In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 26 januari 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Amsterdam van 4 juni 2014. De zaak betreft de ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel van een veroordeelde, die eerder was veroordeeld voor diefstal met geweld. De rechtbank had de veroordeelde verplicht tot betaling van een bedrag aan de Staat ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel, geschat op € 800,-. De veroordeelde heeft hoger beroep ingesteld tegen dit vonnis.
Tijdens de zitting in hoger beroep op 15 december 2015 heeft de advocaat-generaal gevorderd dat de veroordeelde een bedrag van € 600,- aan de Staat zou betalen. De verdediging betwistte de schatting van de opbrengst van een horloge dat in het helingcircuit was verhandeld, en stelde dat de dagwaarde van het horloge € 3.000,- was, met een opbrengst in het helingcircuit van slechts 20% van die waarde. Het hof heeft echter vastgesteld dat de waarde van het horloge, een Panerai Luminor GMT 297, op € 3.000,- kan worden geschat, en dat de opbrengst in het helingcircuit 50% van deze waarde bedraagt, oftewel € 1.500,-.
Het hof heeft geoordeeld dat de veroordeelde wederrechtelijk voordeel heeft verkregen door middel van of uit de baten van het strafbare feit, en heeft de verplichting tot betaling aan de Staat vastgesteld op € 500,-. Het hof heeft het vonnis van de rechtbank vernietigd en opnieuw recht gedaan, waarbij het bedrag van het wederrechtelijk verkregen voordeel is vastgesteld op € 500,-. De beslissing is genomen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, met inachtneming van de relevante wetgeving, waaronder artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht.