ECLI:NL:GHAMS:2016:213

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
26 januari 2016
Publicatiedatum
28 januari 2016
Zaaknummer
200.081.785/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vervolg van tussenarrest inzake redelijke prijs en aansprakelijkheid aannemer voor werkzaamheden aan jacht

In deze zaak, die voortvloeit uit een eerder tussenarrest van 21 april 2015, heeft het Gerechtshof Amsterdam op 26 januari 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep over de redelijke prijs voor werkzaamheden aan het jacht 'Akka'. De appellant, vertegenwoordigd door mr. P. Ingwersen, heeft de aannemer, vertegenwoordigd door mr. T. [A], aangeklaagd voor het nog niet betaalde gedeelte van de overeengekomen prijs. Het hof heeft een deskundige benoemd om de redelijke prijs vast te stellen, waarbij de deskundige op 28 juni 2015 een aanvullend rapport heeft uitgebracht. In dit rapport heeft de deskundige vragen beantwoord die door het hof waren gesteld, waaronder de noodzaak van een correctie van 30% op de urenregistratie en de inkoopverantwoording. De deskundige heeft geconcludeerd dat de werkzaamheden niet efficiënt zijn uitgevoerd, wat heeft geleid tot een lagere schatting van de redelijke prijs. Het hof heeft het deskundigenrapport als voldoende onderbouwd beschouwd en heeft de door de deskundige geschatte redelijke prijs van Hfl. 399.650,-- overgenomen. Het hof heeft geoordeeld dat de geïntimeerde, die reeds een deel van de kosten had betaald, het resterende bedrag van € 115.282,81 exclusief btw aan de appellant moet betalen, vermeerderd met wettelijke rente vanaf 18 december 2001. Tevens is de geïntimeerde veroordeeld in de proceskosten, inclusief de kosten van de deskundige.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht, team I
zaaknummer : 200.081.785/01
zaaknummer rechtbank Alkmaar : 57724/ HA ZA 02-92
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 26 januari 2016
inzake
[APPELLANT],
wonend te [woonplaats],
appellant,
advocaat: mr. P. Ingwersen te Haarlem,
tegen:
[GEÏNTIMEERDE],
wonend te [woonplaats],
geïntimeerde,
advocaat: mr. T. [A] te Amsterdam.

1.Het verdere procesverloop

In het tussenarrest van 21 april 2015 heeft het hof bepaald dat een aanvullende rapportage moet worden uitgebracht door de door het hof benoemde deskundige [X].
De deskundige heeft op 28 juni 2015 een nader rapport uitgebracht, dat op 29 juni 2015 door het hof is ontvangen.
Vervolgens heeft [geïntimeerde] een memorie na aanvullend deskundigenbericht, met producties, genomen.
Hierna heeft [appellant] een memorie na deskundigenbericht, met een productie, genomen.
Tenslotte hebben partijen wederom arrest gevraagd.

2.De verdere beoordeling

2.1
In het tussenarrest van 21 april 2015 heeft het hof de deskundige de volgende vragen voorgelegd:
Wilt u alsnog de door [appellant] verstrekte urenstaten en inkoopverantwoording aan [geïntimeerde] ter hand stellen en hem in de gelegenheid stellen daarop te reageren?
Wilt u aangeven of in de reactie van [geïntimeerde] aanleiding ziet tot een aanpassing van uw advies?
Hoe bent u tot het oordeel gekomen dat – naar het hof begrijpt – een aftrek van 30% in de urenregistratie dient plaats te vinden? Wilt u nader motiveren in welke mate sprake is geweest van herstel van eerdere fouten door West Friese Jachtwerf?
Op welke grond bent u tot het oordeel gekomen dat – naar het hof begrijpt – eveneens op de inkoop een correctie van 30% dient plaats te vinden?
Als het juist is dat West Friese Jachtwerf destijds een uurprijs van Hfl. 70,-- per uur rekende voor woodwork, op welke grond bent u dan van die uurprijs afgeweken en hebt u gerekend met een uurprijs van Hfl. 75,-- per uur?
Heeft u verder nog opmerkingen die voor deze zaak van belang zijn?
2.2
De deskundige heeft in zijn aanvullend deskundigenrapport de vragen als volgt beantwoord:
a. Wilt u alsnog de door [appellant] verstrekte urenstaten en inkoopverantwoording aan [geïntimeerde] ter hand stellen en hem in de gelegenheid stellen daarop te reageren?
