ECLI:NL:GHAMS:2016:2037

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
31 mei 2016
Publicatiedatum
1 juni 2016
Zaaknummer
200.180.804/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontvankelijkheid hoger beroep ondanks te late betaling griffierecht; toepassing hardheidsclausule

In deze zaak gaat het om de ontvankelijkheid van een hoger beroep dat door de vrouw is ingesteld tegen een beschikking van de rechtbank Noord-Holland. De vrouw heeft op 20 november 2015 hoger beroep ingesteld, maar heeft het verschuldigde griffierecht niet tijdig voldaan. De griffie van het hof heeft haar op 25 november 2015 geïnformeerd over de betalingsverplichting en de termijn waarbinnen het griffierecht voldaan moest zijn. De vrouw heeft het griffierecht pas op 23 december 2015 betaald, wat vijf dagen na de uiterste betaaldatum was. De advocaat van de vrouw heeft verzocht om de te late betaling verschoonbaar te achten, omdat de advocaat ziek was.

Het hof heeft vastgesteld dat de omstandigheden die tot de te late betaling hebben geleid, in de risicosfeer van de vrouw liggen. Desondanks heeft het hof besloten om de hardheidsclausule van artikel 282a lid 4 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering toe te passen. Het hof oordeelt dat een niet-ontvankelijk verklaring zou leiden tot een onbillijkheid van overwegende aard, aangezien de vrouw het griffierecht binnen twee weken na de uiterste betaaldatum heeft voldaan. Hierdoor kan de vrouw in haar hoger beroep worden ontvangen.

De beslissing van het hof houdt in dat de man een verweertermijn wordt verleend om zijn verweerschrift in te dienen. Verdere beslissingen worden aangehouden. Deze beschikking is openbaar uitgesproken op 31 mei 2016.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Afdeling civiel recht en belastingrecht
Team III (familie- en jeugdrecht)
Uitspraak: 31 mei 2016
Zaaknummer: 200.180.804/01
Zaaknummer eerste aanleg: C/15/228612 / FA RK 15-3874
in de zaak in hoger beroep van:
[de vrouw] ,
wonende te [woonplaats 1] , gemeente [gemeente 1] ,
appellante,
advocaat: mr. B.F. Eblé te Haarlem,
tegen
[de man] ,
wonende te [woonplaats 2] , gemeente [gemeente 2] ,
geïntimeerde,
advocaat: mr. P.J.H. Vinke te Hoofddorp.

1.Het geding in hoger beroep

1.1.
Partijen worden hierna respectievelijk de vrouw en de man genoemd.
1.2.
De vrouw is op 20 november 2015 in hoger beroep gekomen van de beschikking van 26 augustus 2015 van de rechtbank Noord-Holland, met kenmerk C/15/228612 / FA RK 15-3874.
1.3.
Bij brief van 25 november 2015 heeft de griffie van dit hof de vrouw medegedeeld dat zij vanaf de indiening van het beroepschrift griffierecht verschuldigd is en zij ervoor zorg dient te dragen dat het griffierecht binnen vier weken nadien is bijgeschreven op de rekening van het hof.
1.4.
Op 24 december 2015 is een brief van (de advocaat van) de vrouw ingekomen.
1.5.
Bij brief van 28 december 2015 heeft de griffie van dit hof de vrouw medegedeeld dat zij het verschuldigde griffierecht niet binnen de daarvoor geldende betalingstermijn heeft voldaan en dat zij in de gelegenheid wordt gesteld zich uiterlijk op 11 januari 2016 schriftelijk uit te laten over de ontvankelijkheid van het hoger beroep.
1.6.
Op 5 januari 2016 is een brief van de man ingekomen.

2.De ontvankelijkheid van het hoger beroep

2.1.
Ingevolge artikel 3 lid 4 Wet griffierechten burgerlijke zaken (Wgbz) is de verzoeker het griffierecht verschuldigd vanaf de indiening van het verzoekschrift en dient de verzoeker ervoor zorg te dragen dat het griffierecht binnen vier weken nadien is bijgeschreven op de rekening van het gerecht waar de behandeling van de zaak plaatsvindt.
Op grond van artikel 282a lid 2 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) wordt een verzoeker, indien het verschuldigde griffierecht niet tijdig is voldaan en nadat hij in de gelegenheid is gesteld zich hierover uit te laten, niet-ontvankelijk verklaard in het verzoek. Op basis van het vierde lid van artikel 282a Rv kan de rechter deze bepaling buiten toepassing laten, indien hij van oordeel is dat de toepassing hiervan, gelet op het belang van één of meer van de partijen bij toegang tot de rechter, zal leiden tot een onbillijkheid van overwegende aard.
2.2.
Het hof stelt vast dat het beroepschrift op 20 november 2015 is ingediend. Het griffierecht is door de vrouw betaald op 23 december 2015, derhalve vijf dagen na de uiterste betaaldatum (18 december 2015).
2.3.
De (advocaat van de) vrouw verzoekt de te late betaling van het griffierecht verschoonbaar te achten. Ter onderbouwing stelt zij dat zij niet in staat was het griffierecht tijdig te voldoen in verband met ziekte van de advocaat van de vrouw.
2.4.
Het hof ziet in hetgeen de vrouw heeft aangevoerd op zichzelf onvoldoende grond voor toepassing van de hardheidsclausule van artikel 282a lid 2 Rv. De omstandigheid die volgens de vrouw tot de te late betaling heeft geleid, ligt immers in de risicosfeer van de vrouw. Niettemin zal het hof die hardheidsclausule toepassen en een niet-ontvankelijk verklaring achterwege laten. Aangezien de vrouw ruimschoots binnen een termijn van twee weken na het verstrijken van de betalingstermijn het griffierecht heeft voldaan, zou niet-ontvankelijkverklaring leiden tot een onbillijkheid van overwegende aard als bedoeld in artikel 282a, vierde lid Rv. Voor het overige wordt voor de aan deze beslissing ten grondslag liggende overwegingen kortheidshalve verwezen naar rechtsoverweging 2.4. van de beschikking van dit hof van 24 november 2015 (ECLI:NL:GHAMS:2015:4928).
2.5.
Nu de vrouw in haar hoger beroep kan worden ontvangen, zal aan de man na te noemen verweertermijn worden verleend.
Iedere verdere beslissing wordt aangehouden.
2.6.
Dit leidt tot de volgende beslissing.

3.Beslissing

Het hof:
bepaalt dat de man tot en met
12 juli 2016een verweerschrift in hoger beroep ter griffie van het hof kan indienen;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Deze beschikking is gegeven door mr. H.A. van den Berg, mr. A.N. van de Beek en mr. M. Meerman-Padt in tegenwoordigheid van mr. A. Paats als griffier, en in het openbaar uitgesproken op 31 mei 2016.