ECLI:NL:GHAMS:2016:1545

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
19 april 2016
Publicatiedatum
21 april 2016
Zaaknummer
200.167.087/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake huurgeschil en schadevergoeding tussen drukkerij en drukkerijbedrijf

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tussen DRUKKERIJ [X] BEHEER B.V. en CENTURION PRINTING B.V. over een huurgeschil en schadevergoeding. De zaak is ontstaan na de overdracht van een drukkerij door [X] aan Centurion op 6 augustus 2007, waarbij een huurovereenkomst en een achtergestelde lening zijn afgesloten. In 2013 ontstonden er geschillen tussen partijen, wat leidde tot verschillende procedures. De kantonrechter had in een eerder vonnis bepaald dat Centurion een gebruiksvergoeding ter hoogte van de huurprijs verschuldigd was aan [X] voor de periode van 1 januari 2014 tot 1 april 2014, maar dit werd door [X] betwist, die stelde dat de vergoeding tot 2 juni 2014 moest doorlopen. Het hof oordeelt dat Centurion inderdaad een gebruiksvergoeding verschuldigd is over de gehele periode van 1 januari 2014 tot 2 juni 2014, omdat de werkzaamheden die met de oplevering van het bedrijfspand gemoeid waren, pas op die laatste datum naar tevredenheid waren uitgevoerd. Daarnaast oordeelt het hof dat Centurion ook verantwoordelijk is voor de kosten van nutsvoorzieningen en tuinonderhoud, die niet zijn uitgevoerd. Het hof houdt verdere beslissingen aan en stelt partijen in de gelegenheid om aanvullende stukken in te dienen.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht, team II
zaaknummer : 200.167.087/01
zaaknummer/rolnummer rechtbank Noord-Holland: 3159098 / CV EXPL 14-4446
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 19 april 2016
inzake
DRUKKERIJ [X] BEHEER B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats] , gemeente [gemeente] ,
appellante in het principale appel,
geïntimeerde in het incidentele appel,
advocaat: mr. M.G. Jansen te Haarlem,
tegen
CENTURION PRINTING B.V.,
gevestigd te Amsterdam,
geïntimeerde in het principale appel,
appellante in het incidentele appel,
advocaat: mr. F.T. Zoutberg te Amsterdam.
Partijen worden hierna [X] en Centurion genoemd.

1.Het verloop van het geding in hoger beroep

Bij dagvaarding van 16 maart 2015 is [X] in hoger beroep gekomen van het vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Noord-Holland van 18 december 2014, in deze zaak onder bovengenoemd zaaknummer/rolnummer gewezen tussen [X] als eiseres in conventie, verweerster in reconventie, en Centurion als gedaagde in conventie, eiseres in reconventie.
Het hof heeft bij arrest van 7 april 2015 een comparitie van partijen gelast, waarvan proces-verbaal is opgemaakt.
Partijen hebben daarna de volgende stukken ingediend:
- memorie van grieven, met producties;
- memorie van antwoord, tevens memorie van grieven in incidenteel appel, met producties;
- memorie van antwoord in incidenteel appel, met producties.
Ten slotte is arrest gevraagd op de stukken van beide instanties.
[X] heeft in het
principale appelgeconcludeerd dat het hof het bestreden vonnis zal vernietigen en bij arrest, uitvoerbaar bij voorraad, Centurion alsnog zal veroordelen tot betaling van, kort gezegd,
- een vergoeding ter hoogte van de huurprijs over de periode van 1 januari 2014 tot 2 juni 2014,
- een bedrag van € 6.019,75 (inclusief btw) in verband met aan de vloer toegebrachte schade,
- een bedrag van € 3.436,= ter zake van de kosten van nutsvoorzieningen over de periode 1 januari 2014 tot 2 juni 2014,
- een bedrag van € 995,= betreffende het restant van de kosten van tuinonderhoud, en
- een bedrag van € 3.217,50 ter zake van buitengerechtelijke kosten,
met beslissing over de proceskosten (inclusief de nakosten) in beide instanties.
In het
incidentele appelheeft [X] geconcludeerd, kort gezegd, dat het hof de grieven van Centurion zal verwerpen, met beslissing over de proceskosten.
Centurion heeft in het
principale appelgeconcludeerd dat het hof het bestreden vonnis zal bekrachtigen, met beslissing over de proceskosten. In het
incidentele appelheeft Centurion geconcludeerd, kort gezegd, dat het hof het bestreden vonnis zal vernietigen en bij arrest, uitvoerbaar bij voorraad, de door de kantonrechter toegewezen vorderingen met betrekking tot de vergoeding ter hoogte van de huurprijs over de periode van 1 januari 2014 tot 1 april 2014 en met betrekking de in het gehuurde verbruikte nutsleveranties (gas en elektriciteit) ter hoogte van een bedrag van € 562,97 alsnog zal afwijzen, met bepaling dat [X] alles wat Centurion krachtens het bestreden vonnis aan [X] heeft betaald aan Centurion dient terug te betalen en met beslissing over de proceskosten in beide instanties.
Beide partijen hebben in principaal en incidenteel hoger beroep bewijs van hun stellingen aangeboden.

2.De feiten

De kantonrechter heeft in het vonnis waarvan beroep onder het kopje 'De feiten' een aantal feiten opgesomd. Omdat die feiten tussen partijen niet in geschil zijn, zal ook het hof daarvan uitgaan.

3.De beoordeling

3.1.
Het gaat in deze zaak om het volgende.
(i) Op 6 augustus 2007 heeft [X] haar drukkerij overgedragen aan Centurion.
(ii) Voor de financiering van deze transactie heeft [X] aan Centurion een achtergestelde lening verstrekt. Daarnaast hebben partijen een huurovereenkomst gesloten met betrekking tot de huur door Centurion van een bedrijfspand van [X] , gelegen aan de [adres] (verder: het bedrijfspand).
(iii) De artikelen 5.6 respectievelijk 5.7 van de bij de huurovereenkomst behorende algemene bepalingen luiden als volgt:
“5.6 Huurder is gehouden de door hem op basis van het inspectierapport uit te voeren werkzaamheden (…) ten genoegen van verhuurder uit te voeren c.q. te doen uitvoeren. (…)
5.7
Over de tijd die met het herstel is gemoeid, gerekend vanaf de datum van het einde van de huurovereenkomst, is huurder aan verhuurder een bedrag verschuldigd, berekend naar de laatst geldende huurprijs en vergoeding voor bijkomende leveringen en diensten, onverminderd verhuurders aanspraak op vergoeding van de verdere schade en kosten.”
(iv) Centurion heeft de huurovereenkomst opgezegd tegen 31 december 2013.
( v) In 2013 is tussen partijen een aantal geschillen gerezen. In verband daarmee zijn verscheidene procedures gestart.
(vi) Op 21 november 2013 is ter beslechting van alle geschillen in een vaststellingsovereenkomst, die tussen partijen is gesloten bij gelegenheid van een comparitie van partijen bij de rechtbank Amsterdam, onder meer het navolgende bepaald:
“(…)
3. Partijen komen overeen dat Centurion het bedrijfspand te [plaats] , bij partijen bekend, uiterlijk op 19 december 2013 gereed zal hebben voor een opleverinspectie.
4. Partijen zullen ieder op eigen kosten een deskundige aanwijzen die vervolgens gezamenlijk in aanwezigheid van partijen een inspectie van het bedrijfspand zullen uitvoeren en op basis daarvan een staat van oplevering zullen vaststellen, waarin ook zullen worden betrokken de inmiddels verholpen lekkage en het onderhoud aan de tuin alsmede de redelijkheid van de met die twee punten gemoeide kosten van herstel.
5. Partijen zullen deze staat van oplevering als een tussen hen bindende beslissing in de zin van artikel 7:900 BW aanvaarden.
