ECLI:NL:GHAMS:2016:1666

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
5 april 2016
Publicatiedatum
3 mei 2016
Zaaknummer
23-004489-15
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak inbraak en poging afpersing met bedreiging; betrouwbaarheid getuigenverklaringen

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 5 april 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Amsterdam. De verdachte was eerder veroordeeld voor inbraak en poging tot afpersing, maar het hof heeft de zaak opnieuw beoordeeld. De tenlastelegging omvatte onder andere een poging tot inbraak op 16 juli 2015 en een poging tot afpersing op 2 mei 2015, waarbij de verdachte en mededaders slachtoffers bedreigden om hen te dwingen tot afgifte van goederen. Tijdens de zitting in hoger beroep op 22 maart 2016 heeft het hof de getuigenverklaringen en de betrouwbaarheid daarvan kritisch geëvalueerd. De verdachte werd vrijgesproken van de inbraak, omdat er onvoldoende bewijs was dat hij verantwoordelijk was voor de schade aan het raamkozijn. Het hof concludeerde dat de verklaringen van de getuigen niet voldoende wettig en overtuigend bewijs boden voor de betrokkenheid van de verdachte bij de inbraak. Echter, het hof achtte de verdachte wel schuldig aan de poging tot afpersing en bedreiging met zware mishandeling, waarbij de verdachte en zijn mededaders de slachtoffers omringden en hen bedreigden met geweld. De rechtbank had eerder een jeugddetentie en taakstraf opgelegd, maar het hof heeft de straffen herzien en een jeugddetentie van 25 dagen en een taakstraf van 40 uur opgelegd. Daarnaast zijn er schadevergoedingen toegewezen aan de benadeelde partijen.

Uitspraak

parketnummer: 23-004489-15
datum uitspraak: 5 april 2016
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 26 oktober 2015 in de strafzaak onder parketnummer 13-684355-15 tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1997,
adres: [adres 1].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 22 maart 2016 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsvrouw naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
1:
hij op of omstreeks 16 juli 2015 (gedurende de voor de nachtrust bestemde tijd, om 02.20 uur) te Amsterdam, althans in Nedeland, ter uitvoering van het door hem voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening (in/uit een woning gelegen aan de [adres 2]) weg te nemen een of meer goed(eren) en/of een geldbedrag, geheel of ten dele toebehorend aan [slachtoffer 1] en/of woningbouwvereniging [naam], in elk geval aan een ander of anderen dan aan hem, verdachte, en/of zijn mededader(s) en zich daarbij de toegang tot die woning te verschaffen en/of die/dat weg te nemen goed(eren)/geld onder zijn/hun bereik te brengen door middel van braak/verbreking en/of inklimming, opzettelijk met zijn mededader(s), althans alleen, zich naar die woning heeft begeven waarna hij, verdachte en/of zijn mededader(s) via het (keuken)raam heeft/hebben getracht die woning binnen te gaan en/of een raam van die woning heeft/hebben getracht open te breken/te forceren;
2:
hij op of omstreeks 2 mei 2015 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, met het oogmerk om zich en/of anderen wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] te dwingen tot de afgifte van een of meerdere winkeltas(sen) (met inhoud), in elk geval van enig goed, en/of 500 euro, in elk geval enig geldbedrag, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), welk geweld en/of welke bedreiging(en) met geweld hierin bestond(en) dat hij, verdachte en/of zijn mededader(s)
- dicht om voornoemde [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] heen is/zijn gaan staan en/of
- waarna hij, verdachte en/of zijn mededader(s) voornoemde [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] de woorden heeft/hebben toegevoegd: "Ik bos je dadelijk op je oog als je die tas niet geeft of jullie mogen nu weg lopen als jullie mij een paarse geven" en/of "Er gaat sowieso een van die tassen met ons mee", althans (telkens) woorden van gelijke (dreigende) aard of strekking;
3:
hij op of omstreeks 13 mei 2015 te Amsterdam, althans in Nederland, [slachtoffer 4] en/of [slachtoffer 5] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling, immers heeft verdachte opzettelijk voornoemde personen dreigend de woorden toegevoegd: "ik sla je tanden uit je bek snitch" en/of "als ik word aangehouden dan kom ik weer vrij en krijg je een pak slaag", althans (telkens) woorden van gelijke dreigende aard of strekking.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot een andere beslissing komt dan de rechtbank.

