ECLI:NL:GHAMS:2016:1676

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
3 mei 2016
Publicatiedatum
3 mei 2016
Zaaknummer
K15/0484
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Raadkamer
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevel tot vervolging van belediging van een ambtenaar in functie

Op 3 mei 2016 heeft het Gerechtshof Amsterdam uitspraak gedaan in een beklagprocedure met rekestnummer K15/0484. Het beklag was ingediend door een douanier, klager, tegen de beslissing van de officier van justitie om geen strafvervolging in te stellen tegen beklaagde voor het belemmeren en beledigen van klager in zijn functie. Klager had op 12 november 2015 een klaagschrift ingediend, waarin hij stelde dat beklaagde hem beledigd had tijdens een controle op de luchthaven Schiphol. Klager had zich als douanier in burger geprofileerd en had beklaagde aangesproken. Beklaagde had klager beledigd met kwetsende opmerkingen en had hem fysiek belemmerd door hem te raken en zijn tas te blokkeren. De advocaat-generaal had in een verslag van 23 december 2015 geadviseerd om het beklag toe te wijzen voor het onderdeel belediging, maar niet voor belemmering.

Tijdens de behandeling in raadkamer op 2 maart 2016 heeft klager zijn beklag toegelicht, terwijl beklaagde niet verscheen. Het hof heeft de verklaringen van klager en getuigen in overweging genomen. Het hof oordeelde dat er voldoende bewijs was voor de belediging, wat een strafbaar feit is, en dat vervolging op dit punt noodzakelijk was. Het hof heeft echter geoordeeld dat de beslissing van de officier van justitie om niet tot vervolging over te gaan voor het onderdeel belemmering billijk was, gezien de beoordelingsmarge van het Openbaar Ministerie in dergelijke zaken. Het hof heeft daarom de vervolging van beklaagde ter zake van belediging bevolen, maar de klacht voor het overige afgewezen.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

BEKLAGKAMER
Beschikking van 3 mei 2016 op het beklag met het rekestnummer K15/0484 van
[klager],
wonende te [woonplaats],
klager,
gemachtigde mr. drs. A.A.W.M. van Gerwen, advocaat te Den Haag.

1.Het beklag

Het klaagschrift is op 12 november 2015 door het hof ontvangen. Het beklag richt zich tegen de namens de officier van justitie genomen beslissing om geen strafvervolging in te stellen tegen [beklaagde] (hierna beklaagde) ter zake van – kort gezegd – het belemmeren en beledigen van een ambtenaar in functie (de artikel 184 en 266/267 van het Wetboek van Strafrecht).

2.Het verslag van de advocaat-generaal

Bij verslag van 23 december 2015 heeft de advocaat-generaal (anders dan de plaatsvervangend hoofdofficier van justitie) het hof in overweging gegeven het beklag toe te wijzen voor zover dat betrekking heeft op belediging.

3.De voorhanden stukken

Behalve van het klaagschrift en het verslag heeft het hof kennis genomen van het ambtsbericht namens de plaatsvervangend hoofdofficier van justitie, arrondissementsparket Noord-Holland, van 23 november 2015 en van de in deze zaak door de politie opgemaakte processen-verbaal.

4.De behandeling in raadkamer

De daartoe aangewezen raadsheer-commissaris heeft klager in de gelegenheid gesteld het beklag op 2 maart 2016 toe te lichten. Klager is in raadkamer verschenen en heeft het beklag toegelicht en gehandhaafd.
Klager heeft, zakelijk weergegeven, het volgende verklaard.
Ik heb mijn legitimatiebewijs aan klager en later ook aan zijn medereiziger getoond. Ik hield mijn legitimatiepas voor zijn gezicht en ik zag dat hij ernaar keek. Ik vind dat klager erop moet worden gewezen dat hij te ver is gegaan.
Ik controleer als douanier op Schiphol, zowel in burger als in uniform, passagiers. Ik ben al 36 jaar douanier. Dit is de eerste keer dat het zo uit de hand is gelopen. Niemand vindt het prettig om gecontroleerd te worden. De passagiers beschouwen ons als een sta-in-de-weg, maar meestal ondergaan zij de controle zonder moeilijkheden te maken.
De advocaat van klager voert het woord aan de hand van een pleitnota die in het dossier is gevoegd.
Voorts heeft de raadsheer-commissaris beklaagde op 2 maart 2016 in de gelegenheid gesteld te worden gehoord. Beklaagde is, hoewel behoorlijk opgeroepen, niet verschenen. Beklaagde heeft per e-mailbericht van 29 februari 2016 een schriftelijke reactie op het klaagschrift gegeven en telefonisch aan de griffier medegedeeld dat hij niet zal verschijnen.
De advocaat-generaal heeft, zakelijk weergegeven, het volgende naar voren gebracht.
Beklaagde is voor de invoer van verboden middelen veroordeeld tot betaling van een geldboete van € 2.500,00. Van dit vonnis heeft hij bij dit hof hoger beroep ingesteld. Ik zie geen aanleiding de conclusie in het verslag te herzien, hoewel ik verwacht dat de strafrechter, rekening houdende met de geldboete van € 2.500,00 die aan beklaagde is opgelegd, geen al te zware straf zal opleggen.