(…)”
(vii) Vervolgens zijn alle aanhangige procedures doorgehaald.
(viii) [X] heeft [A] (verder: [A] ) als deskundige aangesteld; Centurion heeft [B] (verder: [B] ) als deskundige aangesteld.
(ix) Op 7 januari 2014 heeft de opleverinspectie plaatsgehad. [A] en [B] hebben op deze datum tezamen een staat van oplevering (verder: PVO) opgesteld. Hierin is onder meer het navolgende opgenomen:
“(…)
Toestand van het gehuurde is goed, met uitzondering van:
- ventilatie afvoer afsluiten (…)
- cv in werking stellen
- poort herstellen
- vloeren losse delen afsteken + schuren/opvullen”
( x) Op 9 januari 2014 heeft Centurion herstelwerkzaamheden aan de vloer laten verrichten. Omdat dit niet naar wens was heeft een nieuwe deskundige, [C] , in opdracht van Centurion eind januari 2014 nadere herstelwerkzaamheden aan de vloer verricht. Nadien werd geconstateerd dat op diverse plaatsen in de vloer olie- en vetachtige plekken waren ontstaan die uit de ondergrond omhoog kwamen.
(xi) In overleg tussen de deskundigen heeft [D] (verder: [D] ) de vloer in het bedrijfspand geïnspecteerd en hierover aan [A] op 19 maart 2014 het navolgende bericht:
“Vanmiddag 19-3-2014 ben ik wezen kijken op de [adres] i.v.m. de vloer die gerepareerd moet worden.
(…)
Wat ik geconstateerd heb, is dat de oplossing die nu geboden is door de laatste huurder niet tot oplossing van het probleem leidt dat er nu ligt. De kunstharsgebonden gietvloer die aangeheeld moet worden op de plekken waar de machine’s hebben gestaan, kun je niet aanhelen met egaline, simpelweg omdat de egaline niet dezelfde eigenschappen heeft als de vloer die aangeheeld moet worden. Nog een reden waarom de egaline lostrekt en barst, is de ondervloer niet schoongeschuurd/gestraald is van het vet van de machine’s die daar hebben gestaan. (…)”
(xii) [D] heeft een oplossing voor de door hem geconstateerde problemen geadviseerd en heeft op 25 maart 2014 voor de kosten van bovenvermeld herstel een bedrag van € 3.825,= exclusief btw begroot.
(xiii) Conform het advies van [D] heeft Centurion opdracht tot herstel van de vloer gegeven en de daarmee gemoeide kosten inclusief het meerwerk voldaan.
(xiv) Bij e-mail van 23 april 2014 heeft [D] aan [X] het navolgende bericht:
“U heeft mij gevraagd of ik de vloer op de [adres] weer schadevrij kan maken ivm de krassen die ontstaan zijn tijdens het opschuren van de eerste reparateur die er met de schuurmachine lustig op los heeft geschuurd en van plek naarplek is gegaan zonder de machine op te tillen. Om de vloer weer schade vrij te krijgen is een coating beschikbaar. De vloer zal dan eerst in zijn geheel opgeschuurd en gereinigd moeten worden. Dan wordt er een primer aangebracht waar de dag daarna een coating in dezelfde kleur als de vloer nu (…) zal worden aangebracht. Dit brengt een kostenplaatje met zich mee van €4975,- ex de btw.”
3.2.