Vrijspraak

Op 16 juli 2015 rond 2.20 uur ontving de politie een melding van een poging inbraak via een keukenraam aan de [adres 2] te Amsterdam. De melder gaf aan dat de daders vier manspersonen waren, drie met een Noord-Afrikaans uiterlijk en één met een Surinaams uiterlijk. De melder verklaarde dat een van de verdachten is weggegaan op een lichtblauwe fiets. De politie hield ongeveer tien minuten later in de buurt van [adres 2] vier jongens aan: drie jongens hadden een Noord-Afrikaans uiterlijk en één jongen is negroïde. De verdachte was de negroïde jongen. Op ongeveer vijf meter afstand van de jongens bevond zich een lichtblauwe damesfiets, die niet op slot stond. De politie constateerde bij de woning aan de [adres 2] dat er een stokje tussen de voordeur en het kozijn zat en zag braakschade aan een raamkozijn aan de voorzijde van de woning.
Op grond van het voorgaande kan naar het oordeel van het hof vastgesteld worden dat voornoemde groep jongens, waaronder verdachte, in de directe omgeving van de [adres 2] is geweest in de nacht van 15 op 16 juli 2015. Dit betekent echter niet dat ook vastgesteld kan worden dat deze groep jongens verantwoordelijk is geweest voor de schade aan het raamkozijn. In dit verband heeft het hof mede gewogen de omstandigheden dat uit het dossier niet blijkt dat het “verse” braakschade betreft die door de politie op een van de raamkozijnen is aangetroffen, dat niet blijkt of de braakschade is waargenomen aan het keukenraam waar de melder over spreekt en evenmin duidelijk is geworden van uit welke locatie de melder de jongens precies heeft gezien. Daarnaast stelt het hof vast dat uit het dossier niet blijkt wie de melder van de inbraak is geweest. Vragen van de advocaat-generaal daarover aan de politie hebben niets opgeleverd. Nu de identiteit van de melder onbekend is gebleven, kon de melder niet nader ondervraagd worden over zijn waarnemingen die betreffende nacht. De verklaring van de getuige [getuige] roept ook vragen op, maar uit de mededelingen van de advocaat-generaal ter terechtzitting volgt dat er op de vraag aan de politie van de advocaat-generaal naar nadere gegevens over deze getuige geen antwoord is gevolgd.
Met de advocaat-generaal en de raadsvrouw is het hof van oordeel dat er bij deze stand van zaken geen wettig en overtuigend bewijs is dat de verdachte het onder 1 tenlastegelegde feit heeft begaan.

