ECLI:NL:GHAMS:2016:1952

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
4 mei 2016
Publicatiedatum
23 mei 2016
Zaaknummer
15/871305-15
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Raadkamer
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de niet-ontvankelijkheid van het hoger beroep inzake voorlopige hechtenis

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 4 mei 2016 uitspraak gedaan in het hoger beroep van een verdachte die in voorlopige hechtenis was genomen. De verdachte had eerder een verzoek tot opheffing van zijn voorlopige hechtenis ingediend bij de rechtbank te Noord-Holland, locatie Alkmaar, welke op 12 april 2016 was afgewezen. De verdachte heeft vervolgens hoger beroep ingesteld tegen deze beslissing. Het hof heeft vastgesteld dat, volgens artikel 87, tweede lid van het Wetboek van Strafvordering (Sv), een verdachte slechts eenmaal in hoger beroep kan komen tegen een afwijzende beslissing van de rechtbank over de voorlopige hechtenis. Dit geldt ook wanneer het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg al is aangevangen maar nog niet is geëindigd. Het hof heeft de relevante wetgeving en eerdere uitspraken in overweging genomen en geconcludeerd dat de wetgever niet de bedoeling had om nieuwe beroepsmogelijkheden te creëren in dergelijke gevallen. Aangezien het hof eerder op 20 januari 2016 al had beslist op een hoger beroep van de verdachte tegen een afwijzing van een verzoek tot opheffing van de voorlopige hechtenis, heeft het hof de verdachte niet-ontvankelijk verklaard in zijn beroep. De beslissing is genomen in raadkamer, waarbij de voorzitter en twee raadsheren aanwezig waren, evenals de griffier.

Uitspraak

15/871305-15
GERECHTSHOF AMSTERDAM,
MEERVOUDIGE STRAFKAMER, RAADKAMER
BESCHIKKINGin raadkamer op het hoger beroep in de zaak van
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1997,
wonende te [adres] ,
thans verblijvende in het Forensisch Centrum Teylingereind te Sassenheim,
tegen de beslissing van de rechtbank te Noord-Holland, locatie Alkmaar van 12 april 2016, voor zover houdende afwijzing van het verzoek tot opheffing van de voorlopige hechtenis van verdachte.

De feiten en de rechtsgang

Het hof heeft kennis genomen van de akte van de griffier van de rechtbank te Noord-Holland, locatie Alkmaar van 13 april 2016, waarbij namens de verdachte hoger beroep is ingesteld van voormelde beslissing van die rechtbank.
Het hof heeft gezien de beslissing waarvan beroep en heeft kennis genomen van de stukken betrekking hebbend op de voorlopige hechtenis van de verdachte en heeft gehoord de advocaat-generaal en de raadsman van de verdachte mr. [naam].

De beoordeling

Op grond van het bepaalde in artikel 87, tweede lid van het Wetboek van Strafvordering (Sv) kan de verdachte die aan de rechtbank schorsing of opheffing van de voorlopige hechtenis heeft verzocht, slechts eenmaal van een afwijzende beslissing op dat verzoek in hoger beroep komen.
In het geval het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg al is aangevangen, maar nog niet is geëindigd, heeft de wetgever met artikel 406, tweede lid Sv – met doorbreking van het zogenaamde concentratiebeginsel – ook in een beperkt aantal gevallen hoger beroep open willen stellen tegen beslissingen omtrent de voorlopige hechtenis.
In de Nota naar aanleiding van het nader verslag bij de wet van 22 april 1998, Stb. 1998, 250 (waarbij het tweede lid van artikel 406 Sv is toegevoegd) komt nadrukkelijk de vraag aan de orde of invoering van artikel 406, tweede lid Sv mogelijk maakt dat degene wiens verzoek reeds voor de aanvang van het onderzoek ter terechtzitting is afgewezen, andermaal een beroepsmogelijkheid krijgt als die afwijzing plaats vindt nadat het onderzoek is geopend.
Uit het antwoord op deze vraag blijkt dat het juist niet de bedoeling is geweest met de regeling nieuwe beroepsmogelijkheden te creëren (Kamerstukken II 1996/1997, 24 149, nr. 12, p. 9).
Anders dan de raadsman is het hof dan ook van oordeel dat de beperkingen in artikel 87, tweede lid Sv mede gelden ingeval het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg al is aangevangen, maar nog niet is geëindigd.
Nu het hof reeds op 20 januari 2016 heeft beslist op een namens de verdachte ingesteld hoger beroep tegen een afwijzing door de rechtbank van een verzoek tot opheffing van de voorlopige hechtenis, is de verdachte, gelet op het bepaalde in artikel 87, tweede lid Sv, niet-ontvankelijk in zijn beroep.
15/871305-15

De beslissing

Het hof:
VERKLAART de verdachte niet-ontvankelijk in het beroep tegen de bestreden beslissing, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen.
Deze beschikking is gegeven op 4 mei 2016 in raadkamer van dit hof door
mr. M.J.G.B. Heutink, voorzitter,
mrs. I.M.H. van Asperen de Boer-Delescen en Y.M.J.I. Baauw-de Bruijn, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. K.D.M. de Lange als griffier.
[....]
[....]
[....]