ECLI:NL:GHAMS:2016:1773

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
9 mei 2016
Publicatiedatum
9 mei 2016
Zaaknummer
23-002024-15
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van verdachte voor overtreding van gebiedsverbod en opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 4 mei 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam. De verdachte, geboren in Polen en thans gedetineerd, was eerder veroordeeld voor het bezit van XTC-pillen en het niet naleven van een gebiedsverbod. De tenlastelegging omvatte twee punten: het opzettelijk aanwezig hebben van veertien XTC-pillen en het niet voldoen aan een bevel van de burgemeester om zich uit een bepaald gebied te verwijderen. Tijdens de zitting in hoger beroep op 20 april 2016 werd het hof geconfronteerd met de vraag of de verdachte op de hoogte was van het gebiedsverbod, dat op 14 april 2015 was uitgevaardigd en gepubliceerd in het dagblad Metro. De verdachte ontkende kennis te hebben genomen van deze publicatie en stelde dat hij niet wist dat hij zich niet in het gebied mocht bevinden. De advocaat-generaal betoogde dat de verdachte had moeten weten dat hij zich niet in het gebied mocht bevinden, gezien zijn eerdere veroordelingen. Het hof oordeelde echter dat er onvoldoende bewijs was dat de verdachte op de hoogte was van het verbod. Daarom werd de verdachte vrijgesproken van het niet naleven van het gebiedsverbod. Wel werd bewezen verklaard dat de verdachte de XTC-pillen in zijn bezit had, maar het hof besloot geen straf op te leggen, gezien de geringe ernst van het feit en de eerdere veroordelingen van de verdachte. Het vonnis van de politierechter werd vernietigd en de verdachte werd vrijgesproken van het tweede ten laste gelegde feit.

Uitspraak

parketnummer: 23-002024-15
datum uitspraak: 4 mei 2016
tegenspraak
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 7 mei 2015 in de strafzaak onder parketnummer 13-701816-15 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] (Polen) op [geboortedag] 1983,
zonder bekende woon- of verblijfplaats,
thans uit anderen hoofde gedetineerd in Vught PPC te Vught.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 20 april 2016 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
1:
hij op of omstreeks 27 april 2015 te Amsterdam opzettelijk aanwezig heeft gehad en/of heeft vervoerd (ongeveer) veertien (14), althans een of meer, (zogenaamde) XTC-pillen/-tabletten, in elk geval (telkens) een hoeveelheid van een materiaal bevattende MDA/MDMA, in elk geval (telkens) een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I;
2:
hij op 27 april 2015 te 16.00 uur te Amsterdam opzettelijk niet heeft voldaan aan een krachtens artikel 172 en/of 177 van de Gemeentewet en/of 2.9A van de Algemene Plaatselijke Verordening 2008, in elk geval krachtens wettelijk voorschrift, door of namens de burgemeester van Amsterdam (zijnde een ambtenaar met de uitoefening van enig toezicht belast) gegeven bevel, inhoudende -zakelijk weergegeven - om zich uit het dealeroverlastgebied D.O.G. 1.1, althans uit een door de burgemeester aangewezen gebied, te verwijderen en zich daar gedurende 3 maanden niet meer te bevinden.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot een andere beslissing komt dan de rechtbank.