[X] heeft in eerste aanleg
in conventieeen veroordeling van Centurion gevorderd tot betaling van een vergoeding ter hoogte van de huurprijs voor de periode van 1 januari 2014 tot het moment dat deugdelijke oplevering heeft plaatsgevonden, tot betaling van een bedrag van € 562,97 ter zake van gasleveringen, tot betaling van een bedrag van € 6.019,75 (inclusief btw) in verband met aan de vloer toegebrachte schade, tot betaling van een bedrag van € 1.930,90 in verband met tuinonderhoud en tot betaling van, kort samengevat, de proceskosten. Zij heeft daartoe gesteld, kort gezegd, dat de gevorderde vergoeding ter hoogte van de huurprijs is verschuldigd omdat Centurion het gehuurde niet aan [X] ter beschikking heeft gesteld en niet deugdelijk heeft opgeleverd, dat de in rekening gebrachte kosten voor gaslevering zijn gemaakt omdat Centurion het bedrijfspand te laat heeft opgeleverd, dat door verwijdering van de machines uit het bedrijfspand schade aan de vloer is ontstaan en Centurion deze schade niet deskundig heeft laten herstellen, en dat Centurion gehouden was de tuin te onderhouden maar dit niet heeft gedaan. Centurion heeft hiertegen verweer gevoerd en van haar kant
in reconventieeen verklaring voor recht gevorderd dat [X] met betrekking tot de door [D] uitgevoerde werkzaamheden ongerechtvaardigd is verrijkt alsmede een veroordeling van [X] gevorderd tot betaling van een bedrag van € 4.750,= (exclusief btw) aan Centurion. Zij heeft daartoe gesteld, kort gezegd, dat zij onverplicht opdracht heeft gegeven tot herstel van de werkzaamheden en de hiermee gemoeide kosten heeft voldaan, omdat niet zij maar [X] hiertoe was gehouden krachtens artikel 9 van de algemene bepalingen van de huurovereenkomst. [X] heeft hiertegen verweer gevoerd.
3.3.
De kantonrechter heeft in het vonnis waarvan beroep, kort samengevat, als volgt overwogen. Met het laten uitvoeren van de onder 3.1 sub (x) en sub (xiii) bedoelde werkzaamheden heeft Centurion voldaan aan wat partijen bij het opmaken van de staat van oplevering op 7 januari 2014 zijn overeengekomen. Daarbij geldt dat de deskundigen in onderling overleg met betrekking tot het PVO nadere afspraken hebben gemaakt die zijn uitgevoerd en, zoals nader afgesproken, door Centurion zijn betaald. Daarom kan geen sprake zijn van ongerechtvaardigde verrijking van [X] en moet de vordering van Centurion tot terugbetaling van het daarmee gemoeide bedrag worden afgewezen. Voor zover [X] Centurion aansprakelijk houdt voor beschadigingen aan de gehele vloer die zouden zijn ontstaan doordat de vloer in januari 2014 is behandeld met een schuurmachine die niet is opgetild tussen de te herstellen vloerdelen, moet de vordering worden afgewezen. Voorts geldt dat Centurion op 7 januari 2014 nog niet had voldaan aan haar verplichting krachtens artikel 7:224 lid 2 BW om het bedrijfspand op te leveren in de staat waarin dit volgens het PVO diende te geschieden. Nu de werkzaamheden die voortvloeiden uit de nadere afspraken tussen partijen tot 27 mei 2014 hebben geduurd, diende Centurion in beginsel over de periode van 7 januari 2014 tot 27 mei 2014 een gebruiksvergoeding gelijk aan de huurprijs te voldoen. Nu de stelling van Centurion dat de werkzaamheden buiten haar toedoen langer hebben geduurd dan nodig door [X] onvoldoende is betwist, dient de gebruiksvergoeding echter te worden beperkt tot 1 april 2014. Ook de kosten voor gaslevering en verbruik over die periode dienen voor rekening van Centurion te komen. Ten slotte geldt dat Centurion krachtens artikel 9.2 en 9.3 van de algemene bepalingen van de huurovereenkomst verplicht was de tuin te onderhouden en dat zij, nu zij dat heeft nagelaten, de hiermee gemoeide kosten voor haar rekening komen. Op grond van een en ander heeft de kantonrechter
in conventieCenturion veroordeeld tot betaling aan [X] van een vergoeding ter hoogte van de huurprijs voor de periode van 1 januari 2014 tot 1 april 2014, alsmede tot betaling van een bedrag van € 562,97 ter zake van gasleveringen, een bedrag van € 895,= ter zake van het tuinonderhoud en een bedrag van € 2.769,= ter zake van buitengerechtelijke kosten,
in reconventiede vorderingen afgewezen en zowel in conventie als in reconventie de proceskosten gecompenseerd.
