ECLI:NL:GHAMS:2016:2060

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
31 mei 2016
Publicatiedatum
2 juni 2016
Zaaknummer
200.171.881/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake de levensduur en gebreken van een buitenboordmotor in een consumentenkoop

In deze zaak, die voortvloeit uit een eerder tussenarrest van 22 december 2015, heeft het Gerechtshof Amsterdam op 31 mei 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep. De appellant, handelend onder de naam van zijn handelsbedrijf, had een buitenboordmotor verkocht aan de geïntimeerde. De kern van het geschil betreft de levensduur van de motor en de vraag of deze motor gebreken vertoonde. Tijdens de comparitie op 18 maart 2016 werd vastgesteld dat de appellant informatie had ingewonnen over de levensduur van de motor, maar de geïntimeerde betwistte de betrouwbaarheid van deze informatie. Het hof oordeelde dat het verschil tussen het aantal draaiuren dat door de appellant was opgegeven en het werkelijke aantal draaiuren niet zo groot was dat dit de koopovereenkomst zou ontbinden. Het hof besloot dat de koopprijs van de motor zou worden aangepast naar een lager bedrag dan € 8.000,-. Daarnaast werd besloten dat een deskundige zou worden ingeschakeld om de motor te onderzoeken en de oorzaak van de defecten vast te stellen. De zaak werd verwezen naar de rolzitting voor verdere behandeling en het hof hield iedere verdere beslissing aan.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht, team I
zaaknummer : 200.171.881/01
zaaknummer rechtbank Noord-Holland: 3389635/CV EXPL 14-5657
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 31 mei 2016
inzake
[appellant] , handelend onder de naam [handelsnaam appellant],
wonende te [woonplaats 1] , gemeente [gemeente] ,
appellant,
advocaat: mr. J. de Haan te Alkmaar,
tegen
[geïntimeerde],
wonende te [woonplaats 2] ,
geïntimeerde,
advocaat: mr. H.J. Brinkman te Zoetermeer.

1.Het geding in hoger beroep

Partijen worden hierna [appellant] en [geïntimeerde] genoemd.
In deze zaak heeft het hof op 22 december 2015 een tussenarrest uitgesproken.
De ter uitvoering van dit tussenarrest bevolen comparitie van partijen heeft plaatsgehad op 18 maart 2016. Ter comparitie is de zaak in overleg met partijen verwezen naar de rol van 26 april 2016 voor arrest.

