ECLI:NL:GHAMS:2016:1497

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
5 april 2016
Publicatiedatum
19 april 2016
Zaaknummer
200.187.459/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Insolventierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussentijdse beëindiging van de schuldsanering en ontvankelijkheid in hoger beroep

In deze zaak heeft appellante [X] hoger beroep ingesteld tegen een vonnis van de rechtbank Noord-Holland, waarin de schuldsaneringsregeling van [X] tussentijds werd beëindigd. Het hof heeft op 5 april 2016 uitspraak gedaan. Tijdens de zitting op 29 maart 2016 is [X] verschenen, bijgestaan door haar advocaat mr. [Y], en is ook de bewindvoerder [Z] aanwezig geweest. Het hof heeft kennisgenomen van het beroepschrift en de bijlagen, maar constateert dat [X] in haar beroepschrift geen gronden heeft geformuleerd voor het hoger beroep. De advocaat heeft ter zitting erkend dat er geen gronden zijn aangevoerd en heeft geprobeerd om een verzoek tot uitstel als grond voor het hoger beroep te laten gelden. Het hof heeft echter geoordeeld dat het beroepschrift niet voldoet aan de eisen van de wet, die vereisen dat een verzoekschrift in hoger beroep een duidelijke omschrijving van het verzoek en de gronden bevat. Het hof heeft geconcludeerd dat [X] niet-ontvankelijk moet worden verklaard in haar hoger beroep, omdat zij niet tijdig de benodigde gronden heeft ingediend. De beslissing van het hof is openbaar uitgesproken op 5 april 2016.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht, team I
zaaknummer : 200.187.459/01
insolventienummer rechtbank : C/14/14/140 R
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 5 april 2016
in de zaak van
[X] ,
wonende te [A] ,
appellante,
advocaat: mr. [Y] te [A] .

1.Het geding in hoger beroep

Appellante wordt hierna [X] genoemd.
[X] is bij op 15 maart 2016 ter griffie van het hof ingekomen beroepschrift in hoger beroep gekomen van het vonnis van de rechtbank Noord-Holland van 10 maart 2016, waarbij de rechtbank de toepassing van de schuldsaneringsregeling ten aanzien van [X] tussentijds heeft beëindigd.
Het hoger beroep is behandeld ter zitting van 29 maart 2016. Bij die behandeling is [X] verschenen, vergezeld van [B] , beschermingsbewindvoerder, en bijgestaan door mr. [Y] voornoemd. Voorts is de bewindvoerder in de schuldsaneringsregeling, [Z] , verschenen.
Het hof heeft kennis genomen van het beroepschrift, met bijlage, het namens [X] op 18 maart 2016 ingediende verzoek de behandeling uit te stellen, het dossier van de rechtbank waaronder het proces-verbaal van de zitting in eerste aanleg (overgelegd als de producties 1 tot en met 16), de producties 17 tot en met 20 (overgelegd bij brief van mr. [Y] van 24 maart 2016) en de brieven van de bewindvoerder van 22 en 24 maart 2016. [X] heeft te kennen gegeven eveneens te beschikken over alle genoemde stukken.
Na de zitting is nog een brief ingekomen van mr. [Y] van 30 maart 2016.