3.4.
De eerste grief in principaal appel en de eerste grief in incidenteel appel stellen de vraag aan de orde of en, zo ja, in hoeverre Centurion, gerekend vanaf 1 januari 2014, een gebruiksvergoeding ter hoogte van de huurprijs aan [X] dient te betalen. [X] stelt dat dit het geval moet zijn met betrekking tot de periode vanaf 1 januari 2014 tot 2 juni 2014, en dat de kantonrechter de verplichting tot het betalen van een gebruiksvergoeding door Centurion ten onrechte heeft beperkt tot de periode vanaf 1 januari 2014 tot 1 april 2014, terwijl Centurion meent dat vanaf 1 januari 2014 geen enkele gebruiksvergoeding verschuldigd is. Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
3.5.
Het hof stelt voorop dat de algemene bepalingen die krachtens artikel 2.1 van de huurovereenkomst tussen partijen deel uitmaakten van die overeenkomst, ook na het sluiten van de vaststellingsovereenkomst tussen partijen zijn blijven gelden, met dien verstande dat die laatste overeenkomst (de artikelen 3 tot en met 5) een precisering bevatte van met name artikel 5.4 van die algemene bepalingen. Partijen zijn het erover eens dat ingevolge het PVO, opgemaakt naar aanleiding van de opleverinspectie op 7 januari 2014, herstel van de vloer aangewezen was. Ook staat krachtens artikel 5.7 van de algemene bepalingen vast dat over de tijd die met het herstel is gemoeid, gerekend vanaf de datum van het einde van de huurovereenkomst – na opzegging daarvan door Centurion tegen 31 december 2013 dus vanaf 1 januari 2014 – een gebruiksvergoeding ter hoogte van de huurprijs door Centurion verschuldigd is aan [X] , alsmede een vergoeding voor bijkomende leveringen en diensten, onverminderd de aanspraak van [X] op vergoeding van verdere schade en kosten. Vast staat voorts dat op 9 januari 2014 herstelwerkzaamheden aan de vloer zijn verricht, dat deze onvoldoende resultaat opleverden en dat [C] eind januari 2014 in opdracht van Centurion nadere herstelwerkzaamheden aan de vloer heeft verricht, maar dat nadien op diverse plaatsen in de vloer olie- en vetachtige plekken zijn ontstaan die uit de ondergrond omhoog kwamen. Vast staat eveneens dat in overleg tussen de deskundigen [D] vervolgens de vloer van het bedrijfspand heeft geïnspecteerd en hierover op 19 maart 2014 heeft bericht, dat Centurion nadien (naar door [X] gemotiveerd gesteld en als onvoldoende door Centurion weersproken vast staat: op 23 april 2014) aan [D] opdracht heeft gegeven tot (verder nader) herstel van de vloer en de daarmee gemoeide kosten inclusief het meerwerk heeft voldaan, dat die nadere werkzaamheden op 27 mei 2014 waren voltooid en dat [A] op 2 juni 2014 aan Centurion heeft gemeld dat volgens hem “alle restpunten die tijdens de oplevering zijn geconstateerd” afgehandeld zijn.
3.6.
