In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 27 mei 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland. De verdachte, geboren in 1964, werd beschuldigd van medeplichtigheid aan hennepteelt en diefstal van elektriciteit. De tenlastelegging betrof het opzettelijk aanwezig hebben van een grote hoeveelheid hennepplanten in een schuur die hij had verhuurd aan onbekende personen. De verdachte had in juni 2014 geconstateerd dat er een hennepkwekerij in de schuur was ingericht, maar hij ontkende wetenschap te hebben gehad van de hennepteelt. Het hof oordeelde dat er onvoldoende bewijs was voor de beschuldiging van medeplegen van hennepteelt en sprak de verdachte vrij van het primair ten laste gelegde feit en de diefstal van elektriciteit. Echter, het hof achtte het wel bewezen dat de verdachte opzettelijk gelegenheid had verschaft voor de hennepteelt door de schuur ter beschikking te stellen. De verdachte werd veroordeeld tot een taakstraf van 90 uren, met een vervangende hechtenis van 45 dagen. Het hof baseerde zijn beslissing op de ernst van het feit en de maatschappelijke gevolgen van de hennepteelt.