In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 26 januari 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam. De verdachte, geboren in Roemenië in 1987, was beschuldigd van winkeldiefstal. De tenlastelegging betrof het wegnemen van diverse boodschappen, waaronder Dreft en vleeswaren, uit een Vomar-supermarkt in Amsterdam op 3 februari 2015. De verdachte had de goederen onder zijn kleding gestopt, wat volgens het hof als een daad van diefstal werd beschouwd. De verdediging voerde aan dat de verdachte de intentie had om de goederen bij de kassa af te rekenen en dat hij niet als heer en meester over de goederen kon beschikken omdat hij in de winkel in de gaten werd gehouden. Het hof verwierp dit verweer en oordeelde dat de diefstal reeds was voltooid op het moment dat de verdachte de goederen onder zijn kleding had gestopt. Het hof achtte de verdachte schuldig aan de diefstal en vernietigde het eerdere vonnis van de politierechter, waarbij de verdachte was veroordeeld tot een gevangenisstraf van één week. Het hof legde dezelfde straf op, rekening houdend met de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze waren begaan. De verdachte had geen eerdere veroordelingen voor winkeldiefstal.