“Op 6 mei 2015 heeft ondergetekende aan mevrouw mr. [Y] van Pot Jonker Advocaten verzocht om de urenstaten en inkoopverantwoording toegezonden te krijgen. Dat heeft zij op 8 mei 2015 gedaan en deze heeft ondergetekende per omgaande aan de advocaat van [geïntimeerde] doorgezonden.
Op 13 mei stuurt de heer [A] een brief naar mevrouw [Y] met het verzoek om de gegevens nogmaals te zenden omdat hij het bestand niet kon openen. Dit heeft zij op 18 mei 2015 gedaan. In de reactie van de heer [appellant] op het concept van de beantwoording van de vragen van het hof wordt gesteld dat de urenstaten reeds 4 maal aan de heer [geïntimeerde] ter hand zijn gesteld. Te weten:
- Bij het opmaken van de factuur in september 2001 definitief, maar ook daarvoor.
- Als productie bij de Rechtszaak in eerste aanleg bij de Rechtbank Alkmaar.
- Als productie nr. 7 bij de Memorie van Grieven bij het Hof.
- En naar aanleiding van het verzoek van het hof op 21 april 2015
Op 24 april 2015 heeft ondergetekende van mr. lngwersen kopieën van de navolgende stukken ontvangen:
• Memorie na deskundigenrapport zijdens [appellant] d.d. 21 oktober 2014.
• Memorie na deskundigenrapport zijdens [geïntimeerde] d.d. 21 oktober 2014.
• Arrest gerechtshof Amsterdam d.d. 21 april 2015.
Op 7 mei 2015 heeft ondertekende van mr. Gensch kopieën van de navolgende stukken ontvangen:
• De brief van de West Friese Jachtbouw van 29.11.1999.
• Memorie na deskundigenbericht zijdens [geïntimeerde] d.d. 21.10.2014.
• Memorie na deskundigenbericht zijdens [appellant] d.d. 21.10.2014.
• Het voornoemde arrest.”
b. Wilt u aangeven of in de reactie van [geïntimeerde] aanleiding ziet tot een aanpassing van uw advies?
“Naar de mening van ondergetekende, heeft de deskundige en zijn adviseur zich gehouden aan de opdracht van het hof om de vraag te beantwoorden: Wat is een redelijke prijs is voor de werkzaamheden die de West Friese Jachtbouw feitelijk heeft uitgevoerd aan en ten behoeve van het jacht “Akka”.
Hierbij buitenbeschouwing latend de werkzaamheden die moeten worden aangemerkt als herstel van eerdere fouten. Als suggestie van het hof wordt bovendien nog meegegeven om de uren- en inkoopverantwoording te bekijken!
De inkoopverantwoording en urenstaten zijn NIET de basis geweest voor het berekenen van de redelijke prijs. Dit is de bezichtiging geweest van de Akka op 8 augustus 2014 te Bremen.
Ondergetekende was er van uitgegaan dat de urenstaten en inkoopverantwoording in de loop der jaren al aan de heer [geïntimeerde] waren overhandigd. Dit heeft echter geen invloed gehad op het uiteindelijke oordeel van ondergetekende. Er wordt daarom volgens ondergetekende te veel aandacht besteed aan het feit dat hoor en wederhoor zouden zijn geschonden.
De gestuurde fax dd. 29 november 1999 waarin verwachtingen zouden zijn gewekt ten aanzien van de vermoedelijke prijs is ook geen basis geweest voor ons rapport. Deskundige en zijn adviseur zijn, volgens opdracht van het hof, uitgegaan van de feitelijk uitgevoerde werkzaamheden aan het jacht en een prijs die in die tijd redelijk was.
De bezichtiging, het aanhoren van beide partijen op 8 augustus 2014, bestudering van het op die dag gemaakte fotoverslag en de jarenlange ervaring van adviseur de heer [B] in de jachtbouw, zijn de basis geweest voor beoordeling van het feitelijk uitgevoerde werk door de West Friese Jachtbouw.
Ondergetekende ziet derhalve geen aanleiding om het rapport aan te passen.”
c. Hoe bent u tot het oordeel gekomen dat – naar het hof begrijpt – een aftrek van 30% in de urenregistratie dient plaats te vinden? Wilt u nader motiveren in welke mate sprake is geweest van herstel van eerdere fouten door West Friese Jachtwerf?
