ECLI:NL:GHAMS:2016:2070

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
31 mei 2016
Publicatiedatum
2 juni 2016
Zaaknummer
200.186.341/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van vordering tot doorbetaling van loon in arbeidszaak na inbeslagname Schipholpas

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 31 mei 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep over een arbeidszaak tussen [appellant] en Aviapartner B.V. [appellant] was sinds 2011 werkzaam bij Aviapartner en had een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd. Op 17 september 2015 werd hij aangehouden door de Koninklijke Marechaussee op verdenking van een strafbaar feit, wat leidde tot de inbeslagname van zijn Schipholpas. Hierdoor kon hij zijn werkzaamheden niet meer verrichten en stopte Aviapartner met de loonbetalingen. [appellant] vorderde in kort geding doorbetaling van zijn loon, maar de kantonrechter wees deze vordering af. In hoger beroep stelde [appellant] dat hij onterecht geen loon ontving, omdat hij zich niet schuldig had gemaakt aan een strafbaar feit en dat het voor risico van Aviapartner zou moeten komen dat zijn Schipholpas was ingenomen.

Het hof oordeelde dat [appellant] niet voldoende had aangetoond dat hij zijn werk niet kon verrichten door een oorzaak die voor rekening van Aviapartner kwam. Het hof nam als uitgangspunt dat [appellant] zonder zijn Schipholpas niet in staat was om zijn werkzaamheden uit te voeren. De verdenking van een strafbaar feit, die leidde tot de inbeslagname van de pas, was voldoende reden voor Aviapartner om de loonbetalingen stop te zetten. Het hof concludeerde dat het gedrag van [appellant] zelf de reden was voor het verlies van zijn Schipholpas en dat hij onvoldoende had onderbouwd dat hij recht had op doorbetaling van zijn loon. De grieven van [appellant] werden verworpen en het vonnis van de kantonrechter werd bekrachtigd, waarbij [appellant] werd veroordeeld in de kosten van het geding in hoger beroep.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht, team I
zaaknummer : SKG 200.186.341/01
zaaknummer rechtbank Noord-Holland : 4677174 / VV EXPL 15-273
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 31 mei 2016
inzake
[appellant] ,
wonend te [woonplaats] ,
appellant,
advocaat: mr. O. Arslan te Den Haag,
tegen
AVIAPARTNER B.V.,
gevestigd te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer,
geïntimeerde,
advocaat: mr. C.M. Rijnsburger te Amsterdam.

1.Het geding in hoger beroep

Partijen worden hierna [appellant] en Aviapartner genoemd.
[appellant] is bij dagvaarding van 22 februari 2016 in hoger beroep gekomen van een vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Noord-Holland van 26 januari 2016, in kort geding onder bovenvermeld zaaknummer gewezen tussen [appellant] als eiser en Aviapartner als gedaagde. De dagvaarding bevat de grieven.
Aviapartner heeft daarna een memorie van antwoord ingediend.
Ten slotte is arrest gevraagd.
[appellant] heeft geconcludeerd dat het hof het bestreden vonnis zal vernietigen en alsnog haar vorderingen zal toewijzen, met veroordeling van Aviapartner in de kosten van het geding in beide instanties met nakosten.
Aviapartner heeft geconcludeerd tot bekrachtiging van het bestreden vonnis, met veroordeling van [appellant] in de (volledige) kosten van, naar het hof begrijpt, het geding in hoger beroep.

2.Feiten

De rechtbank heeft in het bestreden vonnis onder het kopje ‘De feiten’, a tot en met h, de feiten opgesomd die hij bij de beoordeling van de zaak tot uitgangspunt heeft genomen. Deze feiten zijn niet in geschil en dienen derhalve ook het hof als uitgangspunt.