2.Ontvankelijkheid van het hoger beroep

2.1
Allereerst is aan de orde de vraag of [X] in haar hoger beroep kan worden ontvangen nu [X] in het beroepschrift slechts heeft gesteld dat zij het niet eens is met de beslissing van de rechtbank en dat zij de gronden voor het hoger beroep nog nader zal aanvullen zonder dat dat laatste is geschied.
2.2
[X] heeft bij monde van mr. [Y] desgevraagd ter zitting erkend dat zij geen gronden van beroep heeft geformuleerd. Nadat de voorzitter hierop had meegedeeld dat het hof bij arrest zal beslissen op de vraag of [X] ontvankelijk is in haar hoger beroep, heeft mr. [Y] nog aangevoerd dat zijn voorafgaande aan de behandeling van het hoger beroep gedane verzoek tot uitstel als een grond van het hoger beroep moet worden gelezen. Na sluiting van de behandeling heeft mr. [Y] bij brief van 30 maart 2016 vervolgens aangevoerd dat de tekortkomingen in de nakoming van de verplichtingen [X] niet dan wel niet ten volle kunnen worden toegerekend en dat [X] stappen heeft gezet de situatie onder controle te krijgen. Volgens mr. [Y] dient dit als een beroepsgrond te worden gezien en blijkt de grondslag voor het hoger beroep ook uit de overgelegde producties. Verder voert hij in voormelde brief aan dat de diagnose met betrekking tot de psychische toestand van [X] eerst op 24 maart 2016 beschikbaar is gekomen waardoor hij mede ten gevolge van het Paasweekend niet eerder de grond van het hoger beroep hierop heeft kunnen toespitsen.
Nu in de jurisprudentie en de literatuur (zie ook ECLI:NL:HR:2013:BZ1058) bij de beoordeling van insolventiezaken rekening gehouden dient te worden met de meest recente gegevens, stelt mr. [Y] dat er is voldaan aan de redelijkerwijs te stellen eisen met betrekking tot de formulering van de gronden voor het hoger beroep.
Subsidiair verzoekt mr. [Y] in zijn brief het hof de zaak te heropenen ten gevolge van de beschikbaar gekomen nieuwe informatie alsmede de gronden voor zover vereist als aangevuld te beschouwen.
2.3
De bewindvoerder heeft zowel bij haar brieven van 22 en 24 maart 2016 voorafgaande aan de zitting in hoger beroep als tijdens de mondelinge behandeling op 29 maart 2016 te kennen gegeven dat zij onbekend is met de gronden van het hoger beroep en daardoor niet in staat is een inhoudelijk standpunt ter zake van het hoger beroep te kunnen bepalen. Zij meent dat het hof [X] niet-ontvankelijk dient te verklaren in haar hoger beroep.
2.4
Het hof overweegt als volgt. Ingevolge de artikelen 359 juncto 278 Rv dient het verzoekschrift in hoger beroep een duidelijke omschrijving van het verzoek en de gronden waarop het berust in te houden. De omschrijving van het verzoek dient daaruit te bestaan dat vernietiging van het bestreden vonnis wordt verzocht en welke andere beslissing van het hof wordt verwacht. Uit het verzoekschrift moet duidelijk blijken wat verzoeker aan het hof verzoekt en waarop hij dat verzoek baseert. Dit laatste komt hierop neer dat het verzoekschrift met redenen moet zijn omkleed. In hoger beroep betekent dit dat uit het beroepschrift moet blijken op welke gronden appellant meent dat het door hem bestreden vonnis onjuist is. Het ontbreken van gronden leidt tot (ambtshalve) niet-ontvankelijkverklaring van het beroep, behoudens zeer uitzonderlijke omstandigheden.
2.5
Het beroepschrift van [X] voldoet niet aan de door de artikelen 359 juncto 278 Rv voorgeschreven eis dat het de gronden inhoudt waarop het verzoek berust. Het beroepschrift van [X] luidt, voor zover van belang, slechts: ‘ [X] is het niet eens met de beslissing van de rechtbank’ en ‘ [X] verzoekt het hof het vonnis d.d. 10 maart 2016 van de rechtbank Noord-Holland te vernietigen’. In het beroepschrift is op geen enkele wijze aangegeven welke omstandigheden maken dat het hof in hoger beroep anders moet beslissen dan de rechtbank heeft gedaan. Ondanks dat in het beroepschrift wordt aangekondigd dat de gronden van het hoger beroep nog nader zullen worden aangevuld, heeft [X] geen schriftelijke aanvulling van gronden ingediend. Anders dan de advocaat van [X] ter zitting heeft betoogd kan in het verzoek tot uitstel van de mondelinge behandeling, ingediend bij brief van 18 maart 2016, geen grond van het hoger beroep worden gelezen. In die brief staat slechts vermeld “dat [X] zich heeft gemeld bij de GGZ, dat aan de hand van een intake op 24 maart 2016 een behandelplan zal worden opgestart, en dat het wellicht goed is om in ieder geval het behandelplan af te wachten alvorens het hoger beroep te behandelen”. Hierin valt niet te lezen op welke gronden [X] het vonnis van de rechtbank bestrijdt. De brief van de advocaat van [X] van 24 maart 2016, die derhalve na het verstrijken van de appeltermijn bij het hof is ingekomen, bevat geen gronden voor het hoger beroep, aangezien daarbij slechts producties zijn toegestuurd. De brief van de advocaat van [X] van 30 maart 2016 is eerst na sluiting van de behandeling van het hoger beroep ingediend en moet reeds daarom buiten beschouwing blijven.
2.6
Niet is gebleken dat - door omstandigheden die niet voor rekening van [X] komen - de gronden niet (geheel of ten dele) binnen de beroepstermijn, althans voor de zitting in hoger beroep, konden worden aangevoerd, te meer nu de advocaat van [X] ten tijde van het indienen van het beroepschrift in het bezit was van het vonnis. Gelet hierop is er geen reden om voorbij te gaan aan het verzuim om tijdig de gronden van het hoger beroep aan te voeren. Aan het subsidiaire verzoek van de advocaat van [X] in de brief van 30 maart 2016 gaat het hof voorbij omdat een heropening van de behandeling er niet toe kan leiden dat de gronden van het beroep, die in het beroepschrift hadden dienen te worden vermeld, alsnog worden aangevoerd.
2.7
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat [X] niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in haar hoger beroep.

3.Beslissing

Het hof:
- verklaart [X] niet-ontvankelijk in haar hoger beroep.
Dit arrest is gewezen door mrs. M.L.D. Akkaya, J.E. Molenaar en R.J.Q. Klomp en in het openbaar uitgesproken op 5 april 2016 in tegenwoordigheid van de griffier.
Van dit arrest kan gedurende acht dagen na de dag van de uitspraak beroep in cassatie worden ingesteld door middel van een verzoekschrift in te dienen ter griffie van de Hoge Raad.