ECLI:NL:GHAMS:2016:1866

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
13 mei 2016
Publicatiedatum
13 mei 2016
Zaaknummer
23-004753-15
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vonnis van de politierechter inzake diefstal uit auto met medeplegen

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 13 mei 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam, dat op 18 november 2015 was gewezen. De verdachte, geboren in 1987, was beschuldigd van diefstal uit een auto, waarbij hij samen met een medeverdachte zou hebben gehandeld. De zaak kwam ter terechtzitting in hoger beroep op 29 april 2016, waar de advocaat-generaal een voorwaardelijke gevangenisstraf van twee maanden eiste, met een proeftijd van twee jaar. De verdediging voerde aan dat de verklaringen van getuigen niet gebruikt mochten worden, omdat het ondervragingsrecht niet was gewaarborgd. Ook werd betoogd dat de verdachte niet als medepleger kon worden aangemerkt, omdat er geen bewijs was dat hij enige uitvoeringshandeling had verricht.

Het hof verwierp deze verweren en oordeelde dat de verklaringen van de getuigen, die de verdachte en zijn medeverdachte kort na de diefstal hadden gezien, wel degelijk bewijs vormden. De getuige had gezien hoe de laptop uit de auto van de aangever was gestolen en hoe de verdachte deze laptop had weggegooid tijdens zijn vlucht. Het hof concludeerde dat er voldoende bewijs was voor de betrokkenheid van de verdachte bij de diefstal, en dat hij in nauwe en bewuste samenwerking met de medeverdachte had gehandeld. Het hof bevestigde het vonnis van de politierechter, waarbij de verdachte werd veroordeeld voor het ten laste gelegde feit.

Uitspraak

parketnummer: 23-004753-15
datum uitspraak: 13 mei 2016
TEGENSPRAAK (gemachtigd raadsman)
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 18 november 2015 in de strafzaak onder parketnummer 13-411066-09 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1987,
adres: [adres].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 29 april 2016 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de raadsman naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van twee maanden met een proeftijd van twee jaren. Voorts heeft de advocaat-generaal de toewijzing van de vordering van de benadeelde partij gevorderd.

Vonnis waarvan beroep

Het hof verenigt zich met het vonnis waarvan beroep en zal dit derhalve bevestigen met dien verstande dat het hof de gronden aanvult met de navolgende bespreking van de ter terechtzitting gevoerde verweren.

Gevoerde verweren

Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de raadsman – kort samengevat – verzocht de verklaringen van de getuigen Commandeur, [getuige 1] en [getuige 2] van het bewijs uit te sluiten omdat het ondervragingsrecht niet is kunnen worden uitgeoefend. Voorts heeft de raadsman aangevoerd dat de verdachte dient te worden vrijgesproken, omdat niet kan worden bewezen dat de verdachte de door de getuige [getuige 3] geziene persoon is.
Subsidiair heeft de raadsman aangevoerd dat, aangezien uit het dossier niet blijkt dat de verdachte enige uitvoeringshandeling van het ten laste gelegde feit heeft gepleegd en evenmin anderszins sprake is geweest van een bijdrage van voldoende gewicht, hij niet als medepleger van dit feit kan worden aangemerkt.
Het hof verwerpt deze verweren en overweegt hiertoe als volgt.
Het verweer strekkend tot bewijsuitsluiting
De stelling dat het enkele feit dat het ondervragingsrecht ten aanzien van een aantal getuigen niet kon worden uitgeoefend met zich meebrengt dat de verklaringen die deze getuigen ten overstaan van de politie hebben afgelegd dienen te worden uitgesloten van het bewijs, vindt geen steun in het recht.
Het verweer strekkend tot vrijspraak
Op grond van de bewijsmiddelen gaat het hof uit van het volgende.
De getuige [getuige 3] heeft op de Dirk Bonsstraat de twee personen gezien die kort tevoren de laptoptas met laptop van de aangever [slachtoffer] hadden gestolen uit diens auto. Deze personen begaven zich door het Gerbrandypark naar de Leeuwendalersweg, waar zij bij de tramhalte gingen zitten totdat de politie arriveerde. Een van hen rende vervolgens, vluchtend voor de politie, in de richting van de Bos en Lommerweg en vervolgens vanaf de Bos en Lommerweg door het tunneltje naar de Baas Gansendonkstraat. In dat tunneltje heeft hij een laptop weggegooid, die de van de aangever [slachtoffer] gestolen laptop bleek te zijn. Vervolgens vluchtte hij de aan de Baas van Gansendonkstraat gelegen moskee in en verborg zich daar in het toilet, waar hij even later werd aangehouden. Deze persoon bleek de verdachte te zijn.
Het hof is van oordeel dat, nu de verdachte kort na het plegen van het feit met de medeverdachte is gezien, terwijl zij samen van de directe omgeving van de plaats van het delict wegrenden en de verdachte even later de laptop bij zich droeg, er in beginsel van uitgegaan kan worden dat hij de diefstal (met braak) van deze laptop uit de auto van de aangever in nauwe en bewuste samenwerking met de medeverdachte heeft gepleegd, tenzij de verdachte voor deze feiten een aannemelijke verklaring geeft die met zich meebrengt dat daarover anders moet worden geoordeeld. De verdachte heeft een dergelijke verklaring niet gegeven. Het dossier bevat evenmin enige andere aanwijzing dat de verdachte bij dat feit slechts de rol van medeplichtige heeft gespeeld.
Het hof acht het aan de verdachte tenlastegelegde feit dan ook wettig en overtuigend bewezen.

BESLISSING

Het hof:
Bevestigt het vonnis waarvan beroep met inachtneming van het hiervoor overwogene.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. P.A.M. Hoek, mr. H.S.G. Verhoeff en mr. A.E.M. Röttgering, in tegenwoordigheid van
C. de Beer, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 13 mei 2016.
Mr. A.E.M. Röttgering is buiten staat dit arrest te ondertekenen.
[.......]
.