ECLI:NL:GHAMS:2016:1775
Gerechtshof Amsterdam
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Vrijspraak van verdachte in cocaïne-invoeraanklacht na gebrek aan bewijs van wetenschap
In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 4 mei 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland. De verdachte, geboren in Suriname in 1969, was beschuldigd van het opzettelijk binnenbrengen van cocaïne in Nederland op 6 september 2014 te Schiphol, in vereniging met anderen. Tijdens de zitting op 20 april 2016 heeft het hof de vordering van de advocaat-generaal gehoord, die een gevangenisstraf van vijf maanden eiste, gelijk aan de straf die eerder door de rechtbank was opgelegd. De raadsman van de verdachte voerde echter aan dat er onvoldoende bewijs was voor het (voorwaardelijk) opzet van de verdachte op de invoer van cocaïne, en dat zij daarom vrijgesproken diende te worden.
Het hof heeft de verklaringen van de verdachte als ongeloofwaardig beoordeeld, maar kwam tot de conclusie dat er niet voldoende bewijs was om te stellen dat de verdachte wetenschap had van de invoer van cocaïne door een medeverdachte. De verklaring van deze medeverdachte, die stelde dat de verdachte op de hoogte was van de invoer, werd als niet bruikbaar voor het bewijs beschouwd. Het hof oordeelde dat er geen bewijs was dat de verdachte op de hoogte was van de criminele activiteiten van de medeverdachte en dat er geen belastend contact tussen hen was aangetoond.
Daarom heeft het hof het vonnis van de rechtbank vernietigd en de verdachte vrijgesproken van de tenlastegelegde feiten, omdat niet wettig en overtuigend was bewezen dat zij zich schuldig had gemaakt aan de opzettelijke invoer van cocaïne.