“Zoals al eerder opgemerkt, is niet uitgegaan van de overhandigde urenregistratie, laat staan van een correctie hierop. De feitelijke werkzaamheden zijn bekeken en op basis hiervan is een aantal uren berekend. Dat dit geen gemakkelijke opgave is, na zo’n lange periode waarin ook een aantal refits hebben plaatsgevonden, moge duidelijk zijn. Dat er een aftrek is ontstaan van 30% in de urenregistratie, kan het gevolg zijn van minder efficiënt werken. Zo zijn er bijvoorbeeld veel meer uren gemaakt bij het afkrabben van de romp dan noodzakelijk.”
d. Op welke grond bent u tot het oordeel gekomen dat – naar het hof begrijpt – eveneens op de inkoop een correctie van 30% dient plaats te vinden?
“Ondergetekende is uitgegaan van de veronderstelling dat feitelijk minder werk is uitgevoerd dan volgens uren- en inkoopverantwoording naar voren komt. Daarom is er ook bij de inkoop minder gerekend. Dit zou bijvoorbeeld te maken kunnen hebben met minder efficiënt werken maar dit is ter beoordeling aan het hof.”
e. Als het juist is dat West Friese Jachtwerf destijds een uurprijs van Hfl. 70,-- per uur rekende voor woodwork, op welke grond bent u dan van die uurprijs afgeweken en hebt u gerekend met een uurprijs van Hfl. 75,-- per uur?
“Ondergetekende heeft voor alle werkzaamheden gerekend met een redelijke uurprijs van hfl. 75,--. Ondergetekende is niet speciaal voor “woodwork” uitgegaan van een afwijkende uurprijs. Het lijkt niet erg relevant.
.
f. Heeft u verder nog opmerkingen die voor deze zaak van belang zijn?
“De concept beantwoording van de vragen zijn op 12 juni 2015 aan partijen voorgelegd en de reactie hierop van de heer Ingwersen is op 25 juni 2015 ontvangen, De heer Gensch heeft op 23 juni 2015 gereageerd.
Partijen staan nog steeds lijnrecht tegenover elkaar. In zeer uitvoerige reacties proberen partijen het concept te wijzigen en hun opvattingen aan deskundige op te leggen. [geïntimeerde] geeft aan dat het faxbericht van de West Friese Jachtbouw van 29-11-1999 niet buiten beschouwing kan worden gelaten en geeft een andere kostenopstelling aan die deskundige zou moeten toepassen.
[appellant] geeft aan dat de urenverantwoording meer leidend zou moeten zijn en is het niet eens met het verschil van 30% in kosten. Toch willen deskundige en zijn adviseur blijven uitgaan van de opdracht van het hof; wat is er feitelijk gebeurd aan het jacht “Akka” en wat is een redelijke prijs voor deze werkzaamheden. Buiten beschouwing latend de werkzaamheden die een herstel zijn van eerdere fouten. Hier hebben wij een berekening voor gemaakt en daar willen wij aan vasthouden. Het is aan het hof om te beslissen of het deze berekening wil volgen.”
2.3
Door [geïntimeerde] is in zijn akte na aanvullend deskundigenbericht naar voren gebracht dat thans blijkt dat [appellant] niet alleen de urenstaten en inkoopverantwoording aan de deskundige ter hand heeft gesteld, maar ook stukken terzake van de opbouw kostenverantwoording Akka, samenvatting uren en inkopen alsmede een stellingname van zeven pagina’s ‘Wat is er nu feitelijk aan Akka gebeurd, tussen eind 1999 en september 2012?’. De deskundige heeft zich laten beïnvloeden door deze stukken, ondanks dat hij zelf stelt dat dat niet zo is. Volgens [geïntimeerde] dienen alle genoemde stukken buiten beschouwing te blijven.
Een volgend bezwaar van [geïntimeerde] is dat de deskundige ten onrechte de brief van 29 november 1999 buiten beschouwing heeft gelaten. De deskundige stelt immers dat de bedoelde brief geen basis is geweest voor zijn rapport. Dit is onterecht, omdat artikel 7:752 BW inhoudt dat bij het bepalen van de redelijke prijs rekening wordt gehouden met de door hem ter zake van de vermoedelijke prijs gewekte verwachtingen. Voorts brengt [geïntimeerde] als bezwaar naar voren dat de bevindingen van de deskundige niet inzichtelijk en controleerbaar zijn en dat het rapport daarom ondeugdelijk is.
