Uitspraak
mrs. J.D. Kleynen
G. te Winkel, beiden kantoorhoudende te Amsterdam,
mr. M.A.M.J. Stücken, kantoorhoudende te Amsterdam.
1.Het verloop van het geding
- [C] met [C]
- [D] met [D]
- [E] met [E]
- Two Design Investements Limited met Two Design
- [B] , [C] , [D] , [A] , [E] en Two Design tezamen met de aandeelhouders
- [C] (Malta) Limited met [C] Malta
- The Phoenicia Hotel Company Limited met Hotel Company
- [C] Malta en Hotel Company tezamen met de dochtervennootschappen
- Teramy Investments S.a.r.l. met Teramy
- Phoenicia Hotel (Lux) S.a.r.l. met Phoenicia Lux.
2.De feiten
To Whom It may Concern, gedateerd 21 september 2012, en een
Bid Proposalvan de zelfde datum, beide ondertekend door [J] , deelnemer aan het consortium.
will initiate formal recovery proceedings under all its security rights”betreffende de lening op 29 april 2013, tenzij overeenstemming wordt bereikt over een alternatief arrangement. De brief luidt verder:
non binding proposal for consideration by [ [C] Malta]”aan [B] gezonden. In de brief, die abusievelijk op 29 maart 2013 is gedateerd, is vermeld dat het “
does not constitute an offer”, maar “
is submitted as a proposal by”de zaakwaarnemer. De brief luidt, voor zover van belang, voorts:
term sheettoegestuurd, “
which constitutes a conditional offer for the purchase, for the total sum of two million Euro (…), of all the outstanding share capital in [Phoenicia] and any other entity (…) engaged in the business of [Phoenicia]”. Cassar schrijft verder dat het consortium
“is prepared to immediately place into an escrow account (…) this purchase price”en
“anticipate (…) to close this transaction no later than the first of September 2013”.
term sheetinhoudende “
the terms and conditions of a proposed acquisition of all the outstanding shareholding of Phoenicia”, dat op 7 mei 2013 door Fox voornoemd is doorgestuurd aan [B] . De term sheet houdt onder meer in:
are completely in the dark about the actions of the management board”.
3.De inhoud van het verslag
to agree(…) a joint strategy around the debt sale, if there is an interest in doing so”. Er lijkt vervolgens overeenstemming te zijn ontstaan om het consortium met bewijs te laten komen van hun gegoedheid ten aanzien van hun bod. Een formele toezegging van de Bank of Valletta dat zij het consortium (mee) zou financieren is echter uitgebleven. Het consortium heeft NAMA vervolgens wel een bod gedaan, maar het bod van Teramy was hoger.
funding”. De onderzoeker heeft echter geen nadere informatie omtrent de positie van de Bank of Valletta aangetroffen en evenmin omtrent de financiering van het bedrag van € 8 miljoen door het consortium. Na de brief namens Teramy van 29 maart 2013 (zie 2.16), heeft [B] de aandeelhouders uitgenodigd met alternatieven voor het aangekondigde voorstel van Teramy te komen. Bij het rondzenden van het voorstel van Teramy (zie 2.17) aan de aandeelhouders heeft [B] laten weten dat er geen andere voorstellen zijn ingediend; in een separate e-mail aan [A] is opgenomen:
“I would suggest that if the (…) consortium are committed to the project and have the resources to proceed that they/you should clearly state what their proposal is and provide proof of their funding (…)”. Daarop is het voorstel aangehaald in 2.19 gedaan – “
conditional upon our obtaining a refinancing of the debts of Phoenicia (…) and its subsidiaries” – dat in de vergadering van aandeelhouders van 10 mei 2013 is besproken (zie 2.21). Op 18 juni 2013 hebben [B] en [A] elkaar nog gesproken (zie ook 2.22); in dat gesprek heeft [B] gemeld dat de overige aandeelhouders, inmiddels ook [C] , akkoord waren met het voorstel van Teramy.
