In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 22 april 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam. De zaak betreft een nietige dagvaarding, waarbij de verdachte niet is verschenen. Het hof heeft vastgesteld dat de betekening van de dagvaarding niet op de juiste wijze heeft plaatsgevonden. Eerder was er al een poging gedaan om de verdachte te dagvaarden voor een zitting op 13 mei 2015, maar de betekening aan het opgegeven adres bleek niet geldig. De verdachte had op 2 december 2013 een adres opgegeven, maar het hof kon niet zonder meer concluderen dat dit adres inmiddels niet meer actueel was. De dagvaarding voor de zitting van 22 april 2016 was ook niet op de wettelijk voorgeschreven wijze aan de verdachte uitgereikt, wat leidde tot de conclusie dat de dagvaarding nietig verklaard moest worden. Het hof heeft in zijn beslissing de dagvaarding in hoger beroep nietig verklaard, omdat de verdachte niet ter terechtzitting was verschenen. De uitspraak is gedaan door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof, waarbij de rechters M. Iedema, A.E.M. Röttgering en M.J.A. Plaisier aanwezig waren. De griffier van de zitting was mr. J. Mulder. De rechters Iedema en Plaisier waren buiten staat om het arrest mede te ondertekenen.