Vanwege alle genoemde bezwaren verzoekt [geïntimeerde] het hof om een nieuwe deskundige te benoemen.
2.4
[appellant] heeft in zijn akte na aanvullend deskundigenbericht naar voren gebracht dat het aanvullende deskundigenbericht niet of nauwelijks afwijkt van het eerdere deskundigenbericht. Volgens [appellant] zijn partijen even ver als in september 2014, na het verschijnen van het eerste deskundigenbericht. [appellant] verwijst dan ook naar de bezwaren die hij heeft aangevoerd in zijn eerdere akte na deskundigenbericht.
Voorts constateert [appellant] dat [geïntimeerde] niet tegenspreekt dat hij de urenstaten en inkoopoverzichten reeds vier keer eerder heeft ontvangen en dat hij deze bovendien nimmer inhoudelijk ter discussie heeft gesteld.
[appellant] maakt bezwaar tegen de benoeming van een nieuwe deskundige. De procedure loopt al ruim 14 jaar en het is onwaarschijnlijk dat er alsnog een alles verhelderend feit op tafel komt. Er moet nu een definitieve beslissing komen.
2.5
Het hof overweegt het volgende.
2.5.1
Met het aanvullend deskundigenbericht is aan de gebreken die kleefden aan het eerste deskundigenbericht op het punt van hoor en wederhoor, in voldoende mate tegemoet gekomen. Thans kan worden aangenomen dat deskundige en beide partijen over dezelfde informatie hebben beschikt en dat zij daarop in voldoende mate hun visie hebben kunnen geven.
2.5.2
Uit het aanvullend rapport van de deskundige komt naar voren dat de deskundige zijn oordeel niet heeft gestoeld op de door [appellant] in het geding gebrachte urenstaten en inkoopoverzichten, maar op zijn bezichtiging van de ‘Akka’. Het oordeel van de deskundige is derhalve eerder intuïtief te noemen, in die zin dat hij daarvoor heeft geput uit zijn kennis en ervaring. In dat licht deelt het hof niet het standpunt van [geïntimeerde] dat het rapport ondeugdelijk is omdat het niet inzichtelijk en controleerbaar is. Het is eigen aan een op intuïtieve wijze – in dit verband te begrijpen als: gebaseerd op kennis en ervaring – tot stand gekomen oordeel, dat het niet, althans in beperkte mate controleerbaar is voor derden en dat het door de deskundige slechts in beperkte mate inzichtelijk is te maken.
2.5.3
Het deskundigenrapport moet kennelijk zo worden begrepen, zo leidt het hof af uit het aanvullend rapport, dat de deskundige op basis van zijn kennis en ervaring een schatting heeft gemaakt van het aantal uren dat redelijkerwijs gemoeid was met de
refitvan de Akka. De uitkomst hiervan verschilde 30% met het aantal uren volgens de urenstaten, hetgeen volgens de deskundige het gevolg kan zijn van minder efficiënt werken door West Friese Jachtwerf. Het is echter niet zo, zo blijkt uit het aanvullend rapport, dat de deskundige is uitgegaan van de urenstaten en daarop een aftrek van 30% heeft toegepast om tot een redelijke vergoeding voor de werkzaamheden te komen. Omdat de deskundige op basis van zijn kennis en ervaring een schatting heeft gemaakt van het aantal uren dat redelijkerwijs gemoeid was met de
refitvan de Akka, is daarmee het aantal uren dat in rekening is gebracht voor herstel van eerdere fouten door West Friese Jachtwerf geëlimineerd en door de deskundige bij vaststelling van een redelijke vergoeding voor de werkzaamheden buiten beschouwing gelaten.
2.5.4
Vervolgens heeft de deskundige kennelijk – uitgaande van het geconstateerde verschil van 30% tussen urenstaten en geschatte aantal redelijke werkuren – ook minder gerekend voor de inkoop van materialen. Dit omdat, zo begrijpt het hof, het feit dat het geschatte aantal redelijke uren lager ligt dan de feitelijk gewerkte uren volgens de urenstaten, het aannemelijk maakt dat er ook bij de inkoop teveel is gerekend. Zodoende is daarop ook een aftrek toegepast. Aldus is de deskundige uitgekomen op een bedrag van Hfl. 110.000,-- voor materialen.
