In deze zaak, die een vervolg is op een tussenarrest van 19 januari 2016, heeft het Gerechtshof Amsterdam op 26 april 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep. De Federatie Nederlandse Vakbeweging (FNV), rechtsopvolger van De Nederlandse Bond voor de Bouw- en Houtnijverheid, heeft hoger beroep ingesteld tegen Timber and Building Supplies Holland N.V. en andere vennootschappen. De kern van het geschil betreft de ontvankelijkheid van FNV in haar vordering, waarbij het hof eerder had geoordeeld dat de kantonrechter FNV ten onrechte niet ontvankelijk had verklaard.
Timber heeft verzocht om terugverwijzing naar de kantonrechter, omdat deze niet inhoudelijk had geoordeeld over de vorderingen van FNV. FNV daarentegen heeft verzocht om de zaak aan het hof te houden, om verdere vertraging en rechtsonzekerheid te voorkomen. Het hof heeft overwogen dat de hoofdregel in hoger beroep is dat de gehele zaak naar de appelrechter wordt overgebracht, tenzij er voldoende gronden zijn om hiervan af te wijken. Het hof heeft vastgesteld dat de kantonrechter al enige inhoudelijke beoordeling had gegeven, waardoor terugverwijzing niet noodzakelijk was.
Het hof heeft vervolgens besloten om een comparitie van partijen te gelasten, waarbij partijen vertegenwoordigd dienen te zijn door iemand die bevoegd is om een schikking aan te gaan. De comparitie is gepland op 31 mei 2016, waarbij partijen en hun advocaten in de gelegenheid worden gesteld om hun standpunten verder toe te lichten en te proberen tot een schikking te komen. Het hof heeft ook richtlijnen gegeven voor het indienen van eventuele schriftelijke bewijsstukken voor de comparitie.