did not have a deliverable funding package at any stage; indeed, quite reverse he was latterly asking Teramy (…) to help finance him”. [B] heeft de onderzoeker het volgende over [A] verklaard: “
My belief is that Mr. [A] generally had very little credibility with the other shareholders, and whilst his/the (…) Consortium offer did look good on paper, it lacked any evidence of certainty, especially around the key aspect of delivering €15m debt facility from Bank of Valletta, especially as the Bank had told me in no uncertain terms that they would not do business with (…) [A]”. [A] heeft de onderzoeker verklaard er zeker van te zijn dat [H] [F] nooit met zijn voorstellen zou instemmen. [H] [F] heeft de onderzoeker uitgelegd waarom hij niet geloofde dat [A] ooit in staat zou zijn de financiering rond te krijgen: de Bank of Valletta geloofde niet dat [A] niet bij het consortium betrokken zou zijn en overigens kwam zelfs met bescheiden managementfees de jaarwinst van het Hotel niet hoger uit dan € 1 miljoen en zou het een illusie zijn te verwachten dat een investeerder 24 maal de jaarwinst zou betalen. Om een significant hogere winst te realiseren zou een extra investering van minimaal € 10 miljoen nodig zijn. [D] , zelf accountant en insolventiespecialist, heeft de onderzoeker gezegd dat hij vóór het voorstel van [A] zou zijn geweest als [A] “
proof of funding”had laten zien; dat bewijs was er niet en is er evenmin gekomen. Ook [C] en [E] hebben het gebrek aan “
proof of funding” van het consortium genoemd. De onderzoeker constateert dat [A] en/of het consortium hebben nagelaten het bewijs te leveren dat zij over de middelen konden beschikken om hun bod gestand te doen. De onderzoeker leidt uit gesprekken met betrokkenen af dat de overige aandeelhouders en Teramy niet (meer) geloofden dat [A] dan wel het consortium tot toereikende financiering in staat was. De onderzoeker stelt vast dat unanieme consensus onhaalbaar was geworden. Naar zijn stellige overtuiging zou enig uitstel van de zijde van Teramy daaraan niets hebben kunnen veranderen.
4.Verdere beoordeling
- de vervreemding van het gehele aandelenkapitaal in [C] Malta en in Hotel Company betekende feitelijk een materiële liquidatie van Phoenicia; daarvoor is op grond van artikel 2:19 BW – en volgens de statuten: unanieme – goedkeuring van de algemene vergadering van aandeelhouders nodig, maar die is niet verleend;
- het bestuur heeft het besluit tot vervreemding welbewust buiten het gezichtsveld van [A] gehouden;
- het bestuur had een tegenstrijdig belang bij de transactie doordat de verstrekte persoonlijke garantie als gevolg van de verkoop zou komen te vervallen; ook om die reden had het voorgenomen besluit aan de algemene vergadering van aandeelhouders moeten worden voorgelegd (op grond van artikel 2:239, zesde lid BW);
- het bestuur is tekortgeschoten in de bijzondere zorgplicht jegens de minderheidsaandeelhouders door onvoldoende openheid te betrachten in de informatievoorziening en door de belangenverstrengeling niet te voorkomen.
bij Phoeniciaeen noodsituatie ontstond. Het bestuur van Phoenicia is te passief geweest ten aanzien van de herfinanciering van de lening en heeft ten onrechte de voorstellen van [A] nooit serieus onderzocht. Door te kiezen voor de vervreemding stond vast dat er niets voor de aandeelhouders zou overblijven, terwijl dat bij een executieverkoop mogelijk wel het geval zou zijn geweest.
3.10 De Ondernemingskamer stelt voorop dat niet kan worden uitgesloten dat zich zodanig dringende omstandigheden kunnen voordoen dat doorbreking van het vereiste van unanimiteit is gerechtvaardigd. De redelijkheid en billijkheid die de rechtspersoon en degenen die bij zijn organisatie betrokken zijn jegens elkaar in acht hebben te nemen brengen echter mee, dat het bestuur in een dergelijk geval de beslissing tot doorbreking en de dringende omstandigheden die dat rechtvaardigen aan de algemene vergadering van aandeelhouders, althans aan – ook de tegenstemmende – aandeelhouders, meedeelt, bij voorkeur voor, althans onmiddellijk na het nemen van de beslissing.”