ECLI:NL:GHAMS:2016:1865

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
13 mei 2016
Publicatiedatum
13 mei 2016
Zaaknummer
23-003443-15
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van bedreiging van een verpleegkundige in ziekenhuis door slaande bewegingen en woorden

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 13 mei 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland. De verdachte was beschuldigd van mishandeling en bedreiging van twee verpleegkundigen in een ziekenhuis op 26 maart 2014. De tenlastelegging omvatte het duwen en stompen van een verpleegkundige, alsook het bedreigen van een andere verpleegkundige met woorden en dreigende gebaren. Tijdens de zitting in hoger beroep op 29 april 2016 heeft het hof de verklaringen van getuigen en de vordering van de advocaat-generaal gehoord. Het hof oordeelde dat de verdachte niet wettig en overtuigend was bewezen dat hij de bedreiging had gepleegd, omdat de woorden en gebaren van de verdachte niet voldoende waren om bij het slachtoffer de redelijke vrees voor zwaar lichamelijk letsel te doen ontstaan. De verdachte werd vrijgesproken van de bedreiging, maar het hof achtte de mishandeling van de andere verpleegkundige wel bewezen. De verdachte werd veroordeeld tot een geldboete van € 700,00 en 14 dagen hechtenis, met de mogelijkheid van vervangende hechtenis bij gebreke van betaling. De vordering van de benadeelde partij werd niet-ontvankelijk verklaard, omdat de verdachte niet schuldig was bevonden aan de feiten die de schade zouden hebben veroorzaakt.

Uitspraak

parketnummer: 23-003443-15
datum uitspraak: 13 mei 2016
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland van 12 augustus 2015 in de strafzaak onder parketnummer 15-239269-14 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1957,
adres: [adres].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 29 april 2016 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
1:
hij op of omstreeks 26 maart 2014 te Beverwijk een persoon, te weten [slachtoffer 2], heeft mishandeld door deze tegen het lichaam te duwen en te stompen en/of tegen het been of de enkel te schoppen en/of te trappen;
2:
hij op of omstreeks 26 maart 2014 te Beverwijk [slachtoffer 1] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling, immers heeft verdachte opzettelijk dreigend slaande bewegingen gemaakt in de richting van die [slachtoffer 1] en/of mensen opzij heeft geduwd om die [slachtoffer 1] te bereiken en/of daarbij deze dreigend de woorden toegevoegd : "Jou moet ik hebben", "Haar moet ik hebben" en/of "Waar is de verpleegkundige", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof tot een andere bewijsbeslissing komt.

Vrijspraak van het onder 2 ten laste gelegde

De advocaat-generaal heeft ter terechtzitting in hoger beroep bewezenverklaring gevorderd van de aan de verdachte ten laste gelegde bedreiging. Zij heeft hiertoe aangevoerd dat de combinatie van de door de verdachte geuite woorden en de daarbij gemaakte gebaren, die tegen het slachtoffer waren gericht, bij het slachtoffer de redelijke vrees hebben doen ontstaan dat zij door hem zwaar mishandeld zou worden.
De verdediging heeft bepleit dat de verdachte wordt vrijgesproken.
Bij zijn beoordeling gaat het hof uit van het volgende.
De verdachte is op 26 april 2014 in het ziekenhuis waar het slachtoffer als verpleegkundige werkzaam was, in boze toestand ‘verhaal gaan halen’ uit onvrede over de wijze waarop zijn vriendin door het slachtoffer was bejegend. Eenmaal bij de verpleegkundigenkamer waar het slachtoffer zich bevond, werd de verdachte de deur versperd door een andere verpleegkundige. Uit de verklaringen van getuigen volgt dat de verdachte zijn vuisten gebald had, naar het slachtoffer heeft gewezen en met luide stem heeft gezegd ‘jou moet ik hebben’ en ‘waar is die verpleegkundige’. Het slachtoffer is hierbij uit angst onder de tafel gedoken. Door ingrijpen van collega’s van het slachtoffer is de verdachte tegengehouden en tot bedaren gebracht.
Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
Met de advocaat-generaal en de verdediging is het hof van oordeel dat van bedreiging met een misdrijf tegen het leven gericht niet is gebleken en de verdachte in zoverre dient te worden vrijgesproken.
Voor een veroordeling ter zake van bedreiging met zware mishandeling is vereist dat de bedreiging van dien aard is en onder zodanige omstandigheden is geschied dat bij de betrokkene de vrees kon ontstaan dat deze zwaar lichamelijk letsel zou kunnen oplopen. Niet iedere vorm van lichamelijk letsel is als zwaar aan te merken. Het moet, buiten gevallen die de wet als zodanig aanduidt, gaan om lichamelijk letsel van zodanige ernst dat dit naar gewoon spraakgebruik als zwaar wordt aangemerkt.
Het hof stelt vast dat de door de verdachte geuite woorden op zichzelf genomen tot die vrees geen aanleiding hebben kunnen geven. De gedragingen van de verdachte zijn voorts redelijkerwijs evenmin aan te merken als redengevend voor de vrees zwaar lichamelijk letsel te bekomen indien de verdachte zijn gevreesd handelen zou uitvoeren. Dat het optreden van de verdachte door het slachtoffer als angstwekkend en intimiderend is ervaren, is daartoe op zichzelf beschouwd niet voldoende. Ook het optreden van de verdachte, beschouwd in samenhang met alle omstandigheden van het geval, leiden niet tot een andere conclusie. Nu naar het oordeel van het hof niet wettig en overtuigend is bewezen hetgeen de verdachte onder 2 is ten laste gelegd, moet de verdachte hiervan worden vrijgesproken.

Bewijsoverweging

De raadsman heeft vrijspraak bepleit van het ten laste gelegde onder 1. Daartoe heeft de raadsman primair aangevoerd dat onvoldoende is komen vast te staan dat de verdachte de aangeefster heeft geschopt. Subsidiair voert de raadsman aan dat enige vorm van opzet ontbreekt.
Het hof verwerpt deze verweren en overweegt daartoe het volgende.
Uit de aangifte van [slachtoffer 2] komt naar voren dat de verdachte haar, toen zij wilde voorkomen dat hij de verpleegkundigenkamer binnen zou gaan, een harde stomp in haar rug heeft gegeven waarvan zij de dag erna spierpijn heeft gehad. Vervolgens heeft de verdachte met kracht tegen haar hiel geschopt. [slachtoffer 2] heeft in haar verklaring aangegeven een hevige pijnscheut te hebben gevoeld in haar hiel en dat haar hiel ook een paar dagen gezwollen en blauw is geweest. De aangifte van [slachtoffer 2] vindt op deze onderdelen steun in de verklaring van [naam]. Het hof acht op grond daarvan bewezen dat de verdachte [slachtoffer 2] opzettelijk heeft gestompt en geschopt waardoor zij pijn heeft ondervonden. Dat de verdachte haar ‘niet moest hebben’ en in opwinding verkeerde doet daaraan niet af.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1:
hij op 26 maart 2014 te Beverwijk [slachtoffer 2] heeft mishandeld door deze tegen het lichaam te stompen en tegen de enkel te schoppen
Hetgeen onder 1 meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het aanwenden van een rechtsmiddel zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het onder 1 bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het onder 1 bewezen verklaarde levert op:
mishandeling.

Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het onder 1 bewezen verklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straf

De politierechter in de rechtbank Noord-Holland heeft de verdachte voor het in eerste aanleg onder 1 en 2 ten laste gelegde bewezen verklaarde veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 90 uren, subsidiair 45 dagen hechtenis, waarvan 50 uren, subsidiair 25 dagen hechtenis, voorwaardelijk.
Tegen voormeld vonnis is door de verdachte hoger beroep ingesteld.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het onder 1 en 2 ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een voorwaardelijke taakstraf voor de duur van 40 uren subsidiair 20 dagen hechtenis en het toewijzen van de vordering benadeelde partij [slachtoffer 1] tot een bedrag van 414,26 euro.
De raadsman en de verdachte hebben ter terechtzitting in hoger beroep aangevoerd dat er bij de straftoemeting rekening gehouden moet worden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon en de draagkracht van de verdachte.
Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan mishandeling van een werknemer met een publieke taak. Hierdoor heeft het slachtoffer pijn ondervonden. Door te handelen als bewezen verklaard heeft de verdachte een inbreuk gemaakt op de persoonlijke en lichamelijke integriteit van het slachtoffer.
Blijkens een de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 8 april 2016 is hij niet eerder strafrechtelijk onherroepelijk veroordeeld.
Het hof heeft gelet op de straf die in soortgelijke gevallen pleegt te worden opgelegd te weten een geldboete van € 750,-. In de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals deze ter terechtzitting in hoger beroep naar voren zijn gekomen, alsmede in het feit dat de verdachte nooit eerder werd veroordeeld, ziet het hof aanleiding om deze straf te matigen. Het hof acht, alles afwegende, een geldboete van de hierna te melden hoogte passend en geboden.

Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. De vordering bestaat uit materiële schade ter hoogte van € 14,26 en immateriële schade ter hoogte van € 500,-. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 464,26. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep niet opnieuw gevoegd. Het hof heeft in hoger beroep te oordelen over de gevorderde schadevergoeding voor zover deze in eerste aanleg is toegewezen.
De verdachte wordt niet schuldig verklaard ter zake van het onder 2 ten laste gelegde handelen waardoor de gestelde schade zou zijn veroorzaakt. De benadeelde partij kan daarom in de vordering niet worden ontvangen.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 23, 24, 24c en 300 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 2 ten laste gelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
geldboetevan
€ 700,00 (zevenhonderd euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
14 (veertien) dagen hechtenis.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1]
Verklaart de benadeelde partij [slachtoffer 1] in de vordering tot schadevergoeding niet-ontvankelijk.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. P.A.M. Hoek, mr. H.S.G. Verhoeff en mr. A.E.M. Röttgering, in tegenwoordigheid van
C. de Beer, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 13 mei 2016.
Mr. A.E.M. Röttgering is buiten staat dit arrest te ondertekenen.
[.......]
.