Uit het voorgaande trekt het hof de conclusie dat Centurion een gebruiksvergoeding ter hoogte van de huurprijs is verschuldigd aan [X] over de periode vanaf 1 januari 2014 tot 2 juni 2014. Eerst op laatstgenoemde datum waren immers ingevolge artikel 5.6 van de algemene bepalingen de “nader tussen partijen overeengekomen” werkzaamheden “ten genoegen van verhuurder” verricht. Centurion heeft niet, althans onvoldoende onderbouwd, gesteld dat goedkeuring door [X] op die laatste datum, gelet op de afloop van de werkzaamheden op 27 mei 2014, onredelijk laat was. Voor zover Centurion heeft gesteld dat de door [D] (op 19 maart 2014) voorgestelde werkzaamheden – tot het verrichten waarvan Centurion overigens zelf opdracht heeft gegeven – buiten het kader van de tussen partijen overeengekomen opleveringswerkzaamheden vielen (memorie van antwoord in appel tevens memorie van grieven in incidenteel appel onder 25), verwerpt het hof dit betoog, omdat Centurion onvoldoende (gemotiveerd) heeft gegriefd tegen de overweging van de kantonrechter (op bladzijde 6, tweede volle alinea, van het bestreden vonnis) dat de deskundigen aanvankelijk weliswaar afspraken met betrekking tot de vloer hebben gemaakt als vermeld in het PVO, maar vervolgens nadere afspraken hebben gemaakt – waartoe artikel 5.6 van de algemene bepalingen overigens ook alle ruimte biedt – en daarmee nadere invulling hebben gegeven aan wat partijen eerder waren overeengekomen nadat de eerdere herstelwerkzaamheden niet tot het gewenste resultaat hadden geleid, en dat die nadere afspraken zijn uitgevoerd en door Centurion zijn betaald. Voor zover Centurion, voorts, heeft gesteld dat dat partijen na januari 2014 weliswaar hebben afgesproken dat de door [D] uit te voeren werkzaamheden zouden worden betaald door Centurion, maar niet hebben afgesproken dat dit tevens betekende dat Centurion over de tijd die met het herstel was gemoeid een vergoeding aan [X] zou betalen (memorie van antwoord in appel tevens memorie van grieven in incidenteel appel onder 30), kan het hof Centurion hierin evenmin volgen, reeds omdat Centurion haar stellingen in dit verband in het licht van de betwisting ervan door [X] onvoldoende heeft onderbouwd. Voor zover Centurion ten slotte (subsidiair) heeft gesteld dat de werkzaamheden van [D] buiten haar toedoen later zijn aangevangen en langere tijd in beslag hebben genomen dan noodzakelijk (memorie van antwoord in appel tevens memorie van grieven in incidenteel appel onder 34), verwerpt het hof ook dit betoog. [X] heeft bij memorie van grieven uitvoerig onderbouwd gesteld dat en waarom de werkzaamheden de periode hebben beslagen die zij hebben beslagen, en dat en waarom dit niet voor haar rekening komt (memorie van grieven onder 34 tot en met 39). Die stellingen zijn door Centurion vervolgens onvoldoende gemotiveerd weersproken.
3.7.
Het voorgaande brengt mee dat
grief I in het principale appelslaagt en
grief I in het incidentele appelfaalt. Ook
grief II in het incidentele appel, die van het welslagen van de eerste grief in het incidentele appel afhankelijk is, moet worden verworpen. Dit laatste betekent dat Centurion naast een gebruiksvergoeding ter hoogte van de huurprijs ook de kosten van de nutsvoorzieningen over de periode vanaf 1 januari 2014 tot 2 juni 2014 aan [X] dient te betalen. [X] heeft in dit verband een bedrag van € 3.436,= gevorderd, samengesteld uit een volgens haar verschuldigd totaalbedrag van € 3.998,97 minus een reeds bij het bestreden vonnis toegewezen (en kennelijk reeds door Centurion betaald) bedrag van € 562,97. Zij heeft ter onderbouwing van haar vordering een aantal facturen in het geding gebracht, maar nagelaten een berekening te maken waaruit kan worden afgeleid hoe zij op grond van die facturen tot een door Centurion verschuldigd bedrag van € 3.998,97 komt over de periode vanaf 1 januari 2014 tot 2 juni 2014. Nu Centurion (subsidiair) de hoogte van de vordering van [X] te dezer zake betwist, zal het hof [X] in de gelegenheid stellen bij akte aan de hand van de bedoelde facturen een beredeneerde berekening van haar vordering over de periode vanaf 1 januari 2014 tot 2 juni 2014 over te leggen, waarna Centurion bij akte daarop zal mogen reageren.