3.Beoordeling

3.1.
Het gaat in deze zaak om het volgende.
3.1.1.
[appellant] is sinds 2011 werkzaam voor Aviapartner, sinds 1 april 2014 op basis van een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd in de functie van medewerker bagage. Deze functie is een vertrouwensfunctie met toegang tot de ‘security restricted areas’ op Schiphol. [appellant] dient daarvoor te beschikken over een Schipholpas waarvoor een Verklaring van Geen Bezwaar vereist is welke door de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties wordt afgegeven. De Schipholpas wordt door Schiphol Nederland B.V. verstrekt.
3.1.2.
[appellant] is op 17 september 2015 tijdens zijn dienst aangehouden door de Koninklijke Marechaussee op verdenking van een strafbaar feit verband houdende met de artikelen 2 onder A en 10a van de Opiumwet. Tegelijk is zijn Schipholpas in beslag genomen. [appellant] is gedurende drie dagen in verzekering gesteld. Hij heeft op 24 september 2015 aan Aviapartner laten weten dat hij weer op vrije voeten was maar dat het strafrechtelijk onderzoek tegen hem zou worden voortgezet. Aviapartner heeft diezelfde dag per brief aan [appellant] laten weten dat hij vanwege het niet retour ontvangen van zijn Schipholpas zijn werk niet kan verrichten en daarom geen recht heeft op loon. Aviapartner heeft de loonbetalingen stopgezet.
3.1.3.
Het Openbaar Ministerie heeft begin november 2015 de Schipholpas van [appellant] aan Schiphol Nederland B.V. geretourneerd. Aviapartner heeft bij e-mail van 5 november 2015 aan [appellant] geschreven dat dit niet betekent dat hij zijn Schipholpas kan terugkrijgen maar dat dit pas kan als het lopend onderzoek waarin hij verdachte is, is afgesloten en hij daarover schriftelijk bericht heeft ontvangen. Het strafrechtelijk onderzoek loopt nog.
3.1.4.
[appellant] heeft Aviapartner aangesproken op doorbetaling van zijn loon maar Aviapartner heeft dit van de hand gewezen.
3.2.
[appellant] heeft in eerste aanleg gevorderd, kort gezegd en na vermindering van eis, Aviapartner bij wijze van voorlopige voorziening te veroordelen tot doorbetaling van zijn loon vanaf 17 september 2015. Hij legde daaraan ten grondslag dat hij zich niet heeft schuldig gemaakt aan een strafbaar feit, dat het strafrechtelijk onderzoek nog maanden kan duren en hij nu geen inkomsten heeft, en voorts dat het voor rekening van Aviapartner dient te blijven dat zijn Schipholpas is ingenomen. Aviapartner had zich bovendien meer moeten inspannen voor teruggave aan hem van de Schipholpas, zo stelt hij. De kantonrechter heeft bij het bestreden vonnis de gevorderde voorziening geweigerd en [appellant] in de proceskosten veroordeeld. De grieven van [appellant] richten zich tegen de afwijzing van zijn vordering. Zij lenen zich voor gezamenlijke behandeling.
3.3.
Voor de toewijsbaarheid van de gevraagde voorzieningen is vereist dat voldoende aannemelijk is dat de rechter in een bodemprocedure tot het oordeel zal komen dat [appellant] terecht aanspraak maakt op doorbetaling van zijn loon. Tussen partijen is niet in geschil dat [appellant] vanaf 17 september 2015 de bedongen arbeid niet heeft verricht. [appellant] zal - in de bodemprocedure - dan ook dienen te stellen, en zonodig dienen te bewijzen, dat hij zijn arbeid niet heeft verricht door een oorzaak die in redelijkheid voor rekening van Aviapartner behoort te komen. De kortgedingrechter zal een en ander bij zijn oordeel over de toewijsbaarheid van de vordering dienen te betrekken.
3.4.
