ECLI:NL:GHAMS:2016:1608

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
28 april 2016
Publicatiedatum
28 april 2016
Zaaknummer
200.149.231/05 OK
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Ondernemingsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot beëindiging van onderzoek en schorsing bestuurder in ondernemingsrechtelijke zaak

In deze beschikking van de Ondernemingskamer van het Gerechtshof Amsterdam, gedateerd 28 april 2016, wordt het verzoek van [B] tot beëindiging van het onderzoek en opheffing van zijn schorsing als bestuurder van de besloten vennootschap Nieuwendijk Monumenten B.V. afgewezen. De Ondernemingskamer verwijst naar eerdere beschikkingen en de noodzaak van het onderzoek naar het beleid en de gang van zaken binnen de vennootschap. Het verzoek van [B] is behandeld tijdens een openbare zitting op 31 maart 2016, waar de standpunten van alle betrokken partijen zijn toegelicht door hun advocaten. De Ondernemingskamer oordeelt dat het belang bij het bevolen onderzoek niet is komen te vervallen door een eerdere einduitspraak in een verdelingsprocedure tussen [B] en [A]. De Ondernemingskamer stelt dat het onderzoek gericht is op het vaststellen van verantwoordelijkheden voor mogelijk wanbeleid, wat niet door de verdelingsprocedure kan worden vervangen. De argumenten van [B] voor wijziging van de getroffen onmiddellijke voorzieningen worden als onvoldoende beoordeeld. De Ondernemingskamer wijst het verzoek van [B] af en veroordeelt hem in de proceskosten, die zijn begroot op € 2.682. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad.

Uitspraak

beschikking
___________________________________________________________________
GERECHTSHOF AMSTERDAM
ONDERNEMINGSKAMER
zaaknummer: 200.149.231/05 OK
beschikking van de Ondernemingskamer van 28 april 2016
inzake
[A],
wonende te [....] ,
VERZOEKSTER,
advocaat:
mr. M. Kashyap, kantoorhoudende te Amsterdam,
t e g e n
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
NIEUWENDIJK MONUMENTEN B.V.,
gevestigd te Amsterdam,
VERWEERSTER,
advocaat:
mr. R.N. de Jong, kantoorhoudende te Amsterdam,
e n t e g e n
[B],
wonende te [....] ,
BELANGHEBBENDE,
advocaat:
mr. J.J. Degenaar, kantoorhoudende te Utrecht.

