Uitspraak
GERECHTSHOF AMSTERDAM
1.Het geding in hoger beroep
2.De feiten
de manis het volgende gebleken.
de vrouwis het volgende gebleken.
Gerechtshof Amsterdam
In deze zaak gaat het om een hoger beroep inzake partneralimentatie tussen een man en een vrouw, die in 2011 zijn gehuwd en op 29 oktober 2015 zijn gescheiden. De man heeft in hoger beroep een verzoek ingediend om vaststelling van een door de vrouw te betalen uitkering tot zijn levensonderhoud van € 1.200,- netto per maand. De vrouw heeft in incidenteel hoger beroep verzocht om te bepalen dat er geen sprake is van lotsverbondenheid, waardoor zij niet gehouden zou zijn bij te dragen in de kosten van het levensonderhoud van de man. De rechtbank had eerder de verzoeken van de man afgewezen, wat de man nu aanvecht.
Tijdens de zitting is naar voren gekomen dat de man onvoldoende heeft aangetoond dat hij zich voldoende inspant om passend werk te vinden en zelf in zijn levensonderhoud te voorzien. De vrouw heeft betwist dat er sprake is van een aanvullende behoefte van de man en stelt dat hij in staat is om zelf in zijn levensonderhoud te voorzien. Het hof heeft vastgesteld dat de man onvoldoende inzicht heeft gegeven in zijn financiële situatie en zijn aanvullende behoefte niet voldoende heeft onderbouwd.
Het hof overweegt dat de wettelijke onderhoudsverplichting tussen ex-echtgenoten voortvloeit uit de lotsverbondenheid die door het huwelijk is ontstaan. Deze verplichting blijft bestaan, ook na de ontbinding van het huwelijk. Het hof heeft geoordeeld dat de vrouw niet heeft aangetoond dat er geen lotsverbondenheid meer bestaat en dat de man onvoldoende heeft aangetoond dat hij niet in zijn levensonderhoud kan voorzien. Daarom heeft het hof de bestreden beschikking van de rechtbank bekrachtigd en het verzoek van de man afgewezen.