[appellant] heeft niet betwist dat hij zonder zijn Schipholpas niet in staat is de bedongen arbeid als medewerker bagage te verrichten. Het hof zal dit dan ook als uitgangspunt nemen. [appellant] voert ter onderbouwing van zijn standpunt aan dat hij niet de beschikking heeft over zijn Schipholpas op grond van een enkele verdenking, zonder dat concreet bewijs voorhanden is dat hij het strafbare feit waarvan hij wordt verdacht heeft gepleegd. De verwachting is dat de strafzaak zal worden geseponeerd wegens gebrek aan bewijs. Gelet op de aard van het door haar gevoerde bedrijf en de daaraan gerelateerde risico’s dient het voor rekening van Aviapartner te komen dat zijn Schipholpas is ingetrokken, aldus [appellant] . Het hof overweegt naar aanleiding van dit betoog het volgende.
3.5.
De werkzaamheden van [appellant] bestaan uit het laden van de bagage van vertrekkende, aankomende en doorgaande passagiers op karren of in containers en het lossen van de bagage op de afvoerbanden. Ook het rijden van de bagagekarren tussen de platformen behoort tot zijn werkzaamheden. Op 22 augustus 2015 is op een bagageband een rugtas aangetroffen met daarin een kilogram (vermoedelijk) cocaïne. Naar aanleiding van deze vondst zijn camerabeelden van de desbetreffende dag teruggekeken. Daarop is [appellant] te zien en op grond van zijn afwijkende gedrag is het vermoeden ontstaan dat hij met het drugstransport te maken had. Hij is op grond van dit vermoeden op 17 september 2015 aangehouden. In zoverre heeft [appellant] de feiten niet betwist. Wel heeft hij ten stelligste ontkend dat hij met het drugstransport te maken heeft gehad.
3.6.
Het proces-verbaal dat de Koninklijke Marechaussee ter zake van de verdenking heeft opgemaakt, vermeldt dat gezien de wijze waarop de rugtas is aangetroffen het vermoeden bestond dat de rugtas door het kelderpersoneel uit het bagageproces genomen had moeten worden. Op de camerabeelden is te zien, zo houdt het proces-verbaal verder in, dat [appellant] , die op dat moment was belast met het rijden van volgeladen containers van een vliegtuig van Surinam Airways naar de bagagebanden, zich ophield bij die bagagecontainers en dat hij vier keer in de container keek waaruit later de rugtas werd gelost, dat hij veelvuldig handelingen verrichtte met zijn mobiele telefoon en deze aan zijn oor hield, dat hij tweemaal een ‘selfie’ maakte met op de achtergrond douanemedewerkers, dat hij zijn telefoon aan een ander afgaf en een discussie voerde met een medewerker van Aviapartner. In het proces-verbaal staat voorts dat [appellant] zich door het maken van de foto’s met de douaniers mogelijk indekte naar de achterliggende organisatie. De medewerker van Aviapartner met wie [appellant] een discussie voerde, verklaart over de gang van zaken dat de rijders niet met hun eigen mobieltjes bezig mogen zijn, dat het onacceptabel is dat foto’s worden gemaakt van douaniers bij de bagageband en dat hij denkt dat hij tegen [appellant] zei dat hij allang zijn tweede rit had moeten halen en dat hij moest wegwezen. [appellant] heeft tegen een en ander ingebracht dat hij onder werktijd wel vaker foto’s maakt van zichzelf en van collega’s, dat het zijn taak is containers te controleren op achtergebleven bagage en dat hij van zijn coördinator te horen had gekregen dat hij even moest wachten tot hij groen licht kreeg om weer naar het platform te gaan. Hij meent dat de verdenking geen stand zal houden in een eventuele strafzaak tegen hem.
3.7.
De feitelijke inhoud van het proces-verbaal, zoals hiervoor weergegeven, wordt aldus door [appellant] niet betwist. De geconstateerde feiten geven, naar het voorlopig oordeel van het hof, voldoende aanleiding voor de conclusie dat [appellant] door zijn eigen gedrag de verdenking op zich heeft geladen dat hij met het drugstransport te maken had. Het is dan ook aan zijn eigen gedrag te wijten dat hij zijn Schipholpas is kwijtgeraakt. Het hof volgt [appellant] daarom niet in zijn betoog dat hij zijn arbeid niet heeft verricht door een oorzaak die in redelijkheid voor rekening van Aviapartner dient te komen.
