig inkomen beschikt.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezen verklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade heeft geleden. De hoogte van die schade zoals thans gevorderd is als zodanig niet van de zijde van de verdachte betwist. De verdachte is tot hoofdelijke vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering zal worden toegewezen.
Om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze. Het hof is van oordeel dat niet aannemelijk is geworden dat de verdachte thans geen draagkracht heeft en naar redelijke verwachting ook in de toekomst – mede gelet op zijn jonge leeftijd – niet zal hebben.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f, 63 en 311 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
12 (twaalf) maanden.
Bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot
3 (drie) maanden, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
3 (drie) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt of de verdachte gedurende de proeftijd van 3 (drie) jaren of ten behoeve van het vaststellen van zijn/haar identiteit geen medewerking heeft verleend aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of geen identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage heeft aangeboden of geen medewerking heeft verleend aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14d, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen, dan wel de hierna te noemen bijzondere voorwaarde(n) niet heeft nageleefd.
Stelt als bijzondere voorwaarden:
- meldplicht:
de veroordeelde zal zich melden op eerste uitnodiging bij Reclassering Nederland op het in die uitnodiging vermelde adres, en zal zich hierna blijven melden zolang en zo frequent de reclassering dit noodzakelijk acht;
- behandelverplichting:
de veroordeelde zal zich voor maximaal de duur van de proeftijd laten behandelen door de Waag Haarlem of een soortgelijke instelling voor forensische psychiatrie, zolang de behandelaar dit noodzakelijk acht.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Vordering van de benadeelde partij [bedrijf] Edelsmeden
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [bedrijf] Edelsmeden ter zake van het bewezen verklaarde tot het bedrag van
€ 30.865,59 (dertigduizend achthonderdvijfenzestig euro en negenenvijftig cent) ter zake van materiële schadeen veroordeelt de verdachte die, evenals zijn mededaders, hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is, met dien verstande dat indien en voor zover de een aan zijn betalingsverplichting heeft voldaan, de een of meer anderen daarvan in zoverre zullen zijn bevrijd, om dit bedrag tegen een behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [bedrijf] Edelsmeden, ter zake van het bewezen verklaarde een bedrag te betalen van
€ 30.865,59 (dertigduizend achthonderdvijfenzestig euro en negenenvijftig cent) als vergoeding voor materiële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
189 (honderdnegenentachtig) dagen hechtenis, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat de verplichting tot betaling van schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer voor de verdachte komt te vervallen indien en voor zover mededaders hebben voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer.
Bepaalt dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat daarmee de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. M.M. van der Nat, mr. J.L. Bruinsma en mr. P.H.M. Kuster, in tegenwoordigheid van
mr. D. Zeiss, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van
10 juni 2016.
Mrs. M.M. van der Nat en P.H.M. Kuster zijn buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.