In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de appellant tegen een vonnis van de rechtbank Amsterdam. De appellant heeft in totaal € 190.701,64 onttrokken van gezamenlijke rekeningen die hij had geopend met mevrouw X, die lijdt aan een ernstige vorm van Alzheimer en onder bewind is gesteld. De appellant stelt dat hij een volmacht had van X om de gelden te beheren en dat hij een bedrag van € 150.000,- heeft ontvangen als schenking. De bewindvoerder van X heeft echter betwist dat er sprake was van een schenking en heeft de appellant aangesproken op de onrechtmatige onttrekking van de gelden. De rechtbank heeft in eerste aanleg de vordering van de bewindvoerder toegewezen, waarna de appellant in hoger beroep is gegaan. Het hof heeft de bewindvoerder in de gelegenheid gesteld om bewijs te leveren van de geestestoestand van X in de relevante periode en heeft de appellant toegelaten tot bewijs van zijn stellingen over de volmacht en de besteding van de gelden aan renovaties van de woning van X. De zaak is aangehouden in afwachting van de bewijslevering.