3.8.
De tweede grief in principaal appel is gericht tegen de overwegingen en beslissing van de kantonrechter met betrekking tot de vordering van [X] ter zake van de beschadiging van de vloer in het bedrijfspand tijdens de uitgevoerde werkzaamheden (bladzijde 6, derde volle alinea, van het bestreden vonnis). Voor zover Centurion in dit verband heeft aangevoerd dat deze vordering niet kan slagen omdat daaromtrent niets in het PVO is vermeld, verwerpt het hof dit betoog, reeds omdat deze schade eerst nadien, te weten tijdens de uitvoering van de werkzaamheden die voortvloeiden uit het PVO, is ontstaan en dus nimmer (reeds) in het PVO kon worden genoemd. Voor zover Centurion (mede) heeft bedoeld te stellen dat de onderhavige schade niet meer kan worden gevorderd omdat [A] de vloer op 2 juni 2014 heeft goedgekeurd, schiet haar betoog eveneens tekort, omdat in de e-mail van [B] aan [A] van 2 juni 2014 uitsluitend wordt gesproken over “alle restpunten die tijdens de oplevering zijn geconstateerd”, de onderhavige schade – die eerst nadien is opgetreden – daar dus buiten valt en Centurion bovendien voor deze schade reeds aansprakelijk is gesteld vóór 2 juni 2014, te weten bij brief van 14 mei 2014. Centurion heeft voorts betwist dat de vloer na oplevering is beschadigd alsmede de noodzakelijk geachte herstelwerkzaamheden en de hoogte van de daarmee verband houdende kosten betwist. Ook hier kan het hof Centurion niet in haar betoog volgen. [X] heeft concreet gesteld dat en wanneer krassen in de vloer zijn ontstaan en daarvan blijkens de e-mail van [D] aan [X] van 23 april 2014 een rapport(je) laten opmaken waarin de oorzaak van de krassen, de noodzakelijke werkzaamheden om die krassen weer te verwijderen en de daarmee gemoeide kosten worden weergegeven. In het licht daarvan had van Centurion ten minste mogen worden verwacht dat zij gemotiveerd had gereageerd op de inhoud van voornoemde e-mail van [D] . Nu zij dit heeft nagelaten, heeft zij de stellingen van [X] met betrekking tot de noodzaak van herstel van deze krassen en de daarmee gemoeide kosten onvoldoende gemotiveerd betwist, zodat het hof aan die betwisting voorbij gaat. Bij gebreke hiervan ligt de vordering van [X] op dit punt tot het gevorderde bedrag (€ 6.019,75 inclusief btw) gereed. Dit betekent dat
grief II in het principale appelslaagt.
3.9.