2.5.5
Het hof volgt niet het standpunt van [geïntimeerde], dat de deskundige ten onrechte geen rekening heeft gehouden met de brief van 29 november 1999, waarin een prijs is genoemd van Hfl. 173.500,--, “± 10 – 15%”. In het tussenarrest van 15 oktober 2013 heeft het hof geoordeeld dat [geïntimeerde] niet geslaagd is in het bewijs van zijn stelling dat tussen hem en West Friese Jachtbouw een vaste prijs is overeengekomen voor de werkzaamheden aan de ‘Akka’, waarbij op basis van de werkelijk gemaakte kosten met een marge van maximaal 15% kon worden afgeweken. Evenmin was echter komen vast te staan dat op urenbasis zou worden afgerekend tussen partijen. Om die reden heeft het hof in het tussenarrest van 17 juni 2014 een deskundigenbericht gelast, met als vraagstelling wat een redelijke prijs is geweest voor de werkzaamheden aan de ‘Akka’. Daarbij dienden buiten beschouwing te blijven de werkzaamheden die moeten worden aangemerkt als herstel van eerdere fouten door West Friese Jachtbouw. Daarbij is door het hof benadrukt dat het gaat om de werkzaamheden die
feitelijkzijn uitgevoerd. Vervolgens heeft het hof in het tussenarrest van 28 april 2015 reeds overwogen dat het in strijd is met de eisen van een goede procesorde om terug te komen op die vraagstelling. Het hof blijft bij dit oordeel. Beslissend is derhalve wat gelet op de feitelijk verrichte werkzaamheden een redelijke prijs is voor de
refitvan de ‘Akka’.
2.5.6
Uit de beantwoording van vraag e door de deskundige is op te maken dat hij in het kader van de vaststelling van een redelijke vergoeding van de werkzaamheden geen aanleiding heeft gezien om bij het woordwork uit te gaan van een ander uurtarief dan bij de overige werkzaamheden. Het hof ziet geen aanleiding dat oordeel niet over te nemen.
2.5.7
In het licht van de voorgaande overwegingen is er thans voldoende grond voor het hof om het door de deskundige geschatte bedrag van Hfl 399.650,-- als redelijke prijs voor de
refitvan de ‘Akka’ over te nemen. Het hof ziet dan ook geen aanleiding om een nieuwe deskundige te benoemen.
2.6
[geïntimeerde] heeft reeds betaald een bedrag van DM 130.000,--, dat is Hfl. 145.600,--. Daarmee is onbetaald gebleven een bedrag van Hfl. 254.050,-- exclusief btw, dat is
€ 115.282,81 exclusief btw. Dit bedrag ligt derhalve voor toewijzing gereed.
Volledigheidshalve overweegt het hof nog dat voor zover [geïntimeerde] zich in eerste aanleg heeft verweerd met een beroep op verrekening, zijn tegenvordering door de rechtbank in eerste aanleg is afgewezen en hij daartegen geen incidenteel appel heeft ingesteld. Ditzelfde geldt voor zijn beroep op ontbinding van de overeenkomst.
2.7
Eveneens zal worden toegewezen de wettelijke rente, die gevorderd is vanaf de dag van de inleidende dagvaarding, dat is 18 december 2001.
2.8
Voorts zijn gevorderd buitengerechtelijke incassokosten. [geïntimeerde] heeft deze gemotiveerd betwist en [appellant] heeft de kosten verder niet voldoende toegelicht en onderbouwd. Deze kosten zullen derhalve worden afgewezen.
2.9
Nu [geïntimeerde] grotendeels in het ongelijk zal worden gesteld, zal hij worden veroordeeld in de kosten van de procedure, daaronder begrepen de kosten van de deskundige.

3.Beslissing

Het hof:
veroordeelt [geïntimeerde] tot betaling aan [appellant] van een bedrag van € 115.282,81 exclusief btw, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 18 december 2001;
veroordeelt [geïntimeerde] in de kosten van de procedure en begroot die tot op heden aan de zijde van [appellant]:
in eerste aanleg in conventie: op € 9.660,89 aan verschotten (waaronder € 6.650,-- aan kosten deskundige) en € 8.526,-- voor salaris;
in eerste aanleg in reconventie: op nihil aan verschotten en € 2.260,-- aan salaris.
in hoger beroep: op € 9.006,89 aan verschotten (waaronder € 3.330,-- aan kosten deskundige) en € 18.424,-- voor salaris;
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit arrest is gewezen door mrs. R.H. de Bock, C.C. Meijer en R.H.C. van Harmelen en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 26 januari 2016.