Gevoerde verweren

De raadsvrouw heeft ter terechtzitting in hoger beroep met betrekking tot feit 2 aangevoerd dat de herkenningen van de aangevers onbetrouwbaar zijn. Aangever [slachtoffer 3] heeft de verdachte op het politiebureau gezien en zou hem toen herkend hebben als één van de daders. Hij geeft een omschrijving van de verdachte,
nadathij hem op het politiebureau heeft gezien. De herkenning lijkt gebaseerd te zijn op de kleding, maar daarvan hebben de aangevers gezegd dat die van alle jongens nagenoeg hetzelfde was. Daarnaast herkende aangever [slachtoffer 3] de verdachte aan het feit dat hij negroïde kenmerken heeft, terwijl [slachtoffer 3] ook zegt dat in zijn beleving alle donkere mensen op elkaar lijken. De verklaringen van de aangevers verschillen ook waar het gaat om de kleur van de jas van de verdachte en zijn rol.
De raadsvrouw voert als alternatief scenario aan dat de verdachte juist de persoon is geweest die de boel probeerde te sussen, onder verwijzing naar getuige [slachtoffer 2] die tegenover de raadsheer-commissaris heeft verklaard dat er één jongen was die het wel snapte, dat de verdachte niet tot de drie of vier personen behoorde die de aangevers hebben bedreigd en dat hij daarom moet worden vrijgesproken van feit 2.
Het hof overweegt als volgt.
[slachtoffer 3] en [slachtoffer 2] hebben aangifte hebben gedaan van een poging afpersing op 2 mei 2015. Zij liepen met [slachtoffer 6] op de Dam te Amsterdam toen zij omsingeld werden door een groep van ongeveer zeven negroïde jongens. Drie van de jongens bedreigden hen. Op het moment dat zij oogcontact kregen met een motorrijder, vertrokken de jongens. [slachtoffer 3] en de broers [slachtoffer 2] zijn vervolgens naar het politiebureau gegaan om aangifte te doen. Toen zij – na op het politiebureau hun verhaal te hebben gedaan – voor het politiebureau stonden, werd er door de politie een negroïde jongen binnengebracht. [slachtoffer 3] en [slachtoffer 2] hebben bij de politie verklaard dat zij de jongen die werd binnengebracht, herkenden als één van de jongens die hen bedreigd hadden. [slachtoffer 3] heeft daarbij een uitgebreid signalement gegeven, onder andere dat één van drie daders een groen North Face jack had. Bij de raadsheer-commissaris heeft [slachtoffer 3] dit bevestigd. De verdachte heeft verklaard dat hij inderdaad aanwezig was bij het voorval en dat hij toen een groen North Face jack droeg.
Het hof constateert dat de verklaringen van [slachtoffer 3] en [slachtoffer 2] over en weer op meerdere essentiële punten overeenkomen. Zij verklaren beiden dat zij zijn ingesloten door ongeveer zeven negroïde jongens, dat drie van hen bedreigingen hebben geuit, de inhoud van die bedreigingen komen overeen en de verdachte was één van de drie jongens die bedreigingen uitte. Op het moment dat [slachtoffer 3] de verdachte voor het politiebureau zag, herkende hij de verdachte voor 100% als één van de personen die hem bedreigd had. Dit was een spontane herkenning, [slachtoffer 3] legde zelf de link met de eerdere poging afpersing. Dat [slachtoffer 3] het signalement van de verdachte deels heeft gebaseerd op de tweede keer dat hij de verdachte heeft gezien valt niet uit te sluiten, maar heeft gelet op het voorgaande geen gevolgen voor de betrouwbaarheid van de herkenning.
Het verweer van de raadsvrouw dat de verdachte alleen aanwezig was om de boel te sussen vindt, gelet op het voorgaande, geen steun in het dossier.
Het hof verwerpt de verweren.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 2 en 3 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
2:
hij op 2 mei 2015 te Amsterdam, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met anderen met het oogmerk om zich en anderen wederrechtelijk te bevoordelen door bedreiging met geweld [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] te dwingen tot de afgifte van een of meerdere winkeltas(sen) met inhoud en 500 euro, toebehorende aan [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3], welke bedreiging met geweld hierin bestond dat hij, verdachte en zijn mededaders
- dicht om voornoemde [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] heen zijn gaan staan en
- waarna hij, verdachte en zijn mededaders voornoemde [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] de woorden hebben toegevoegd: "Ik bos je dadelijk op je oog als je die tas niet geeft of jullie mogen nu weg lopen als jullie mij een paarse geven" en "Er gaat sowieso een van die tassen met ons mee";
3:
hij op 13 mei 2015 te Amsterdam, [slachtoffer 5] heeft bedreigd met zware mishandeling, immers heeft verdachte opzettelijk voornoemde persoon dreigend de woorden toegevoegd: "ik sla je tanden uit je bek snitch"
Hetgeen onder 2 en 3 meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het aanwenden van een rechtsmiddel zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het onder 2 en 3 bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het onder 2 bewezen verklaarde levert op:
poging tot afpersing, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen.
Het onder 3 bewezen verklaarde levert op:
bedreiging met zware mishandeling

Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het onder 2 en 3 bewezen verklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straffen

De rechtbank Amsterdam heeft de verdachte voor het in eerste aanleg onder 1, 2 en 3 bewezen verklaarde veroordeeld tot 34 dagen jeugddetentie en een taakstraf van 95 uur. De taakstraf bestaat uit een voorwaardelijke werkstraf van 60 uur subsidiair 30 dagen jeugddetentie met bijzondere voorwaarden met een proeftijd van twee jaar en een leerstraf Tact Plus van 35 uur subsidiair 17 dagen jeugddetentie.
Tegen voormeld vonnis is door de verdachte hoger beroep ingesteld.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het onder 2 en 3 ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot 25 dagen jeugddetentie en een taakstraf van 95 uur. De taakstraf bestaat uit een voorwaardelijke werkstraf van 60 uur subsidiair 30 dagen jeugddetentie met bijzondere voorwaarden met een proeftijd van twee jaar en een leerstraf Tact Plus van 35 uur subsidiair 17 dagen jeugddetentie.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straffen bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte.
Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging afpersing door met een groep anderen de slachtoffers die in de binnenstad van Amsterdam aan het winkelen waren, trachten te bewegen tot het afgeven van hun tassen en geld. Zij zijn om de slachtoffers heen gaan staan en hebben bedreigingen geuit. Door tussenkomst van een derde zijn zij hierin niet geslaagd. Door het plegen van dergelijke feiten worden gevoelens van onveiligheid op straat in het algemeen, en bij de slachtoffers in het bijzonder, versterkt. In dit verband heeft het hof mede gewogen de omstandigheid dat naast aangevers het 14-jarige broertje van een van de aangevers hierbij ook aanwezig was.
Daarnaast heeft de verdachte zijn zus, in het bijzijn van hun moeder, bedreigd met zware mishandeling. Zijn zus, als ook hun moeder hebben deze situatie als zeer bedreigend ervaren en zijn bang dat de verdachte zijn bedreigingen waar gaat maken.
Het hof heeft kennisgenomen van de volgende rapportages die over verdachte zijn opgemaakt:
  • rapporten van de Raad van de Kinderbescherming van 30 juli 2015 en 9 oktober 2015;
  • psychologisch Pro Justitia rapport opgemaakt door [deskundige 1], GGZ-psycholoog op 4 oktober 2015.
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de Raad verklaard bij het eerdere advies te blijven. De heer [deskundige 2] van de William Schrikker Groep heeft in hoger beroep als deskundige verklaard dat hij de grip op de verdachte verliest en dat hulpverlening niet van de grond komt omdat de verdachte aangeeft geen hulp nodig te hebben.
Omdat het hof de verdachte vrij zal spreken van feit 1 komt het hof tot andere straffen dan de rechtbank. Gelet op de omstandigheden dat sinds het vonnis van de rechtbank geen begeleiding van de grond is gekomen, de William Schrikker Groep zegt geen grip meer te hebben op de verdachte en de volharding van de verdachte dat hij geen hulp nodig heeft, ziet het hof geen ruimte om een (deels) voorwaardelijke taakstraf met bijzondere voorwaarden op te leggen. Het hof acht daarom, alles afwegende, een jeugddetentie en een taakstraf, bestaande uit een werkstraf en een leerstraf, van na te melden duur passend en geboden.

Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 350,00. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 2 bewezen verklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade heeft geleden. De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering zal worden toegewezen.
Om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.

Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 3]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 350,00. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 2 bewezen verklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade heeft geleden. De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering zal worden toegewezen.
Om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen 36f, 45, 77a, 77g, 77i, 77m, 77n, 77gg, 285, 312 en 317 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 1 ten laste gelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 2 en 3 ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 2 en 3 bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot jeugddetentie voor de duur van
25 (vijfentwintig) dagen.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde jeugddetentie in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Veroordeelt de verdachte tot een taakstraf bestaande uit een
werkstrafvoor de duur van
40 (veertig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
20 (twintig) dagen jeugddetentie.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde taakstraf in mindering zal worden gebracht, volgens de maatstaf van twee uren taakstraf per in voorarrest doorgebrachte dag, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Veroordeelt de verdachte tot een taakstraf bestaande uit een
leerstrafvoor de duur van
35 (vijfendertig) uren,indien niet naar behoren verricht te vervangen door
17 (zeventien) dagen jeugddetentie.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer 2] ter zake van het onder 2 bewezen verklaarde tot het bedrag van
€ 350,00 (driehonderdvijftig euro) ter zake van immateriële schadeen veroordeelt de verdachte die, evenals zijn mededaders, hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is, met dien verstande dat indien en voor zover de een aan zijn betalingsverplichting heeft voldaan, de een of meer anderen daarvan in zoverre zullen zijn bevrijd, om dit bedrag tegen een behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij.
Bepaalt dat voormeld toegewezen bedrag aan immateriële schadevergoeding vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 2 mei 2015 tot aan de dag der algehele voldoening.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer 2], ter zake van het onder 2 bewezen verklaarde een bedrag te betalen van
€ 350,00 (driehonderdvijftig euro) als vergoeding voor immateriële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
7 (zeven) dagen jeugddetentie, met dien verstande dat de toepassing van die jeugddetentie de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat de verplichting tot betaling van schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer voor de verdachte komt te vervallen indien en voor zover mededaders hebben voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer.
Bepaalt dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat daarmee de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
Bepaalt dat indien en voor zover de mededaders van de verdachte voormeld bedrag hebben betaald, verdachte in zoverre is bevrijd van voornoemde verplichtingen tot betaling aan de benadeelde partij of aan de Staat.
Bepaalt dat voormelde betalingsverplichting ter zake van de immateriële schade vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 2 mei 2015 tot aan de dag der algehele voldoening.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 3]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer 3] ter zake van het onder 2 bewezen verklaarde tot het bedrag van
€ 350,00 (driehonderdvijftig euro) ter zake van immateriële schadeen veroordeelt de verdachte die, evenals zijn mededaders, hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is, met dien verstande dat indien en voor zover de een aan zijn betalingsverplichting heeft voldaan, de een of meer anderen daarvan in zoverre zullen zijn bevrijd, om dit bedrag tegen een behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Bepaalt dat voormeld toegewezen bedrag aan immateriële schadevergoeding vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 2 mei 2015 tot aan de dag der algehele voldoening.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer 3], ter zake van het onder 2 bewezen verklaarde een bedrag te betalen van
€ 350,00 (driehonderdvijftig euro) als vergoeding voor immateriële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
7 (zeven) dagen jeugddetentie, met dien verstande dat de toepassing van die jeugddetentie de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat de verplichting tot betaling van schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer voor de verdachte komt te vervallen indien en voor zover mededaders hebben voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer.
Bepaalt dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat daarmee de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
Bepaalt dat indien en voor zover de mededaders van de verdachte voormeld bedrag hebben betaald, verdachte in zoverre is bevrijd van voornoemde verplichtingen tot betaling aan de benadeelde partij of aan de Staat.
Bepaalt dat voormelde betalingsverplichting ter zake van de immateriële schade vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 2 mei 2015 tot aan de dag der algehele voldoening.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. A.M. Kengen, mr. E. de Greeve en mr. M.L. Leenaers, in tegenwoordigheid van mr. A.M.R. Karsemeijer, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 5 april 2016.
Mr. E. de Greeve is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.
=========================================================================
[....]