2.De verdere beoordeling

2.1.
In het tussenarrest heeft het hof (onder 3.4) beslist dat grief 1 alsmede het daarop voortbouwende verweer in grief 2 dat niet tijdig is geklaagd door [geïntimeerde] , falen. Eveneens heeft het hof in het tussenarrest (onder 3.5) verworpen het verweer van [appellant] dat de dwaling omtrent het aantal draaiuren van de buitenboordmotor voor rekening van [geïntimeerde] moet blijven.
2.2.
Het hof heeft bij het tussenarrest (onder 3.6) overwogen dat het nadere inlichtingen wenste te ontvangen naar aanleiding van het verweer van [appellant] dat het causaal verband tussen de dwaling omtrent het aantal draaiuren en de (inhoud van de) koopovereenkomst ontbreekt alsmede het beroep van [appellant] op het bepaalde in artikel 6:230 lid 2 BW (wijziging door de rechter van de gevolgen van de overeenkomst). [appellant] diende daartoe, zo overwoog het hof, informatie te verstrekken omtrent de levensduur (maximaal aantal draaiuren) van het onderhavige type motor, bij voorkeur door middel van informatie afkomstig van de fabrikant, teneinde te kunnen beoordelen of het verschil tussen 1124 en 400 draaiuren van wezenlijke invloed is op de resterende levensduur van de motor en daarmee op de hoogte van de koopprijs.
2.3.
Voorafgaande aan de comparitie heeft [appellant] een productie in het geding gebracht bestaande uit een e-mailbericht van hem aan “Info Boatland” van 12 januari 2016 en een reactie daarop van “Info Boatland” bij e-mailbericht van dezelfde datum.
De tekst van de e-mail van [appellant] luidt als volgt:
“Vraag omtrent Evinrude 225 pk E-tec 2005.
Deze hebben wij ooit verkocht, nou heb ik de volgende vraag gekregen.
Aangezien wij er online niets over kan vinden, richten wij deze vraag nu aan jullie
Hoeveel uur bedrijfsuren kan deze motor draaien? voordat deze af is? wat is zijn levensduur?
Voorbeeld, er staat nu 1000 uur op de motor, en de motor kan bijvoorbeeld 5000 uur draaien volgens de fabriek specificaties.
Dat betekent dus dat deze op 1/5 van zijn levensduur zit? kort gezegd?
Nu is onze klant benieuwd hoeveel uur deze motor bij normaal goed gebruik kan draaien, met andere woorden hoeveel uur de levensduur van de motor is?
(Wij hebben BRP rechtstreeks proberen te benaderen, maar de contact form pagina werkt niet.)
Vraag die wij er dan zelf aansluitend over hebben, of dit vergelijkbaar is met een viertakt motor? of dat deze 2-takt motor toch een kortere levensduur heeft?
(…)”
De reactie hierop van “Info Boatland” luidt als volgt:
“Alles valt of staat met de manier van gebruiken.
In de regel heeft een 2-takt injectiemotor een vergelijkbare levensduur met een viertaktmotor.
In de professionele vaart worden motoren vaak tussen de 6.000 en 7.000 uur gewisseld.
Uiteraard word hiervoor niet bespaard op onderhoud.
100 vaaruren bij normaal gebruik kunt u vergelijken met circa 4.500km van een personenauto qua belasting. Word er echter extreem veel sportief gevaren en komt de motor wel eens uit het water (bijv rib rally gebruik) dan liggen deze waardes totaal anders en dan is de levensduur van zowel een 2-takt als een 4-takt aanzienlijk minder.
In principe kan een motor bij goed onderhoud dus een leven lang mee.
Huidige uren kunnen bij een e-tec uitgelezen worden.”
2.4.
Ter comparitie heeft [appellant] toegelicht dat de gegeven informatie afkomstig is van een dealer van het merk Evinrude in Nederland. Van de zijde van [geïntimeerde] is, samengevat, het volgende naar voren gebracht. Het antwoord is te algemeen om het toe te kunnen passen op de onderhavige motor. Niet kan worden geverifieerd of de informatie wel opgaat voor dit specifieke type motor. Een levensduur van 6000-7000 uur is niet geloofwaardig omdat er zo veel kracht op de motor komt. Bovendien is het een bericht van een collega-dealer. Uit de website van de fabrikant, BRP, en bij googelen op het merk blijkt dat zich daarmee veel storingen voordoen.
2.5.
Het hof oordeelt hieromtrent als volgt. De tegenwerping van [geïntimeerde] dat het gegeven antwoord te algemeen geformuleerd is om het toe te kunnen passen op het onderhavige type motor gaat niet op. In de door [appellant] voorgelegde vraagstelling is precies geformuleerd op welk type motor de vragen betrekking hebben. Ook is daarbij het productiejaar genoemd. [geïntimeerde] heeft bevestigd dat het opgegeven type juist is. Ook uit het slot van het antwoord op de vragen van [appellant] volgt dat het antwoord betrekking heeft op het type “E-tec”. Ook voor zover [geïntimeerde] de juistheid van de informatie heeft bestreden door erop te wijzen dat die informatie afkomstig is van “een collega-dealer” gaat het bezwaar niet op. Er bestaat onvoldoende grond voor de vrees dat de gegeven informatie onbetrouwbaar is omdat [appellant] kennelijk als professionele verkoper om informatie heeft gevraagd. Evenmin vormt de formulering van de gestelde vragen, gezien de neutrale bewoordingen, aanleiding voor zodanige vrees. Ter comparitie is aan partij [geïntimeerde] gevraagd wat aan zijn zijde is ondernomen om informatie over de levensduur van de motor te verkrijgen. Het antwoord op die vraag was te weinig concreet en in elk geval te weinig specifiek om het in de door [appellant] verkregen informatie opgegeven aantal van 6000-7000 uren in twijfel te kunnen trekken. Het hof zal daarom tot uitgangspunt nemen dat de onderhavige motor bij normaal gebruik een levensduur heeft van 6000-7000 draaiuren.
2.6.