1.Het verloop van het geding

1.1
Partijen zullen hierna [A] , Nieuwendijk Monumenten en [B] worden genoemd.
1.2
Voor het verloop van het geding verwijst de Ondernemingskamer naar haar beschikkingen van 1 oktober 2014 en 7 oktober 2014 in de zaak met nummer 200.149.231/01 OK, haar beschikking van 13 juli 2015 in de zaak met nummer 200.149.231/03 OK en de beschikking van de raadsheer-commissaris van 18 maart 2016 in de zaak met nummer 200.149.231/04 OK.
1.3
Bij de beschikking van 1 oktober 2014 heeft de Ondernemingskamer – voor zover thans van belang –:
  • een onderzoek bevolen naar het beleid en de gang van zaken van Nieuwendijk Monumenten over de periode vanaf 2008;
  • bij wijze van onmiddellijke voorzieningen en vooralsnog voor de duur van het geding, [B] geschorst als bestuurder van Nieuwendijk Monumenten;
  • een door de Ondernemingskamer nader aan te wijzen persoon benoemd tot bestuurder van Nieuwendijk Monumenten.
1.4
Bij de beschikking van 7 oktober 2014 heeft de Ondernemingskamer mr. Y. Borrius te Amsterdam (hierna: Borrius) aangewezen als onderzoeker en mr. P. Roorda te Amsterdam (hierna: Roorda) aangewezen als bestuurder, zoals bedoeld in de beschikking van 1 oktober 2014.
1.5
Bij de beschikking van 13 juli 2015 heeft de Ondernemingskamer afgewezen een verzoek van [B] dat er kort gezegd toe strekte zijn schorsing als bestuurder van Nieuwendijk Monumenten op te heffen en Roorda te ontslaan als tijdelijk bestuurder van Nieuwendijk Monumenten.
1.6
Bij de beschikking van 18 maart 2016 heeft de raadsheer-commissaris het verzoek van [B] Borrius een aanwijzing te geven in die zin dat – voor zover nog niet gebeurd – een plan van aanpak wordt opgesteld en het onderzoek binnen een nader door de raadsheer-commissaris te bepalen termijn moet worden afgerond, afgewezen.
1.7
[B] heeft bij op 10 februari 2016 ter griffie van de Ondernemingskamer ingekomen verzoekschrift met producties de Ondernemingskamer verzocht, zakelijk weergegeven, bij beschikking uitvoerbaar bij voorraad:
  • primair: de schorsing van [B] als bestuurder van Nieuwendijk Monumenten op te heffen, eventueel onder door de Ondernemingskamer te bepalen voorwaarden, Roorda te ontslaan als tijdelijk bestuurder en voor Roorda en mr. De Jong voormeld een redelijke totale vergoeding vast te stellen voor de reeds uitgevoerde werkzaamheden;
  • subsidiair: te bepalen dat Roorda een vergoeding ten laste van Nieuwendijk Monumenten mag brengen van ten hoogste € 150.000, inclusief de vergoeding voor zijn door hem ingeschakelde kantoorgenoot gedurende de gehele onderzoeksperiode, dan wel een zodanige vergoeding te bepalen als de Ondernemingskamer juist zal achten;
met veroordeling van Nieuwendijk Monumenten in de kosten van het geding.
1.8
Nieuwendijk Monumenten heeft bij op 10 maart 2016 ter griffie van de Ondernemingskamer ingekomen verweerschrift met producties de Ondernemingskamer verzocht het verzoek van [B] af te wijzen en hem te veroordelen in de kosten van deze procedure.
1.9
Het verzoek is behandeld ter openbare terechtzitting van de Ondernemingskamer van 31 maart 2016. Bij die gelegenheid zijn de standpunten van [B] , Nieuwendijk Monumenten en [A] toegelicht door hun advocaten, in geval van [B] eveneens door mr. J.F.M. Kappé, advocaat te Amstelveen. Partijen hebben ter zitting verwezen naar het door [B] overlegde vonnis van 30 maart 2016 van de rechtbank Midden-Nederland in de verdelingsprocedure tussen [B] en [A] en naar het door [A] overgelegde conceptonderzoeksrapport van Borrius van 30 maart 2016. Ter terechtzitting heeft [B] zijn verzoek aangevuld met het verzoek het onderzoek te beëindigen.

2.De feiten

2.1
De Ondernemingskamer verwijst naar de feiten genoemd in r.o. 2.1 tot en met 2.18 van haar beschikking van 1 oktober 2014 en in r.o. 2.2 en 2.3 van haar beschikking van 13 juli 2015 en voegt daaraan het volgende toe.
2.2
Op 27 mei 2015 heeft G.J.J. Briggeman Mcs RV te Zwartewaal (hierna: Briggeman), die – zoals in 2.18 van de beschikking van 1 oktober 2014 is vermeld – bij vonnis van 16 juli 2014 door de rechtbank Midden-Nederland is benoemd tot deskundige in de procedure over – onder meer – de verdeling van de ontbonden huwelijksgemeenschap van [B] en [A] , een deskundigenbericht uitgebracht.
2.3
De rechtbank Den Haag heeft bij vonnis van 30 december 2015 Nieuwendijk Monumenten veroordeeld om aan [C] , broer van [B] , een bedrag van € 387.000, te vermeerderen met rente en kosten, te betalen uit hoofde van een aan Nieuwendijk Monumenten verstrekte geldlening.
2.4
Bij vonnis van 30 maart 2016 heeft de rechtbank Midden-Nederland in de hierboven in 2.2 genoemde verdelingsprocedure tussen [B] en [A] een einduitspraak gegeven.

