ECLI:NL:GHAMS:2016:147

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
7 januari 2016
Publicatiedatum
26 januari 2016
Zaaknummer
14/00712
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van hoger beroep inzake parkeerbelasting na vernietiging naheffingsaanslag door rechtbank

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 7 januari 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep met kenmerk 14/00712. Het geschil betreft een naheffingsaanslag parkeerbelasting die door de heffingsambtenaar van de gemeente Amsterdam aan belanghebbende is opgelegd. De naheffingsaanslag, gedateerd op 31 juli 2013, bedroeg € 60,90. Na bezwaar van belanghebbende heeft de heffingsambtenaar de aanslag gehandhaafd, maar de rechtbank Amsterdam heeft op 14 augustus 2014 het beroep van belanghebbende gegrond verklaard en de naheffingsaanslag vernietigd.

Belanghebbende heeft vervolgens hoger beroep ingesteld tegen deze uitspraak van de rechtbank. Het Hof heeft op 18 november 2015 de zitting gehouden, waar de heffingsambtenaar verklaarde dat de naheffingsaanslag waarschijnlijk was vernietigd omdat het om laden en lossen ging. Het Hof heeft vervolgens beoordeeld of belanghebbende ontvankelijk was in zijn hoger beroep. Het Hof concludeerde dat, nu de naheffingsaanslag door de rechtbank was vernietigd, belanghebbende geen fiscaal belang meer had bij de uitspraak van het Hof. Dit werd niet anders doordat belanghebbende aangaf niet of onvoldoende duidelijkheid te hebben gekregen over de redenen van de vernietiging van de naheffingsaanslag.

Uiteindelijk heeft het Hof het hoger beroep niet-ontvankelijk verklaard, omdat er geen fiscaal belang meer was. Het Hof heeft ook geen termen aanwezig gezien voor een kostenveroordeling of vergoeding van griffierecht aan belanghebbende. De uitspraak is openbaar uitgesproken en belanghebbende kan binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

kenmerk 14/00712
7 januari 2016
uitspraak van de derde enkelvoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[X]te [Z] , belanghebbende,
tegen de uitspraak in de zaak met kenmerk AMS 13/7014 van de rechtbank Amsterdam (hierna: de rechtbank) van 14 augustus 2014 in het geding tussen
belanghebbende
en
de heffingsambtenaar van de gemeente Amsterdam,de heffingsambtenaar.

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
De heffingsambtenaar heeft met dagtekening 31 juli 2013 aan belanghebbende een naheffingsaanslag parkeerbelasting opgelegd ten bedrage van € 60,90 (hierna: de naheffingsaanslag).
1.2.
Na daartegen gemaakt bezwaar heeft de heffingsambtenaar bij uitspraak, gedagtekend 23 oktober 2013, de naheffingsaanslag gehandhaafd.
1.3.
Belanghebbende heeft tegen deze uitspraak van de heffingsambtenaar beroep ingesteld bij de rechtbank. Bij uitspraak van 14 augustus 2014 heeft de rechtbank het beroep gegrond verklaard, de uitspraak op bezwaar vernietigd en de naheffingsaanslag vernietigd.
1.4.
Het tegen deze uitspraak ingestelde hoger beroep is bij het Hof ingekomen op 14 november 2014. De heffingsambtenaar heeft een verweerschrift ingediend.
1.5.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 18 november 2015. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat met deze uitspraak wordt meegezonden.