Tegen deze achtergrond is het hof van oordeel dat het verschil tussen het destijds door [appellant] genoemde aantal uren (400, op basis van de weergave op het klokje) en het werkelijke aantal (1124 op 22 oktober 2013) weliswaar niet verwaarloosbaar is maar ook niet van zodanige omvang dat dit eraan in de weg staat op de voet van artikel 6:230 lid 2 BW de gevolgen van de koopovereenkomst ter opheffing van het nadeel voor [geïntimeerde] te wijzigen. Ook overigens zijn er geen omstandigheden die dat beletten. Dat zou mogelijk anders zijn indien [appellant] bij zijn opgave destijds aan [geïntimeerde] niet te goeder trouw was, maar er bestaat naar het oordeel van het hof geen grond dat aan te nemen. Het hof is voornemens de gevolgen van de koopovereenkomst in die zin te wijzigen dat de koopprijs van de motor wordt bepaald op een nog nader vast te stellen lager bedrag dan € 8.000,-.
2.7.
Het hof komt thans toe aan bespreking van de subsidiaire stelling van [geïntimeerde] dat de motor niet aan de overeenkomst beantwoordde.
2.8.
Voor zover deze stelling samenhangt met het hiervoor besproken geschil over het aantal draaiuren van de motor, kan het in werkelijkheid hogere aantal draaiuren dan destijds door [appellant] vermeld, niet ertoe leiden dat de koopovereenkomst geheel is of wordt ontbonden. Op grond van het eerder overwogene moet immers worden geoordeeld dat, zoals in het verweer van [appellant] ligt besloten, de tekortkoming op dat punt gehele ontbinding van de overeenkomst niet rechtvaardigt.
2.9.
Voor zover de gestelde tekortkoming is gebaseerd op de stelling dat de motor een gebrek had als gevolg waarvan deze in maart 2014 niet meer functioneerde, geldt het volgende.
2.10.
Ter comparitie is gebleken dat [appellant] de bevindingen van [betrokkene] , waarvan verslag is gedaan in een schriftelijke verklaring van 5 augustus 2014 (productie 6 bij inleidende dagvaarding), niet betwist. Deze bevindingen houden in dat de cilinders en zuigers zwaar beschadigd zijn, dat een van de zuigers niet meer beweegt waaruit kan worden afgeleid dat de drijfstang van deze cilinder gebroken is en dat de krukas en lagers zwaar beschadigd zullen zijn.
2.11.
Met betrekking tot de oorzaak van de motorstoring heeft de comparitie van partijen geen nieuwe gezichtspunten opgeleverd. Wel is daaruit naar voren gekomen dat het misschien mogelijk is dat een actueel uitleesrapport betreffende de motor op dit punt relevante informatie oplevert. [appellant] heeft verklaard dat het mechanische defect van de motor daarvoor geen bezwaar is. [geïntimeerde] heeft verklaard dat hij niet weet of nog steeds een uitleesrapport kan worden gemaakt.
2.12.
Het hof acht het - met partijen - aangewezen dat een ter zake deskundige derde de motor onderzoekt. [geïntimeerde] heeft verklaard dat de motor nog steeds beschikbaar is voor onderzoek en dat deze zich nog in de toestand bevindt waarin deze verkeerde toen deze ophield te functioneren. De motor is volgens mededeling van [geïntimeerde] niet gerepareerd en ook niet gedemonteerd..
2.13.
Het hof is voornemens [onderzoeker] (Scheepswerktuigkundig Expertiseburo Coers) te Almere te benoemen als deskundige teneinde het onderzoek naar de motor te verrichten en deze de volgende vragen voor te leggen:
  • a) Kunt u vaststellen wat de oorzaak is van het defect aan de motor? Zo ja, wat is de oorzaak?
  • b) Kunt u daarbij vaststellen of de motor reeds een gebrek in zich had voordat deze door [geïntimeerde] werd gebruikt of dat de oorzaak van het defect juist is toe te schrijven aan de wijze waarop [geïntimeerde] de motor heeft gebruikt? Waaraan moet het defect in uw visie worden toegeschreven?
  • c) Kan met betrekking tot de motor nog een actueel uitleesrapport worden gemaakt?
  • d) Heeft u verder opmerkingen die voor de beoordeling van deze zaak van belang kunnen zijn?
2.14.
Partijen zullen in de gelegenheid worden gesteld zich uit te laten over de persoon van de deskundige en de voorlopig geformuleerde vraagstelling.
2.15.
Aan de voorgestelde deskundige is op basis van de conceptvraagstelling gevraagd het loon en de kosten te begroten. Aan de hand van deze opgave wordt het voorschot voorshands bepaald op € 1.300,- exclusief btw. Het voorschot zal te zijner tijd door [geïntimeerde] dienen te worden betaald. Hiervoor is redengevend dat de bewijslast ter zake van de gestelde tekortkoming rust op [geïntimeerde] . Het gaat hier weliswaar om een consumentenkoop maar het defect aan de motor heeft zich niet binnen een termijn van zes maanden na aflevering geopenbaard, zodat voor het aannemen van het vermoeden van artikel 7:18 lid 2 BW geen grond bestaat. De stelling dat de motor reeds in september 2013 onregelmatig begon te lopen, kan [geïntimeerde] niet baten omdat niet kan worden aangenomen dat tussen dat onregelmatig lopen en het in maart 2014 opgetreden defect verband bestaat. Bij dit laatste verdient nog opmerking dat ter comparitie van de zijde van [geïntimeerde] is verklaard dat de motor bij de eerste keer varen na de winterstalling niet meer onregelmatig liep.
2.16.
De zaak zal naar de rol worden verwezen opdat partijen, eerst [geïntimeerde] en daarna [appellant] , zich kunnen uitlaten over de persoon van de deskundige, de vraagstelling en de hoogte van het voorschot.

4.Beslissing

Het hof:
verwijst de zaak naar de rolzitting van
dinsdag 12 juli 2016voor het nemen van een akte aan de zijde van [geïntimeerde] tot het hiervoor omschreven doel en bepaalt dat [appellant] daarop zal kunnen reageren;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. R.J.F. Thiessen, S.F. Schütz en M.L.D. Akkaya en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 31 mei 2016.