Met haar derde grief in principaal appel bestrijdt [X] het door de kantonrechter gegeven oordeel dat de kosten met betrekking tot het tuinonderhoud met 20% dienen te worden gematigd. Het hof stelt voorop dat de kosten van het tuinonderhoud door de deskundigen niet zijn meegenomen in het PVO, dat Centurion krachtens artikel 9.2 verplicht was tot onderhoud van de tuin, dat tussen partijen vast staat dat Centurion in deze verplichting is tekortgeschoten en dat [X] in dat geval op grond van artikel 9.3 van de algemene bepalingen het recht had dit onderhoud op kosten van Centurion te laten uitvoeren. [X] heeft onweersproken gesteld dat zij de offerte van het hoveniersbedrijf, voordat zij opdracht gaf, aan Centurion ter goedkeuring heeft toegezonden en dat zij Centurion heeft verzocht om opdracht te geven tot het laten uitvoeren van de werkzaamheden aan de tuin. Vast staat tussen partijen dat Centurion dit niet heeft gedaan en evenmin met een ‘alternatieve’ offerte een tegenvoorstel heeft gedaan, en dat [X] uiteindelijk opdracht heeft gegeven op basis van de offerte die zij had aangevraagd en de kosten van het tuinonderhoud ten bedrage van € 5.180,90 inclusief btw aan het hoveniersbedrijf heeft voldaan. Uit een en ander volgt dat Centurion gehouden was dit totaalbedrag aan [X] te betalen en dat Centurion derhalve het bedrag dat zij nog niet heeft voldaan – naar [X] onweersproken stelt een bedrag van € 995,= – alsnog aan [X] dient te betalen, zodat de vordering van [X] ook op dit punt voor toewijzing gereed ligt. In dit oordeel ligt besloten dat het hof geen grond ziet om het totaalbedrag te matigen met 20%, zoals de kantonrechter heeft gedaan. De enkele opmerking die [A] in zijn e-mail van 10 maart 2014, gericht aan [B] , hieromtrent – voor zover relevant – maakt en waarop Centurion als verweer tegen de vordering op dit punt met name een beroep doet, te weten
“dat 2) de inzet van de hovenier op dit project niet echt passend is en dat in de optiek van Heren2 de werkzaamheden ca 50% voordeliger en in de optiek van [A] ca 20% voordeliger uitgevoerd hadden kunnen worden.”,
is daartoe onvoldoende, reeds omdat de kosten van het tuinonderhoud niet zijn meegenomen in het PVO, de opmerking op zichzelf weinig zeggend is, niet duidelijk is of [A] deze opmerking namens [X] heeft gemaakt en afstand bedoelde te doen van het recht op betaling van de factuur en bovendien deze e-mail pas is verstuurd toen de tuinwerkzaamheden al waren verricht en betaald (en dus ook de overige hiervoor genoemde feiten en omstandigheden zich al hadden voorgedaan). Dit betekent dat ook
grief III in het principale appelterecht is voorgesteld.
3.1
[X] heeft in hoger beroep tevens veroordeling van Centurion gevorderd tot betaling van een bedrag van € 3.217,50 aan buitengerechtelijke kosten, “zijnde 15% van de hoofdsom”, maar heeft haar vordering op dit punt niet bij memorie van grieven maar – nadat Centurion hierop bij memorie van antwoord in appel tevens memorie van grieven in incidenteel appel (onder 50) had gewezen – eerst bij memorie van antwoord in incidenteel appel (onder 21 en 22) onderbouwd. Dit betekent dat toewijzing van enigerlei vordering op dit punt eerst aan de orde kan zijn indien Centurion de mogelijkheid heeft gehad op de stellingen van [X] ter zake te reageren. Voor het hof is bovendien niet geheel duidelijk of [X] , wier vordering op dit punt in eerste aanleg reeds tot een bedrag van € 2.769,= is toegewezen, haar vordering op dit punt tot een hoger bedrag (€ 3.217,50) toegewezen wil zien dan wel bedoelt opnieuw buitengerechtelijke kosten te vorderen in verband met (enkel) de appelprocedure. Nu Centurion de vordering van [X] te dezer zake betwist, zal het hof [X] in de gelegenheid stellen bij akte haar vordering te preciseren en nader te adstrueren, waarna Centurion bij akte daarop zal mogen reageren.
3.11.
Centurion heeft geen (voldoende onderbouwde) concrete feiten gesteld die, indien bewezen, tot een andere uitkomst moeten leiden dan waartoe hiervoor is gekomen, zodat haar bewijsaanbod als niet ter zake dienend wordt gepasseerd.
3.12.
Het hof zal iedere verdere beslissing aanhouden.

4.De beslissing

Het hof:
stelt [X] in de gelegenheid om ter rolle van 17 mei 2016 een akte te nemen als hiervoor onder 3.7 en onder 3.10 bedoeld, waarna Centurion ter rolle van 14 juni 2016 daarop bij akte mag reageren;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. J.C. Toorman, D.J. van der Kwaak en M.A.J.G. Janssen, en is in het openbaar uitgesproken op 19 april 2016 door de rolraadsheer.