3.De gronden van de beslissing

3.1
Nieuwendijk Monumenten, [A] en Roorda hebben bezwaar gemaakt tegen de vermeerdering van het verzoek door [B] ter terechtzitting, zoals weergegeven in 1.9. De Ondernemingskamer overweegt dat deze bezwaren onbesproken kunnen blijven, omdat de gronden waarop het verzoek tot beëindiging van het onderzoek berust niet kunnen leiden tot toewijzing van dat verzoek. [B] heeft gesteld dat het belang is komen te ontvallen aan het bevolen onderzoek omdat het in 1.9 en 2.4 genoemde vonnis van 30 maart 2016 een einduitspraak is over de verdeling en waardering van de aandelen in Nieuwendijk Monumenten. De Ondernemingskamer kan [B] hierin niet volgen. Een door de Ondernemingskamer bevolen onderzoek is, anders dan een verdeling van een huwelijksgemeenschap, gericht op opening van zaken en vaststelling bij wie verantwoordelijkheid berust voor mogelijk wanbeleid. De uitkomst van de verdelingsprocedure kan uit haar aard het belang bij dat onderzoek niet wegnemen. De Ondernemingskamer zal het verzoek van [B] tot beëindiging van het onderzoek dan ook afwijzen.
3.2
[B] heeft verscheidene argumenten aangevoerd ter toelichting van zijn verzoek tot wijziging van de getroffen onmiddellijke voorzieningen. Die argumenten zien in de kern op het optreden van Roorda als bestuurder en de door hem in rekening gebrachte kosten en op het ontbreken van een belangenverstrengeling van [B] . De Ondernemingskamer overweegt dat geen van deze argumenten – gelet ook op de betwisting daarvan door Nieuwendijk Monumenten –, noch afzonderlijk beschouwd noch in onderlinge samenhang bezien, voldoende grond kan vormen voor toewijzing van zijn verzoek. Dat behoeft geen nadere toelichting omdat de argumenten van [B] die betrekking hebben op het handelen van Roorda als tijdelijk bestuurder reeds zijn beoordeeld door de Ondernemingskamer in haar beschikking van 13 juli 2015. Wat daarover toen is overwogen, geldt thans nog onverkort. Verder brengt de Ondernemingskamer – onder verwijzing naar rechtsoverweging 3.7 van haar beschikking van 13 juli 2015 – de als uitgangspunt geldende beleidsvrijheid van een door haar benoemde tijdelijke bestuurder in herinnering. [B] heeft, gelet op hetgeen Roorda daarover naar voren heeft gebracht, onvoldoende aangevoerd om de conclusie te rechtvaardigen dat Roorda’s handelwijze met betrekking tot het samenstellen of deponeren van de jaarstukken en bijbehorende aangiften vennootschapsbelasting van Nieuwendijk Monumenten, getuigt van een onzorgvuldige uitoefening van zijn taak. Hetzelfde geldt – tegen de achtergrond van het zojuist vermelde uitgangspunt – ten aanzien van de beslissing van Roorda om hoger beroep in te stellen tegen het in 2.3 genoemde vonnis van de rechtbank Den Haag van 30 december 2015. Het door Roorda bij Nieuwendijk Monumenten in rekening gebrachte bedrag voor door hem verrichte werkzaamheden, komt de Ondernemingskamer gezien de door hem daarover verstrekte toelichting en de vele procedures waarin de vennootschap is betrokken, niet kennelijk onredelijk voor. In de inhoud van het in 2.2 genoemde deskundigenbericht van Briggeman van 27 mei 2015, bezien in het licht van de argumenten die [B] in verband daarmee heeft aangevoerd, ziet de Ondernemingskamer ten slotte onvoldoende aanleiding het vermoeden van belangenverstrengeling aan de zijde van [B] niet langer aanwezig te achten. Het argument van [B] dat nog geen aanvang is gemaakt met het onderzoek, miskent dat het conceptonderzoeksrapport van Borrius inmiddels gereed is. Naar het oordeel van de Ondernemingskamer ontbreekt dan ook een toereikende grond voor opheffing dan wel wijziging van de door haar bij de beschikking van 1 oktober 2014 getroffen onmiddellijke voorzieningen.
3.3
De slotsom is dat de verzoeken van [B] zullen worden afgewezen en dat hij als de in het ongelijk gestelde partij zal worden veroordeeld in de proceskosten.

4.De beslissing

De Ondernemingskamer:
wijst het verzoek van [B] , wonende te Almere, af;
veroordeelt [B] in de kosten van deze procedure aan de zijde van Nieuwendijk Monumenten B.V., tot op heden begroot op € 2.682;
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gegeven door mr. G.C. Makkink, voorzitter, mr. A.M.L. Broekhuijsen-Molenaar en mr. M.M.M. Tillema, raadsheren, en drs. P.R. Baart en drs. J. van den Belt, raden, in tegenwoordigheid van mr. F.L.A. Straathof, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van de Ondernemingskamer van 28 april 2016.