5.De beoordeling van het beklag

Uit de stukken en het verhandelde in raadkamer is het volgende naar voren gekomen.
Klager heeft aangifte tegen beklaagde gedaan. Volgens klager heeft beklaagde hem beledigd terwijl hij werkzaam was ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening en heeft beklaagde hem belemmerd in zijn werkzaamheden als douanier.
Klager was op 8 september 2014 als douanier in burger werkzaam op de luchthaven Schiphol, waar hij belast was met het controleren van de bagage die door zojuist aangekomen passagiers van de bagageband werd gehaald. Hij sprak beklaagde aan en legitimeerde zich met zijn douanelegitimatiebewijs. Nadat klager aan beklaagde vroeg of hij een goede vakantie had gehad, antwoordde beklaagde: “Je bent hier niet om sociaal te doen, maar je wilt mij alleen maar naaien”. Klager hoorde beklaagde zeggen dat hij hem gluiperig vond, omdat hij geen uniform droeg. Klager hoorde hem zeggen: “Je bent een lul, je bent een klootzak”. Klager hoorde dat beklaagde deze woorden bleef herhalen. Toen klager een tas van beklaagde wilde pakken om deze ter controle mee te nemen naar het douanekantoor, sloeg beklaagde met de vlakke hand met kracht tegen de rechterarm van klager, kennelijk om te voorkomen dat klager de tas zou pakken. Beklaagde ging voor de tas zitten zodat klager deze niet kon meenemen.
[Getuige], een collega van klager, hoorde beklaagde zeggen: “Je bent een kankervent”. Terwijl beklaagde met [getuige] praatte, hoorde klager beklaagde zeggen: “Thuis krijg je niks voor elkaar, en nu heb je weer wat te vertellen”. Klager zag dat beklaagde hierbij in zijn richting keek en bewegingen maakte alsof hij zich aftrok.
[Getuige] zag dat beklaagde naar klager wees en daarbij zei: “Jij wordt zeker geil op het werk en trekt je daarna thuis af”. Daarbij maakte beklaagde een beweging met zijn hand richting zijn geslachtsdeel.
Bij controle van de tas van beklaagde werden middelen gevonden die aanleiding waren om klager als verdachte van verboden invoer daarvan aan te merken.
Beklaagde heeft verklaard dat klager slechts vluchtig zijn legitimatie liet zien en dat klager weigerde te voldoen aan zijn verzoek om zijn legitimatie nogmaals te tonen. Hij heeft ontkend dat hij klager heeft belemmerd in de uitvoering van zijn werkzaamheden als douanier.
De overwegingen van het hof
Het hof heeft allereerst te beoordelen of er in deze zaak voldoende bewijsmateriaal is dat redelijkerwijs tot een bewezenverklaring zou kunnen leiden. Zo ja, dan heeft het hof te beoordelen of er voldoende belang is om een bevel vervolging te geven (de opportuniteitsvraag).
De klacht bevat twee onderdelen: belediging en belemmering.
Ten aanzien van belediging:
Het hof is van oordeel dat dit voor dit onderdeel van de klacht voldoende bewijsmateriaal voorhanden is dat redelijkerwijs tot een bewezenverklaring zou kunnen leiden. De aangifte van klager vindt steun in de verklaring van [getuige].
Het is bij uitstek de strafrechter die zich over het bewijs van een strafbaar feit en, indien bewezen, de eventueel op te leggen straf kan uitlaten.
Uit het klaagschrift en de mondelinge toelichting daarop komt naar voren dat het gebeurde klager mentaal behoorlijk heeft aangegrepen.
Vervolging en – indien bewezen – bestraffing is voorts van voldoende maatschappelijk belang omdat functionarissen met een publieke taak zoals klager, hun werk moeten kunnen doen zonder te worden beledigd bij de uitoefening van hun werkzaamheden.
Het hof acht daarom voldoende termen aanwezig om het beklag ten aanzien van dit onderdeel gegrond te verklaren en de vervolging van beklaagde ter zake te bevelen.
Ten aanzien van belemmering:
Het hof ziet aanleiding om ten aanzien van dit klachtonderdeel de vraag naar de opportuniteit van een bevel vervolging voorop te stellen. In dat verband is het volgende van belang. Waar het met betrekking tot de hiervoor besproken belediging gaat om gedrag dat (volgens de aangifte) gericht was op klager als persoon en waarbij, gelet op diens hoedanigheid gelet op het bepaalde in artikel 267 van het Wetboek van Strafrecht (verder Sr), strafverzwaring is voorzien, gaat het bij belemmering (artikel 184 Sr) primair om de bescherming van het openbaar gezag in het algemeen in de uitvoering van wetten, en minder om de bescherming van de individuele gezagsdrager.
In dat verband is het hof van oordeel dat de beoordelingsmarge van het Openbaar Ministerie ten aanzien van de vraag in hoeverre het openbaar gezag bescherming behoeft en of vervolging daarom al dan niet noodzakelijk is, aanzienlijk groter is, dan ten aanzien van belediging.
Het hof kan – daargelaten de vraag of het feit bewijsbaar zou zijn – de beslissing van de officier van justitie billijken om op dit punt niet tot vervolging over te gaan en zal het verzoek op dit onderdeel van de klacht dan ook afwijzen.
Het hiervoor overwogene leidt tot de volgende beslissing.

6.De beslissing

Het hof:
Beveelt de officier van justitie te Noord-Holland om [beklaagde] te vervolgen ter zake van: belediging van een ambtenaar gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening.
Wijst de klacht af voor het overige.
Deze beschikking, waartegen geen gewoon rechtsmiddel openstaat, is gegeven op
3 mei 2016 door mrs. P.C. Kortenhorst, voorzitter, N. van der Wijngaart, M.M. van der Nat, raadsheren, in tegenwoordigheid van R.A.M. Truijens, griffier en, bij ontstentenis van de griffier, alleen ondertekend door de voorzitter.