Vrijspraak

Uit het daarvan opgemaakte proces-verbaal van 27 maart 2015 blijkt dat de verdachte bij gelegenheid van zijn verhoor als verdachte in het kader van een andere strafzaak door de verhorende verbalisant is meegedeeld dat hij bij de burgemeester van Amsterdam zou worden voorgedragen voor een bevel zich gedurende een periode van drie tot zes maanden niet te bevinden in het dealersoverlastgebied D.O.G. 1.1. te Amsterdam. De verdachte is voorts meegedeeld dat de beslissing van de Burgemeester op die voordracht binnen drie tot vier weken zou worden genomen en – omdat verdachte geen adres had - in het dagblad Metro en de Echo zou worden gepubliceerd.
Het betreffende, op de verdachte betrekking hebbende, bevel van de burgemeester van Amsterdam zich gedurende drie maanden – van 18 april 2015 tot en met 17 juli 2015– niet op te houden in het dealersoverlastgebied D.O.G. 1.1. is uitgevaardigd op 14 april 2015 en gepubliceerd in het dagblad Metro van 25 april 2015.
De verdachte heeft steeds verklaard, ook ter terechtzitting in hoger beroep, dat hij niet wist dat hij niet in genoemd overlastgebied mocht komen en dat hij de publicatie in het dagblad de Metro op 25 april 2015 niet heeft gezien. De raadsman heeft mede op deze grond geconcludeerd dat de verdachte dient te worden vrijgesproken.
De advocaat-generaal heeft naar voren gebracht dat van de verdachte verwacht had mogen worden dat hij na de aankondiging van het gebiedsverbod kennis zou nemen van de mededelingen in de lokale dagbladen en dat het voor zijn risico komt dat hij dit niet heeft gedaan. Gelet op zijn eerdere veroordelingen voor dit zelfde feit mag hij geacht worden van de procedure op de hoogte te zijn en kan zijn voorwaardelijk opzet op het feit worden bewezen.
Het hof stelt vast dat zich in het dossier geen stuk bevindt waaruit blijkt dat de verdachte op de hoogte was van het tegen hem uitgevaardigde gebiedsverbod. Weliswaar bevindt zich in het dossier een advertentie in het dagblad Metro van 25 april 2015, maar er is geen aanwijzing dat de verdachte deze heeft gelezen.
Voor het opzettelijk niet voldoen aan een verwijderingsverbod als aan de verdachte is ten laste gelegd, moet vaststaan dat het verbod aan de verdachte bekend was. Wat omtrent de bekendheid van de verdachte met het onderhavige verbod is komen vast te staan is niet meer dan dat hem is aangekondigd dat een dergelijk verbod zou worden uitgevaardigd. De stelling van de advocaat-generaal, dat het op de weg van de verdachte lag na te gaan of hem een gebiedsverbod was opgelegd en dat met het nalaten daarvan het bewijs van de ten laste gelegde opzet (in voorwaardelijke zin) zou zijn gegeven, kan niet als juist worden aanvaard.
Nu over de bekendheid van het verbod niet méér is komen vast te staan dan hierboven vastgesteld, is niet bewezen dat de verdachte het verbod, c.q. het verwijderingsbevel opzettelijk heeft overtreden, en dient hij van het tenlastegelegde te worden vrijgesproken.
Naar het oordeel van het hof is niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen de verdachte onder 2 is ten laste gelegd, zodat de verdachte hiervan moet worden vrijgesproken.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 27 april 2015 te Amsterdam opzettelijk aanwezig heeft gehad veertien zogenaamde XTC-pillen, bevattende MDMA.
Hetgeen onder 1 meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het aanwenden van een rechtsmiddel zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het onder 1 bewezen verklaarde levert op:
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.

Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Strafmaatoverweging

De politierechter in de rechtbank Amsterdam heeft de verdachte voor het onder 1 en 2 bewezen verklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van vijfenzeventig dagen met aftrek van de tijd in verzekering doorgebracht.
Tegen voormeld vonnis is door de verdachte hoger beroep ingesteld.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het onder 1 en 2 ten laste gelegde schuldig zal worden verklaard zonder oplegging van straf of maatregel.
Blijkens het uittreksel justitiële documentatie van 8 april 2016 is de verdachte in het verleden, maar ook ná het plegen van het onderhavige feit, meermalen onherroepelijk veroordeeld voor soortgelijke en andere misdrijven, mede tot onvoorwaardelijke gevangenisstraffen. Het hof houdt bij de strafoplegging met inachtneming van het bepaalde in artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht, in het bijzonder rekening met de na het plegen van het onderhavige feit opgelegde onvoorwaardelijke gevangenisstraffen. Het hof is daarom met de advocaat-generaal van oordeel dat, mede gelet op de relatief geringe ernst van het onderhavige feit, thans geen straf of maatregel opgelegd dient te worden.

Beslissing

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 2 ten laste gelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Bepaalt dat ter zake van het onder 1 bewezen verklaarde geen straf of maatregel wordt opgelegd.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. A.E.M. Röttgering, mr. H.S.G. Verhoeff en mr. M.J.A. Plaisier, in tegenwoordigheid van mr. F. Hardonk-Kruiswijk, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van
4 mei 2016.
De oudste en de jongste raadsheer zijn buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.
[.......]