2.Feiten

2.1.
De rechtbank heeft in onderdeel 2 van haar uitspraak de navolgende feiten vastgesteld. Belanghebbende wordt in die uitspraak aangeduid als ‘eiser’, de inspecteur als ‘verweerder’.
“2. Op 31 juli 2013 omstreeks 16.19 uur constateerde een parkeercontroleur van de gemeente Amsterdam dat de auto van eiser, merk Volvo, met kenteken [nummer] , op de Prinsengracht te Amsterdam ter hoogte van huisnummer 789 geparkeerd stond. Bij controle stelde de parkeercontroleur vast dat geen aangifte van parkeerbelasting voor het parkeren van de auto was gedaan. De parkeercontroleur heeft vervolgens aan eiser een naheffingsaanslag in de parkeerbelasting opgelegd ter hoogte van € 60,90. Het nageheven bedrag bestaat uit € 5 (parkeerbelasting) en € 55,90 (kosten van de naheffingsaanslag).”
2.2.
Vaststaat dat de naheffingsaanslag door de rechtbank is vernietigd.
2.3.
Belanghebbende heeft in zijn hoger beroepschrift onder meer het volgende gesteld:
“Verzoek om hoger beroep. Eiser wordt “algemeen” in dit vonnis (AMS 13/7014 parkbl 305) in het gelijk gesteld. Echter de rechter gaat ondanks mijn uitdrukkelijke verzoeken niet in op mijn specifieke gronden van bezwaar ter zitting.”
2.4.
Ter zitting van het Hof heeft de heffingsambtenaar onder meer het volgende verklaard:
“De naheffingsaanslag is denk ik vernietigd omdat het om laden en lossen ging. De vraag is of de auto geparkeerd staat (dit is een belastbaar feit) dan wel of sprake is van laden en lossen. (…) Mijn collega’s hebben het verhaal van [X] aangehoord op de zitting van de rechtbank en toen besloten de naheffingsaanslag te vernietigen.”

3.3. Geschil in hoger beroep

In geschil is allereerst of belanghebbende ontvankelijk is in zijn hoger beroep. Voorts is in geschil of de uitspraak van de rechtbank voldoende is gemotiveerd.

4.Beoordeling van het geschil

4.1.
De rechtbank heeft in de onderdelen 3 t/m 5 van haar uitspraak omtrent het geschil als volgt overwogen:
“3. Verweerder heeft ter zitting aangegeven zijn eerder ingenomen standpunt niet te handhaven. De naheffingsaanslag acht hij niet langer terecht en op goede gronden [ ] opgelegd.
4. De rechtbank ziet geen reden voor een andersluidend oordeel en beslist daarom dienovereenkomstig. Daarom zal het beroep gegrond worden verklaard en zullen de uitspraak op bezwaar en de daaraan ten grondslag liggende naheffingsaanslag worden vernietigd.
5. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht vergoedt. Er zijn geen voor vergoeding in aanmerking komende proceskosten.”
4.2.
De heffingsambtenaar heeft in zijn hoger verweerschrift onder meer het volgende gesteld:
“Inhoudelijk
De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaar[d]. De naheffingsaanslag is vernietigd. Er is daarom geen fiscaal belang meer bij dit hoger beroep.
Conclusie
Vanwege het ontbreken van een fiscaal belang, dient het hoger beroep niet-ontvankelijk te worden verklaard.”
4.3.
Nu de naheffingsaanslag door de rechtbank is vernietigd heeft belanghebbende bij een beslissing van het Hof geen belang. Dat wordt niet anders doordat het belanghebbende niet of onvoldoende duidelijk is geworden waarom de naheffingsaanslag is vernietigd en de uitspraak van de rechtbank daarover onvoldoende opheldering verschaft. Het Hof zal het hoger beroep derhalve niet-ontvankelijk verklaren.
Slotsom
4.4.
De slotsom is dat het hoger beroep niet-ontvankelijk is.

5.Kosten

Het Hof acht geen termen aanwezig voor een kostenveroordeling op de voet van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht. Voorts ziet het Hof geen reden om de heffingsambtenaar te veroordelen in de vergoeding van het door belanghebbende betaalde griffierecht.

6.Beslissing

Het Hof verklaart het hoger beroep niet-ontvankelijk.
De uitspraak is gedaan mr. E.A.G. van der Ouderaa, lid van de belastingkamer, in tegenwoordigheid van mr. M.S.H. Lange als griffier. De beslissing is op 7 januari 2016 in het openbaar uitgesproken.
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2. het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.