ECLI:NL:GHAMS:2016:2143

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
27 mei 2016
Publicatiedatum
8 juni 2016
Zaaknummer
23-003354-15
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Profijtontneming en medeplichtigheid aan hennepteelt door verhuur van ruimte

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 27 mei 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland. De zaak betreft de ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel van een veroordeelde die medeplichtig was aan hennepteelt door een ruimte te verhuren. De veroordeelde, geboren in 1964, had een huurinkomst van € 300 per maand ontvangen voor de verhuurde ruimte. Het Openbaar Ministerie had in eerste aanleg gevorderd dat de veroordeelde een bedrag van € 32.550,08 aan de Staat zou betalen ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel. De politierechter had de veroordeelde echter vrijgesproken van de ten laste gelegde feiten en de vordering van het Openbaar Ministerie afgewezen.

In hoger beroep heeft het hof de zaak opnieuw beoordeeld. Het hof heeft vastgesteld dat de veroordeelde in de periode van 29 augustus 2014 tot en met 10 oktober 2014 medeplichtig was aan hennepteelt. Het hof heeft de schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel gebaseerd op de verklaring van de veroordeelde, die aangaf dat hij gedurende twee maanden € 300 aan huur heeft ontvangen. Het hof heeft geoordeeld dat de kosten voor elektriciteit niet in mindering kunnen worden gebracht, omdat de veroordeelde nog niet was begonnen met de aflossing van zijn schuld aan Liander.

Uiteindelijk heeft het hof het vonnis van de politierechter vernietigd en de verplichting opgelegd aan de veroordeelde om € 600 aan de Staat te betalen ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel. Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van 27 mei 2016.

Uitspraak

Parketnummer: 23-003354-15 (
ontneming)
Datum uitspraak: 27 mei 2016
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland van 6 augustus 2015 op de vordering van het Openbaar Ministerie ingevolge artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht in de ontnemingszaak met parketnummer 15-700579-14 tegen de veroordeelde:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1964,
adres: [adres].

Procesgang

Het Openbaar Ministerie heeft in eerste aanleg gevorderd dat aan de veroordeelde de verplichting zal worden opgelegd tot betaling van een geldbedrag aan de Staat ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel, geschat tot een bedrag van € 32.550,08.
De veroordeelde is bij vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland van 6 augustus 2015 vrijgesproken ten het ten laste gelegde.
Voorts heeft de politierechter in de rechtbank Noord-Holland bij vonnis van 6 augustus 2015 de vordering van het Openbaar Ministerie ex artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht afgewezen.
Het Openbaar Ministerie heeft tegen beide vonnissen hoger beroep ingesteld.
De veroordeelde is bij arrest van het gerechtshof Amsterdam van 27 mei 2016 veroordeeld ter zake van
- kort gezegd - medeplichtigheid aan hennepteelt in de periode van 29 augustus 2014 tot en met
10 oktober 2014.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van
13 mei 2016 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de veroordeelde en de raadsman naar voren is gebracht.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot een andere beslissing komt dan de politierechter.
Schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel
De advocaat-generaal heeft ter terechtzitting in hoger beroep gevorderd dat aan de veroordeelde de verplichting wordt opgelegd tot betaling aan de Staat van € 32.550,08 ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel.
Het hof is van oordeel dat op grond van de onder voormeld parketnummer aangelegde straf- en ontnemingsdossiers, alsmede op grond van het onderzoek ter terechtzitting, aannemelijk is geworden dat de veroordeelde door middel van of uit de baten van de hiervoor genoemde feiten waarvoor hij bij voornoemd vonnis is veroordeeld, wederrechtelijk voordeel heeft verkregen. Het hof ontleent de schatting van dat op na te melden geldbedrag gewaardeerde voordeel aan de inhoud van de bewijsmiddelen.
Het hof baseert de schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel op de verklaring van de veroordeelde ter terechtzitting in hoger beroep, inhoudende dat hij per maand € 300,00 aan huur heeft ontvangen, nu die verklaring het hof niet onaannemelijk voorkomt. Het hof neemt als aanvangsdatum 29 augustus 2014, namelijk het moment dat de veroordeelde naar Zweden is afgereisd. Op 20 oktober 2014 is de hennepkwekerij ontmanteld, zodat de veroordeelde in totaal twee maanden huur heeft ontvangen.
De raadsman heeft ten aanzien van de gemaakte kosten aangevoerd dat het aan Liander verschuldigde bedrag in mindering dient te worden gebracht.
Het hof overweegt dat de veroordeelde - naar eigen zeggen - nog niet is begonnen met de aflossing van zijn schuld aan Liander. Derhalve is niet gebleken van feiten of omstandigheden, op grond waarvan het door de veroordeelde te betalen bedrag lager zou moeten worden vastgesteld.
Op grond van het voorgaande schat het hof het door de veroordeelde wederrechtelijk verkregen voordeel op een bedrag van
€ 600,00.

Verplichting tot betaling aan de Staat

Aan de veroordeelde dient, ter ontneming van het door hem wederrechtelijk verkregen voordeel, de verplichting te worden opgelegd tot betaling aan de Staat van een bedrag van
€ 600,00.

Toepasselijk wettelijk voorschrift

De op te leggen maatregel is gegrond op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Stelt het bedrag waarop het door de veroordeelde wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat vast op een bedrag van €
600,00 (zeshonderd euro).
Legt de veroordeelde de verplichting op tot
betaling aan de Staatter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel van een bedrag van
€ 600,00 (zeshonderd euro).
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. P.C. Römer, mr. J.W.H.G. Loyson en mr. R.A.F. Gerding, in tegenwoordigheid van
mr. S.W.M. Stevens, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van
27 mei 2016.
De oudste raadsheer is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.