3.8.
In dit verband is van onvoldoende belang dat Aviapartner gelet op de aard van het door haar gevoerde bedrijf het risico loopt dat een werknemer door het verlies van zijn Schipholpas niet in staat is zijn werkzaamheden te verrichten, zoals [appellant] heeft gesteld. [appellant] moet immers bekend zijn met dit risico en heeft zich gelet op zijn gedrag daar onvoldoende van aangetrokken. Het was mede aan hem om zich voorzichtig te gedragen en ervoor te waken dat hij zijn Schipholpas niet kwijtraakte.
3.9.
De verwachting dat de strafzaak zal worden geseponeerd maakt een en ander niet anders. [appellant] heeft bovendien niet toegelicht waarop deze verwachting is gebaseerd.
3.10.
[appellant] heeft niet toegelicht welk ander passend werk Aviapartner voorhanden heeft en aan hem had moeten aanbieden, zoals hij heeft aangevoerd. Het voert, gelet op de hiervoor geschetste gang van zaken bovendien te ver om van Aviapartner als werkgever te vergen dat zij extern naar passend werk zou zoeken voor [appellant] . Het hof gaat aan een en ander voorbij.
3.11.
De vergelijking die [appellant] trekt met een schorsing of non-actiefstelling gaat niet op. [appellant] is immers niet door Aviapartner geschorst of op non-actief gesteld maar is door het verlies van zijn Schipholpas - door eigen toedoen - niet in staat de overeengekomen werkzaamheden te verrichten.
3.12.
[appellant] heeft ook nog aangevoerd dat Aviapartner zich meer had moeten inspannen om teruggave van zijn Schipholpas te bewerkstelligen. [appellant] heeft echter niet weersproken dat hij zijn pas niet terugkrijgt zonder dat de strafzaak is geseponeerd of hij daarin is vrijgesproken zodat niet valt in te zien wat Aviapartner in dit verband had kunnen doen. Voor zover [appellant] nog vordert Aviapartner te veroordelen een aanvraag voor een Schipholpas in te dienen - [appellant] verwijst in zijn appeldagvaarding weliswaar naar zijn vorderingen zoals geformuleerd in de inleidende dagvaarding maar komt niet terug op zijn in eerste aanleg kennelijk ter zake gedane eisvermindering -, is er geen grond voor toewijzing van een dergelijke vordering.
3.13.
[appellant] heeft gelet op een en ander onvoldoende onderbouwd dat hij zijn werk niet heeft verricht (en verricht) door een oorzaak die voor rekening van Aviapartner dient te blijven. Het is in dit geding dan ook niet voldoende aannemelijk geworden dat de rechter in een bodemprocedure tot het oordeel zal komen dat [appellant] terecht aanspraak maakt op doorbetaling van loon. Er is dan ook geen aanleiding de gevraagde voorziening toe te wijzen.
3.14.
De grieven falen. Het vonnis waarvan beroep zal worden bekrachtigd. [appellant] zal als in het ongelijk gestelde partij worden verwezen in de kosten van het geding in appel. Voor zover Aviapartner in haar memorie van antwoord bedoelt aan te voeren dat dient te worden afgeweken van de gebruikelijke liquidatietarieven, ziet het hof daartoe geen aanleiding.

4.Beslissing

Het hof:
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep;
veroordeelt [appellant] in de kosten van het geding in hoger beroep, tot op heden aan de zijde van Aviapartner begroot op € 718,- aan verschotten en € 894,- voor salaris;
verklaart deze kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. R.J.F. Thiessen, A.M.A. Verscheure en D. Kingma en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 31 mei 2016.